1 Kronieken 1-6
BasisBijbel
Namenlijst vanaf Adam tot aan de kleinzonen van Abraham
1 Adam, Set, Enos, 2 Kenan, Mahalaleël, Jered, 3 Henoch, Metusala, Lamech, 4 Noach, Sem, Cham en Jafet.
5 De zonen van Jafet waren: Gomer, Magog, Madai, Javan, Tubal, Mesech en Tiras. 6 De zonen van Gomer waren: Askenaz, Difat en Togarma. 7 De zonen van Javan waren: Elisa en Tarsisa, de Kittieten en de Dodanieten.
8 De zonen van Cham waren: Kush en Mizraïm, Put en Kanaän. 9 De zonen van Kush waren: Seba, Havila, Sabta, Raëma en Sabtecha. De zonen van Raëma waren: Scheba en Dedan. 10 Kush kreeg ook Nimrod. Nimrod was de eerste grote heerser op aarde. 11 Mizraïm werd voorvader van de Ludieten, de Anamieten, de Lehabieten, de Naftuhieten, 12 de Patrusieten, de Kasluhieten (uit hen zijn de Filistijnen ontstaan), en de Kaftorieten. 13 Kanaän werd vader van Sidon, zijn oudste zoon, en Het. 14 Hij werd de voorvader van de Jebusieten, Amorieten, Girgasieten, 15 Hevieten, Arkieten, Sinieten, 16 Arvadieten, Zemarieten en Hamatieten.
17 De zonen van Sem waren: Elam, Assur, Arpachsad, Lud, Aram, Uz, Hul, Geter en Mesech. 18 Arpachsad kreeg een zoon: Sela. Sela kreeg een zoon: Heber. 19 Heber kreeg twee zonen: de ene heette Peleg (= 'scheiding'), want in zijn dagen werd de aarde gedeeld. Zijn broer heette Joktan. 20 De zonen van Joktan waren: Almodad, Selef, Hazarmavet, Jera, 21 Hadoram, Uzal, Dikla, 22 Ebal, Abimaël, Scheba, 23 Ofir, Havila en Jobab. Dat waren alle zonen van Joktan.
24 Dus Sem kreeg Arpachsad. Arpachsad kreeg een zoon: Sela. 25 Sela kreeg een zoon: Heber. Heber kreeg een zoon: Peleg. Peleg kreeg een zoon: Rehu. 26 Rehu kreeg een zoon: Serug. Serug kreeg een zoon: Nahor. Nahor kreeg een zoon: Terach. 27 Terach kreeg een zoon: Abram (die later Abraham heette).
28 De zonen van Abraham waren: Izaäk en Ismaël.
29 De oudste zoon van Ismaël was Nebajot. Verder kreeg Ismaël: Kedar, Adbeël, Mibsam, 30 Misma en Duma, Massa, Hadad en Tema, 31 Jetur, Nafis en Kedma. Dit zijn de zonen van Ismaël.
32 Abrahams bijvrouw Ketura kreeg ook zonen: Zimran, Joksan, Medan, Midian, Jisbak en Sua. De zonen van Joksan waren Scheba en Dedan. 33 De zonen van Midian waren: Efa, Efer, Henoch, Abida en Eldaä. Dit waren kleinzonen van Ketura.
34 Dus Abraham kreeg Isaäk. Isaäk kreeg twee zonen: Ezau en Israël.[a] 35 De zonen van Ezau waren: Elifaz, Rehuël, Jehus, Jaëlam en Korach. 36 De zonen van Elifaz waren: Teman en Omar, Zefi en Gaëtam, Kenaz, Timna en Amalek. 37 De zonen van Rehuël waren: Nahat, Zera, Samma en Mizza.
38 De zonen van Seïr[b] waren: Lotan, Sobal, Zibeon, Ana, Dison, Ezer en Disan. 39 De zonen van Lotan waren: Hori en Homam. De zus van Lotan heette Timna. De zonen van Sobal waren: Aljan, Manahat, Ebal, Sefi en Onam. 40 De zonen van Zibeon waren: Aja en Ana. 41 De zoon van Ana was Dison. De zonen van Dison waren: Hamran, Esban, Jitran en Keran. 42 De zonen van Ezer waren: Bilhan, Zaävan en Akan. De zonen van Disan waren: Uz en Aran.
De lijst van koningen van Edom
43 Dit is de lijst van koningen die over Edom[c] regeerden voordat de Israëlieten een koning hadden:
Bela, de zoon van Beor, in de stad Dinhaba.
44 Toen Bela stierf, werd in zijn plaats Jobab koning, de zoon van Zera, uit Bozra.
45 Toen Jobab stierf, werd in zijn plaats Husam koning, uit het land der Temanieten.
46 Toen Husam stierf, werd in zijn plaats Hadad koning, de zoon van Bedad. Hij versloeg Midian in het veld van Moab. Hij woonde in de stad Avit.
47 Toen Hadad stierf, werd in zijn plaats Samla koning, uit Masreka.
48 Toen Samla stierf, werd in zijn plaats Saul koning, uit Rehobot aan de rivier.
49 Toen Saul stierf, werd in zijn plaats Baäl-Hanan koning, de zoon van Achbor.
50 Toen Baäl-Hanan stierf, werd in zijn plaats Hadad koning. Hij woonde in de stad Pahi. Zijn vrouw heette Mehetabeël en was een dochter van Matred, die een dochter was van Mezahab.
51 Toen Hadad stierf, regeerden de volgende mannen over Edom: Timna, Alja, Jetet, 52 Oholibama, Ela, Pinon, 53 Kenaz, Teman, Mibzar, 54 Magdiël en Iram. Zij regeerden allemaal over Edom.
De stam van Juda
2 Dit zijn de zonen van Israël: Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Zebulon, 2 Dan, Jozef, Benjamin, Naftali, Gad en Aser. 3 De drie zonen van Juda waren: Er, Onan en Sela. Hun moeder was een dochter van Sua, een Kanaäniet. De Heer vond Er, de oudste zoon van Juda, een slecht mens. Daarom doodde Hij hem. 4 Tamar, de vrouw van Er, raakte toen in verwachting van Juda[d] en kreeg een tweeling: Perez en Zera. Juda had in totaal dus vijf zonen.
5 De zonen van Perez waren: Hezron en Hamul. 6 De vijf zonen van Zera waren: Zimri, Etan, Heman, Kalkol en Dara.
7 De zoon van Karmi was Achan. Achan bracht een ramp over Israël, doordat hij iets wat voor de Heer was, voor zichzelf had meegenomen.[e]
8 De zoon van Etan was Azarja.
9 Hezron kreeg zonen: Jerameël, Ram en Kaleb. 10 Ram kreeg een zoon: Amminadab. Amminadab kreeg een zoon: Nahesson, stamhoofd van de stam van Juda. 11 Nahesson kreeg een zoon: Salma. Salma kreeg een zoon: Boaz. 12 Boaz kreeg een zoon: Obed. Obed kreeg een zoon: Isaï. 13 De zonen van Isaï waren: de oudste zoon Eliab, zijn tweede zoon Abinadab, zijn derde zoon Simea, 14 zijn vierde zoon Netaneël, zijn vijfde zoon Raddai, 15 zijn zesde zoon Ozem, zijn zevende zoon David. 16 Zijn dochters waren: Zeruja en Abigaïl.
De drie zonen van Zeruja waren: Abisaï, Joab en Asaël. 17 Abigaïl trouwde met Jeter, uit de familie van Ismaël.[f] Ze kregen een zoon: Amasa.
18 Kaleb, de zoon van Hezron, trouwde met Azuba. Ze kregen een zoon: Jeriot. Jeriot kreeg zonen: Jeser, Sobab en Ardon. 19 Toen Azuba stierf, trouwde Kaleb met Efrat. Ze kregen een zoon: Hur. 20 Hur kreeg een zoon: Uri. Uri kreeg een zoon: Bezaleël.
21 Toen Hezron 60 jaar was, trouwde hij met de dochter van Machir (die vader werd van Gilead)[g] Ze kregen een zoon: Segub. 22 Segub kreeg een zoon: Jaïr. Jaïr bezat 23 dorpen in het land Gilead. 23 Maar later veroverden Gesur en Aram de dorpen van Jaïr. Ook veroverden ze Kenat met de dorpen die daarbij hoorden. Dat waren 60 dorpen. Die waren allemaal van Machir, de vader van Gilead. 24 Maar toen Hezron al gestorven was (in Kaleb-Efrata), kreeg zijn vrouw Abia alsnog Hezrons zoon: Ashur (die vader werd van Tekoa).
25 Jerameël, de oudste zoon van Hezron, kreeg zonen: zijn oudste zoon Ram, verder Buna, Oren, Ozem en Ahia. 26 Jerameël had een bijvrouw, die Atara heette. Zij kreeg een zoon: Onam.
27 Ram, de oudste zoon van Jerameël, kreeg zonen: Maäz, Jamin en Eker. 28 De zonen van Onam waren: Sammai en Jada. De zonen van Sammai waren: Nadab en Abisur.
29 Abisur trouwde met Abichaïl. Hun zonen waren: Achban en Molid. 30 De zonen van Nadab waren: Seled en Appaïm. Seled kreeg geen kinderen. 31 De zoon van Appaïm was Jiseï. De zoon van Jiseï was Sesan. De zoon van Sesan was Alai.
32 De zonen van Jada, de broer van Sammai, waren: Jeter en Jonatan. Jeter kreeg geen kinderen. 33 De zonen van Jonatan waren: Pelet en Zaza. Dit zijn de kleinzonen van Jerameël.
34 Sesan had geen zonen, maar alleen dochters. Sesan had een Egyptische dienaar, die Jara heette. 35 Sesan liet zijn dochter met zijn dienaar Jara trouwen. Hun zoon heette Attai. 36 Attai kreeg een zoon: Natan. Natan kreeg een zoon: Zabad. 37 Zabad kreeg een zoon: Eflal. Eflal kreeg een zoon: Obed. 38 Obed kreeg een zoon: Jehu. Jehu kreeg een zoon: Azarja. 39 Azarja kreeg een zoon: Helez. Helez kreeg een zoon: Elasa. 40 Elasa kreeg een zoon: Sismai. Sismai kreeg een zoon: Sallum. 41 Sallum kreeg een zoon: Jekamja. Jekamja kreeg een zoon: Elisama.
42 Kaleb, de broer van Jerameël, kreeg zonen: zijn oudste zoon Mesa (die vader werd van Zif), en Maresa (die vader werd van Hebron).
43 De zonen van Hebron waren: Korach, Tappuach, Rekem en Sema. 44 Sema kreeg een zoon: Racham (die vader werd van Jorkeam). Rekem kreeg een zoon: Sammai. 45 De zoon van Sammai was Maon (die vader werd van Bet-Zur).
46 Kaleb had een bijvrouw, Efa. Zij kreeg zonen: Haran, Moza en Gazez. Haran kreeg een zoon: Gazez. 47 De zonen van Jedai waren: Regem, Jotam, Gesan, Pelet, Efa en Saäf. 48 Kalebs andere bijvrouw Maächa kreeg ook zonen: Seber en Tirchana. 49 Verder kreeg ze Saäf (die vader werd van Madmanna), Seva (die vader werd van Machbena en Gibea). Kaleb had ook een dochter: Achsa.
50 Dit zijn nog meer zonen van Kaleb en Efrata: Efrata's oudste zoon Hur kreeg zonen: Sobal (die vader werd van Kirjat-Jearim), 51 Salma (die vader werd van Betlehem), en Haref (die vader werd van Bet-Gader). 52 Van Sobal, de vader van Kirjat-Jearim, stamde de bevolking van Haroë af en de helft van de bewoners van Menuchot. 53 Uit Kirjat-Jearim ontstonden de families van Jeter, Put, Suma en Misra. En uit hen ontstonden de families van Sora en Estaol.
54 Van Salma stammen de families van Betlehem, Netofa en Atrot-Bet-Joab af. Verder de andere helft van de bewoners van Menuchat, de Zorieten 55 en in Jabes de families waarvan de mannen schrijver waren.[h] Dat waren de families van Tira, Simea en Suka. Zij waren Kenieten[i] uit de familie van Hammat, van wie ook de familie van Rechab afstamt.
De familie van David
3 Dit waren de zonen van David die in Hebron werden geboren:
De oudste zoon was Amnon. Zijn moeder was Ahinoam uit Jizreël.
De tweede zoon was Daniël. Zijn moeder was Abigaïl uit Karmel.
2 De derde zoon was Absalom. Zijn moeder was Maächa, een dochter van koning Talmai van Gesur.
De vierde zoon was Adonia. Zijn moeder was Haggit.
3 De vijfde zoon was Sefatja. Zijn moeder was Abital.
De zesde zoon was Jitream. Zijn moeder was Egla, een andere vrouw van David.
4 David regeerde zeven jaar en zes maanden in Hebron. In die tijd kreeg hij zes zonen. Daarna regeerde hij 33 jaar in Jeruzalem. 5 In Jeruzalem kreeg hij vier zonen: Simea, Sobab, Natan en Salomo. De moeder van deze vier zonen was Batseba, de dochter van Ammiël.
6 Verder kreeg hij nog negen zonen: Jibhar, Elisama, Elifelet, 7 Noga, Nefeg, Jafia, 8 Elisama, Eljada, Elifelet. 9 In deze lijst zijn de zonen van zijn bijvrouwen[j] niet opgenoemd. Hij kreeg ook een dochter: Tamar.
10 De zoon van Salomo was Rehabeam. Zijn zoon was Abiam. Zijn zoon was Asa. Zijn zoon was Josafat. 11 Zijn zoon was Joram. Zijn zoon was Ahazia. Zijn zoon was Joas. 12 Zijn zoon was Amazia. Zijn zoon was Azarja (= Uzzia). Zijn zoon was Jotam. 13 Zijn zoon was Achaz. Zijn zoon was Hizkia. Zijn zoon was Manasse. 14 Zijn zoon was Amon. Zijn zoon was Josia. 15 De zonen van Josia waren: de oudste zoon Johanan, de tweede zoon Jojakim, de derde zoon Zedekia, de vierde zoon Sallum. 16 De zonen van Jojakim waren: Jojachin (= Jechonja) en Zedekia.
17 De zoon van Jojachin was Assir. Assirs zonen waren: Sealtiël, 18 Malkiram, Pedaja, Sennazar, Jekamja, Hosama en Nedabja. 19 De zonen van Pedaja waren: Zerubbabel[k] en Simeï. De zonen van Zerubbabel waren: Mesullam en Hananja. Zijn dochter was Selomit. 20 Zerubbabel had nog vijf zonen: Hasuba, Ohel, Berechja, Hasadja, Jusab-Hesed. 21 De zonen van Hananja waren: Pelatja en Jesaja. Zijn zoon was Refaja. Zijn zoon was Arnan. Zijn zoon was Obadja. Zijn zoon was Sechanja. 22 Sechanja kreeg een zoon: Semaja. Semaja kreeg zes zonen: Hattus, Jigeal, Baria, Nearja, Safat en nog een zoon. 23 Nearja kreeg drie zonen: Eljoënai, Hizkia en Azrikam. 24 Eljoënai kreeg zeven zonen: Hodajeva, Eljasib, Pelaja, Akkub, Johanan, Delaja en Anani.
De rest van de stam van Juda
4 De zonen van Juda waren: Perez, Hezron, Karmi, Hur en Sobal. 2 Sobals zoon Reaja kreeg een zoon: Jahat. Jahat kreeg zonen: Ahumai en Lahad. Deze families werden de Zoratieten genoemd.
3 Hur was de oudste zoon van Juda en Efrata. Hij kreeg zonen: Etam en Betlehem. De zonen van Etam waren: Jizreël, Jisma en Jidbas. Hun zus heette Hazzelelponi. 4 Verder Pnuël (die vader werd van Gedor) en Ezer (die vader werd van Husa).
5 Ashur, de zoon van Hezron (die vader werd van Tekoa) had twee vrouwen: Hela en Naära. 6 Naära kreeg zonen: Ahuzzam, Hefer, en de voorvaders van de families van Temen en de Haähastari. Dit zijn de zonen van Naära. 7 En de zonen van Hela waren: Zeret, Zohar en Etnan. 8 Koz kreeg zonen: Anub, Hazzobeba, en de voorvaders van de families van Aharhel, de zoon van Harum.
9 Jabes was de belangrijkste van zijn broers. Zijn moeder had hem Jabes (= 'verdriet') genoemd: "Want," zei ze, "zijn geboorte ging vreselijk moeilijk." 10 Jabes bad tot de God van Israël: "Wilt U alstublieft goed voor mij zijn en mijn gebied steeds groter maken. Wilt U met mij zijn en mij beschermen tegen het kwaad, zodat ik geen verdriet zal hebben!" En God gaf hem wat hij had gevraagd.
11 Kelub, de broer van Suha, kreeg een zoon: Mehir (die vader werd van Eston). 12 Eston kreeg zonen: Bet-Rafa, Pasea en Tehinna (die vader werd van Ir-Nahas). Zij horen allemaal bij de familie van Recha.
13 De zonen van Kenaz waren: Otniël en Seraja. De zonen van Otniël waren: Hatat en Meonotai. 14 Meonotai kreeg een zoon: Ofra. Seraja kreeg een zoon: Joab. Joab werd vader van de handwerkers in Gai-Harasim (= 'Dal van de Handwerkers').
15 De zonen van Kaleb,[l] de zoon van Jefunne, waren: Iru, Ela en Naäm. De zoon van Ela was Kenaz.
16 De zonen van Jehalelel waren: Zif, Zifa, Tirea en Asareël.
17 De zonen van Ezra waren: Jeter, Mered, Efer en Jalon. Mered trouwde met Bitja, de dochter van de farao. Hun kinderen waren: Mirjam, Sammai en Jisbach (die vader werd van Estemoa). 18 Mered had ook een vrouw uit de stam van Juda. Zij kreeg: Jered, (die vader werd van Gedor), Heber (die vader werd van Socho) en Jekutiël (die vader werd van Zanoa).
19 Hodia was getrouwd met de zus van Naham. Zij zijn de voorouders van Abi-Kehila uit Garmi en Estemoa uit Maächa.
20 De zonen van Simon waren: Amnon, Rinna, Benhanan en Tilon. De zonen van Jiseï waren Zohet en Benzohet.
21 Juda's zoon Sela kreeg zonen: Er (die vader werd van Lecha) en Lada (die vader werd van Maresa). Ook de families van linnenwevers in Bet-Asbea stammen van hem af. 22 Verder kreeg hij Jokim. Ook de bewoners van Kozeba stammen van Er af. Verder kreeg Er: Joas en Saraf, die een poos over de Moabieten hebben geheerst, en Jasubilehem. Dit staat allemaal opgeschreven in oude boeken. 23 Zij waren pottenbakkers en tuinmannen en werkten voor de koning.
De stam van Simeon
24 De zonen van Simeon waren: Nemuel, Jamin, Jarib, Zera en Saul. 25 Saul kreeg een zoon: Sallum. Sallums zoon was Mibsam. Zijn zoon was Misma. 26 Zijn zoon was Hammuel. Zijn zoon was Zakkur. Zijn zoon was Simeï. 27 Simeï had 16 zonen en zes dochters. Maar zijn broers hadden niet veel kinderen. Hun hele familie was niet zo groot als de familie van Juda. 28 Ze woonden in Berseba, Molada, Hazar-Sual, 29 Bilha, Esem, Tolad, 30 Betuel, Horma, Ziklag, 31 Bet-Markabot, Hazar-Susim, Bet-Biri en Saäraïm. In die steden woonden ze totdat David koning werd. 32 Verder woonden ze in de vijf steden Etam, Aïn, Rimmon, Tochen en Asan. 33 Ook woonden ze in de dorpen die rondom deze steden lagen, tot aan Baäl. Dit waren hun woonplaatsen. Ze hielden hun eigen namenlijsten bij.
34 Hun familiehoofden waren Mesobab, Jamlech, Josa (de zoon van Amazia), 35 Joël, Jehu (de zoon van Josibja, die een zoon was van Seraja, die een zoon was van Asiël), 36 Eljoënai, Jaäkoba, Jesohaja, Asaja, Adiël, Jesimeël, Benaja 37 en Ziza (de zoon van Sifeï, die een zoon was van Allon, die een zoon was van Jedaja, die een zoon was van Simri, die een zoon was van Semaja). 38 Zij waren de familiehoofden. Hun families werden erg groot. 39 Daarom gingen ze naar het westen van Gedor, tot aan de oostkant van Gai. Ze zochten naar grasland voor hun kudden. 40 Daar vonden ze inderdaad goede graslanden. Het land was ruim genoeg voor hen allemaal en het was er rustig en vredig. Vroeger hadden daar mensen gewoond die afstamden van Cham. 41 De families die hierboven genoemd staan, kwamen er wonen in de tijd dat Hizkia koning van Juda was. Ze vernielden de tentenkampen van de Meünieten die er woonden. Ze doodden iedereen en gingen er in hun plaats wonen. Want daar was genoeg gras voor hun schapen en geiten.
42 Een groep van 500 man uit de familie van Simeon trok naar de bergen van Seïr, onder leiding van Pelatja, Nearja, Refaja, en Uzziël, de zonen van Iseï. 43 Ze doodden de Amalekieten die daar nog waren overgebleven en gingen er wonen. Ze wonen er nu nog.
De stam van Ruben
5 Ruben was de oudste zoon van Israël. Hij was een keer met een bijvrouw van zijn vader naar bed gegaan. Daarom had Israël (= Jakob) de rechten die Ruben als oudste zoon had, aan de zonen van Jozef gegeven. Maar Jozef werd in de namenlijst niet opgeschreven als oudste zoon. 2 Juda werd de machtigste van zijn broers. Iemand uit de stam van Juda werd later koning van Israël.[m] Maar de rechten van de oudste zoon werden aan Jozef gegeven. 3 De zonen van Ruben, de oudste zoon van Israël, waren: Henoch en Pallu, Hezron en Karmi.
4 De zoon van Joël was Semaja. Zijn zoon was Gog. Zijn zoon was Simeï. 5 Zijn zoon was Micha. Zijn zoon was Reaja. Zijn zoon was Baäl. 6 Zijn zoon was Beëra. Beëra werd door koning Tiglat-Pileser van Assur gevangen meegenomen. Hij was het stamhoofd van de stam van Ruben.
7 Verder staan in de namenlijst: het familiehoofd Jehiël, Zecharja 8 en Bela, de zoon van Azaz, die een zoon was van Sema, die een zoon was van Joël. Zij woonden in Aroër en tot aan Nebo en Baäl-Meon. 9 In oostelijke richting woonden ze langs de rand van de woestijn die aan de zuidkant van de rivier de Eufraat ligt. Want ze hadden zoveel vee, dat er in het land Gilead niet meer genoeg land voor hen was. 10 In de tijd dat Saul koning was, voerden ze oorlog met de Hagarenen. Toen ze die hadden overwonnen, gingen zij in hun gebied aan de oostkant van Gilead wonen.
De stam van Gad
11 De stam van Gad woonde ten noorden van de stam van Ruben, in het land Basan, tot aan Salcha. 12 Joël was het stamhoofd. Na hem was Safam de belangrijkste. Ook Jaënai en Safat woonden in Basan. 13 Zeven andere familiehoofden waren: Michaël, Mesullam, Scheba, Jorai, Jakan, Zia en Heber. 14 Zij waren zonen van Abichaïl, de zoon van Huri, die een zoon was van Jaroa, die een zoon was van Gilead, die een zoon was van Michaël, die een zoon was van Jesisai, die een zoon was van Jado, die een zoon was van Buz. 15 Ahi, de zoon van Abdiël, die een zoon was van Guni, was het hoofd van hun familie. 16 Ze woonden in Gilead, Basan en de gebieden die daarbij hoorden, en op alle graslanden van Saron. 17 Hun namen werden op de namenlijst opgeschreven in de tijd dat Jotam koning van Juda was en Jerobeam koning van Israël.
18 Bij de stammen van Ruben en Gad en de helft van de stam Manasse, waren 44.760 mannen die met het leger konden meegaan. Ze waren goed getraind met zwaard en schild en met pijl en boog. 19 Ze streden tegen Jetur, Nafis en Nodab, stammen van de Hagarenen. 20 Dankzij Gods hulp overwonnen ze de Hagarenen. Ze hadden Hem om hulp gebeden, en Hij gaf hun de overwinning omdat ze op Hem hadden vertrouwd. 21 Ze namen de kudden van de Hagarenen mee als buit: 50.000 kamelen, 250.000 schapen en 2000 ezels. Verder namen ze 100.000 gevangenen mee. 22 (Ze hadden ook veel vijanden gedood, omdat de Heer hen had geholpen.) Ze bleven in hun gebied wonen, totdat ze door de koning van Babel gevangen werden meegenomen naar Babel.
De stam van Manasse
23 De helft van de stam van Manasse woonde in het land Basan tot aan Baäl-Hermon, Senir en de Hermonbergen. Hun stam was erg groot geworden. 24 Hun familiehoofden waren: Efer, Jiseï, Eliël, Azriël, Jeremia, Hodavja en Jadiël, dappere en beroemde helden. 25 Maar ze werden ontrouw aan de God van hun voorvaders. Want ze gingen de goden aanbidden van de volken die in dat land hadden gewoond en die door God waren vernietigd. 26 Daarom zorgde God ervoor dat koning Pul (dat is Tiglat-Pileser) van Assur Israël aanviel en veroverde. Hij nam de stammen van Ruben en Gad en de helft van de stam Manasse mee naar zijn land. Ze moesten gaan wonen in Hala, Habor, Hara en aan de rivier de Gozan.[n] Daar wonen ze nu nog steeds.
De stam van Levi
6 De zonen van Levi waren: Gerson, Kehat en Merari. 2 De zonen van Kehat waren: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël. 3 De kinderen van Amram waren: Aäron, Mozes en Mirjam. De zonen van Aäron waren: Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar. 4 Eleazar kreeg een zoon: Pinehas. Pinehas kreeg een zoon: Abisua. 5 Abisua kreeg een zoon: Bukki. Bukki kreeg een zoon: Uzzi. 6 Uzzi kreeg een zoon: Zeraja. Zeraja kreeg een zoon: Merajot. 7 Merajot kreeg een zoon: Amarja. Amarja kreeg een zoon: Ahitub. 8 Ahitub kreeg een zoon: Zadok. Zadok kreeg een zoon: Ahimaäz. 9 Ahimaäz kreeg een zoon: Azarja. Azarja kreeg een zoon: Johanan. 10 Johanan kreeg een zoon: Azarja. Deze Azarja was hogepriester in de tempel die Salomo in Jeruzalem had gebouwd. 11 Azarja kreeg een zoon: Amarja. Amarja kreeg een zoon: Ahitub. 12 Ahitub kreeg een zoon: Zadok. Zadok kreeg een zoon: Sallum. 13 Sallum kreeg een zoon: Hilkia. Hilkia kreeg een zoon: Azarja. 14 Azarja kreeg een zoon: Seraja. Seraja kreeg een zoon: Jozadak. 15 Jozadak was één van de mensen die door koning Nebukadnezar van Babel gevangen werden meegenomen naar Babel toen de Heer de bewoners van Juda en Jeruzalem liet meenemen.
16 De zonen van Levi waren dus: Gerson, Kehat en Merari.
17 De zonen van Gerson waren: Libni en Simi.
18 De zonen van Kehat waren: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël.
19 De zonen van Merari waren: Mali en Musi. Dit zijn de namen van de families van de Levieten.
20 De familie van Gerson: Gersons zoon was Libni. Zijn zoon was Jahat. Zijn zoon was Zimma. 21 Zijn zoon was Joa. Zijn zoon was Iddo. Zijn zoon was Zera. En zijn zoon was Jeatrai.
22 De familie van Kehat: Kehats zoon was Amminadab. Zijn zoon was Korach. Zijn zoon was Assir. 23 Zijn zoon was Elkana. Zijn zoon was Ebjasaf. Zijn zoon was Assir. 24 Zijn zoon was Tahat. Zijn zoon was Uriël. Zijn zoon was Uzzia en zijn zoon was Saul.
25 De familie van Elkana: Elkana's zonen waren: Amasai, Ahimot 26 en Elkana. De zoon van deze Elkana was Zofai. Zijn zoon was Nahat. 27 Zijn zoon was Eliab. Zijn zoon was Jeroham. Zijn zoon was Elkana. Zijn zoon was Samuel. 28 De zonen van Samuel waren: de oudste zoon Joël en de tweede zoon Abia.
29 De familie van Merari: Merari's zoon was Mali. Zijn zoon was Libni. Zijn zoon was Simeï. Zijn zoon was Uzza. 30 Zijn zoon was Simea. Zijn zoon was Haggia. Zijn zoon was Asaja.
De taken van de Levieten in het heiligdom
31 Een aantal mannen uit de familie van Levi werd door David aangewezen als zangers in het heiligdom van de Heer. Dat was toen de kist van het verbond door koning David in Jeruzalem was neergezet. 32 Ze waren eerst zangers bij de tent van ontmoeting,[o] later in de tempel die Salomo in Jeruzalem voor de Heer liet bouwen. Ze werkten volgens de voorschriften die ze hadden gekregen.
33 Uit de familie van Kehat was Heman leider van de zangers. Heman was de zoon van Joël, die een zoon was van Samuel, 34 die een zoon was van Elkana, die een zoon was van Jeroham, die een zoon was van Eliël, die een zoon was van Toa, 35 die een zoon was van Zuf, die een zoon was van Elkana, die een zoon was van Mahat, die een zoon was van Amassai, 36 die een zoon was van Elkana, die een zoon was van Joël, die een zoon was van Azarja, die een zoon was van Zefanja, 37 die een zoon was van Tahat, die een zoon was van Assir, die een zoon was van Asaf, die een zoon was van Korach, 38 die een zoon was van Jizhar, die een zoon was van Kehat, die een zoon was van Levi, die een zoon was van Jakob.
39 Rechts van Heman stond Asaf met een groep zangers. Hij was de zoon van Berechja, die een zoon was van Simea, 40 die een zoon was van Michaël, die een zoon was van Baëseja, die een zoon was van Malkia, 41 die een zoon was van Etni, die een zoon was van Zera, die een zoon was van Adaja, 42 die een zoon was van Etan, die een zoon was van Zimma, die een zoon was van Simeï, 43 die een zoon was van Jahat, die een zoon was van Gerson, die een zoon was van Levi.
44 Links van Heman stond Etan met een groep zangers. Etan was uit de familie van Merari. Hij was de zoon van Kisi, die een zoon was van Abdi, die een zoon was van Malluch, 45 die een zoon was van Hasabja, die een zoon was van Amazia, die een zoon was van Hilkia, 46 die een zoon was van Amzi, die een zoon was van Bani, die een zoon was van Semer, 47 die een zoon was van Mali, die een zoon was van Musi, die een zoon was van Merari, die een zoon was van Levi.
48 De andere Levieten deden dienst in de tent van ontmoeting.
Footnotes
- 1 Kronieken 1:34 Ezau wordt in de bijbel ook vaak Edom genoemd. Lees Genesis 25:30. Israël was de nieuwe naam van Jakob. Lees Genesis 32:28.
- 1 Kronieken 1:38 Het land heette eerst Seïr, naar hun voorvader. De Horieten woonden daar al in de tijd van Abraham, dus lang voordat Ezau kwam. De namen die hier genoemd worden zijn Horietische stamhoofden. Lees Genesis 36:20 en 21. Later ging Ezau in Seïr wonen. Toen werd het gebied Edom genoemd, naar Ezau die ook Edom genoemd werd. (Lees Genesis 25:30) Van hem stammen de Edomieten af.
- 1 Kronieken 1:43 Zo ging het land Seïr heten toen Ezau er met zijn familie was gaan wonen. Deze lijst zijn de stamhoofden die heersten vóórdat Ezau er kwam wonen. Lees ook Genesis 36:31-43.
- 1 Kronieken 2:4 Lees Genesis 38.
- 1 Kronieken 2:7 Lees Jozua 7.
- 1 Kronieken 2:17 Ismaël was de andere zoon van Abraham, dus de broer van Izaäk. Ook uit Ismaël was inmiddels een heel volk ontstaan.
- 1 Kronieken 2:21 Ook kan: 'die stichter werd van de stad Gilead.' Bijna overal in het bijbelboek KRONIEKEN waar staat 'die vader werd van...' kan ook bedoeld zijn 'die stichter werd van...' Het is niet helemaal duidelijk wat van de twee bedoeld wordt.
- 1 Kronieken 2:55 Schrijvers waren mannen die lezen en schrijven konden, en voor andere mensen brieven en dergelijke schreven.
- 1 Kronieken 2:55 De Kenieten waren familie van Mozes' vrouw. Zij waren Midianieten, geen Israëlieten. Lees Richters 1:16.
- 1 Kronieken 3:9 Voor een bijvrouw was geen bruidsprijs betaald. Vaak was ze een slavin.
- 1 Kronieken 3:19 Dit is de Zerubbabel die leiding gaf aan de Judeeërs die later terugkwamen van hun gevangenschap in Babel. Lees Ezra 2:2.
- 1 Kronieken 4:15 Dit is de Kaleb die voor Mozes het beloofde land moest verkennen en die zei dat ze het zouden kunnen veroveren. Lees Numeri 13:6, 17-33.
- 1 Kronieken 5:2 Dat was koning David.
- 1 Kronieken 5:26 Lees 2 Koningen 15:27-29.
- 1 Kronieken 6:32 Hiermee wordt de tent bedoeld die David voor de kist van het verbond had laten neerzetten. Lees 1 Kronieken 16:1. De oorspronkelijke tent van ontmoeting stond nog steeds in Gibeon.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016