Add parallel Print Page Options

God wil bij Zijn volk wonen

25 De Here zei tegen Mozes: ‘Zeg het volk Israël dat iedere man die in zijn hart de behoefte daartoe voelt, Mij iets mag geven van de volgende zaken: 3-5 goud, zilver, koper, blauwpurper, roodpurper, scharlaken, fijn linnen, geitenhaar, roodgeverfde lamsvellen, dassenvellen en acaciahout, olie voor de lampen, specerijen voor de zalfolie en kruiden voor het reukwerk, onyxstenen en stenen voor het priesterkleed en de borsttas. Het volk moet een heiligdom voor Mij maken, zodat Ik onder mijn volk kan wonen. Het moet een grote tent worden, een tabernakel. Ik zal u een voorbeeld laten zien en nauwkeurig omschrijven hoe Ik het gemaakt wil hebben.

10 Zij moeten van acaciahout een ark maken, 113 cm lang, 68 cm breed en 68 cm hoog. 11 Van binnen en van buiten moet die ark worden overtrokken met zuiver goud en er moet een gouden omlijsting omheen komen. 12 Smeed vier gouden ringen en bevestig die aan de vier laagste hoeken van de ark, aan beide kanten twee. 13,14 Maak van acaciahout draagstokken en overtrek die ook met goud. Die draagstokken moeten door de gouden ringen worden gestoken om de ark te kunnen dragen. 15 Ze moeten er voortdurend in blijven zitten.

16 In de ark moeten de stenen plaquettes waar de wet op staat, komen te liggen. 17 Maak een deksel van puur goud, een verzoendeksel van 113 cm lang en 68 cm breed. 18 Dan moet u twee engelen maken van gedreven goud en 19 deze vastzetten op het verzoendeksel, elk aan een kant van de ark. 20 De engelen moeten hun vleugels naar boven uitspreiden, zodat ze het verzoendeksel bedekken en in elkaars richting kijken. Zij moeten neerkijken op het verzoendeksel.

21 Leg het verzoendeksel op de ark en leg daar de stenen plaquettes met de wet in die Ik u zal geven. 22 Daar zal Ik u ontmoeten en vanaf het verzoendeksel tussen de engelen zal Ik met u spreken en in de ark zullen de wetten van het verbond liggen. Daar zal Ik u mijn opdrachten voor het volk Israël geven.

23 Maak dan een tafel van acaciahout, 90 cm lang, 45 cm breed en 68 cm hoog. 24 Overtrek hem met goud en maak er een gouden rand omheen. 25 Maak er een rand van 7,5 cm omheen en omlijst die weer met een smalle rand van goud. 26,27 Maak vier gouden ringen en bevestig deze aan de bovenkant van de poten van de tafel. Die ringen zijn voor de stokken, waarmee de tafel moet worden gedragen. 28 Maak de draagstokken van acaciahout en overtrek ze met goud. 29 Maak schotels, schalen, kannen en kommen van zuiver goud 30 en zorg ervoor dat er altijd toonbroden voor Mij op de tafel liggen.

31 Maak een kandelaar van puur gedreven goud. De hele kandelaar en zijn versieringen moeten uit één stuk bestaan, het voetstuk, de schacht, de bloemkelken en de bloesems. 32,33 Vanuit de schacht moeten aan elke zijde drie armen uitsteken, versierd met amandelbloesems. 34,35 De schacht zelf moet worden versierd met vier amandelbloesems, een tussen elk paar armen en bovendien een bloesem boven de bovenste armen en onder de onderste armen. 36 Deze versieringen, de armen en de schacht, moeten uit één stuk puur, gedreven goud zijn. 37 Maak ook zeven lampen voor de kandelaar en plaats deze zo dat hun licht naar voren valt. 38 De snuiters en bakjes van de lampen moeten van puur goud zijn. 39 Er zal voor de kandelaar ongeveer dertig kilo goud nodig zijn. 40 Zorg ervoor dat alles wordt gemaakt naar het voorbeeld dat Ik u op de berg heb laten zien.’

Instructies voor de bouw van de tabernakel

26 ‘Maak de tabernakel van tien gekleurde tentdoeken van 12,6 meter lang en 1,8 meter breed. Ze moeten worden gemaakt van getwijnd linnen, blauwpurper, roodpurper en scharlaken en er moeten engelfiguren in worden geweven. Bevestig vijf doeken aan elkaar voor één zijde van de tent, zodat twee lange zijden ontstaan van elk vijf doeken. 4,5 Maak aan de uiteinden van deze zijden 50 lussen die tegenover elkaar komen te liggen. Maak dan 50 gouden haken om de lussen bijeen te halen, zodat de tabernakel één geheel wordt.

7,8 Het dak van de tabernakel moet bestaan uit elf tentdoeken van geitehaar, 13,5 meter lang en 1,8 meter breed. Bevestig vijf van deze doeken aan elkaar en doe hetzelfde met de zes andere, zodat het twee lange zijden worden. Het zesde doek hangt aan de voorkant van de tabernakel als een gordijn voor de ingang. 10,11 Maak 50 lussen langs de zijden van deze twee delen en bevestig deze aan elkaar met 50 koperen haken. Zo zullen de twee stukken één geheel vormen. 12,13 Het dak overlapt de zijkanten van de tabernakel dan overal met 45 cm. 14 Over de tent komt dan nog een dekkleed van roodgeverfde ramsvellen en daar overheen komt een dekkleed van dassenvellen.

15,16 Het houten geraamte van de tent moet van acaciahout worden gemaakt. De panelen van het geraamte moeten 4,5 meter hoog en 68 cm breed zijn en rechtop staan. 17 In de smalle zijden moeten pinnen komen, zodat ze stevig tegen elkaar aan komen te staan. 18,19 Twintig van deze panelen vormen de zuidkant van de tent. Onder die twintig panelen moeten veertig zilveren voetstukken komen, waar de rest van het geraamte in past, twee voetstukken onder elk paneel. 20 De noordkant van de tent moet ook uit twintig panelen bestaan, 21 met veertig zilveren voetstukken er onder, voor elk paneel twee. 22 Voor de westkant van de tent moeten zes panelen worden gebruikt 23 en voor elke hoek van de tent twee panelen. 24 Van boven en beneden moeten deze panelen worden vastgemaakt met een ring. 25 In totaal zullen er dus acht panelen zijn met zestien zilveren voetstukken, onder elk paneel twee.

26,27 Ook de dwarsbalken moeten van acaciahout worden gemaakt. Gebruik er vijf voor elke kant van de tabernakel. 28 De middelste dwarsbalk loopt door het hart van de panelen van het ene naar het andere eind van de tabernakel. 29 Overtrek de panelen en dwarsbalken met goud en maak gouden ringen als houders voor de dwarsbalken. 30 Zet deze tabernakeltent op zoals Ik het u op de berg heb laten zien.

31 Maak een gordijn van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getwijnd fijn linnen en weef er engelfiguren in. 32 Hang het gordijn aan vier pilaren van acaciahout, overtrokken met goud en met vier gouden haken eraan. De pilaren moeten op zilveren voetstukken staan. 33 Hang het gordijn aan de haken. Achter dit gordijn moet de ark met de stenen plaquettes met Gods wetten erop komen te staan. Zo zal het gordijn het Heilige en het Heilige der Heiligen scheiden. 34 Leg dan het verzoendeksel op de ark van het verbond in het Heilige der Heiligen. 35 Zet de tafel aan de andere kant van het gordijn aan de noordkant van de tabernakel. De kandelaar moet u daar tegenover zetten.

36 Ook voor de ingang van de tent moet een gordijn worden gemaakt van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getwijnd fijn linnen. 37 Hang dit gordijn aan vijf pilaren van acaciahout, overtrokken met goud, waaraan gouden haken zijn bevestigd. De pilaren moeten op koperen voetstukken staan.

Meer instructies voor de bouw

27 Maak een altaar van acaciahout, met een breedte en lengte van 2,25 meter—zodat het vierkant is—en een hoogte van 1,35 meter. Laat uit de vier hoeken van het altaar horens steken en overtrek dan het hele altaar met koper. De asemmers, schoppen, schalen, vorken en vuurpannen moeten allemaal van koper worden gemaakt. Maak een koperen rooster met aan elke punt een koperen ring. Bevestig dit rooster zo onder de rand van het altaar boven de vuurplaats dat het tot halverwege het altaar reikt. Maak ook draagstokken van acaciahout voor het altaar en overtrek ze met koper. De stokken moeten voor het dragen door de ringen aan het altaar worden gestoken. Het altaar moet hol zijn, gemaakt van planken, zoals u het op de berg hebt gezien.

9,10 Maak een voorhof voor de tabernakel, afgesloten met gordijnen van getwijnd fijn linnen. Aan de zuidkant moeten de gordijnen een lengte van 45 meter hebben en op twintig pilaren op koperen voetstukken hangen. De gordijnen moeten met zilveren haken aan zilveren stangen die tussen de twintig pilaren zijn aangebracht, worden bevestigd. 11 Hetzelfde moet u doen aan de noordkant van de voorhof: 45 meter gordijnen, hangend aan zilveren haken en stangen tussen twintig pilaren op koperen voetstukken. 12 De westkant van de voorhof moet 22,5 meter lang zijn met tien pilaren op tien koperen voetstukken. 13 Hetzelfde geldt voor de oostkant. 14,15 Aan elke zijde van de ingang moet 6,75 meter gordijn komen, opgehouden door drie pilaren met drie voetstukken. 16 De ingang van de voorhof wordt gevormd door een negen meter breed gordijn, gemaakt van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getwijnd fijn linnen. Dit kleurige weefsel moet worden bevestigd aan vier pilaren op vier voetstukken. 17 Alle pilaren rond de voorhof moeten aan elkaar worden bevestigd met zilveren stangen met zilveren haken eraan en op koperen voetstukken staan. 18 De voorhof zal dan 45 meter lang en 22,5 meter breed zijn, omgeven met muren van gordijn van 2,25 meter hoog, gemaakt van getwijnd fijn linnen.

19 Alle voorwerpen die in de tabernakel worden gebruikt en ook de pinnen waarmee alles in de grond wordt vastgezet, moeten van koper zijn.

20 Geef de Israëlieten opdracht dat zij moeten zorgen voor zuivere olijfolie voor de kandelaar in de tabernakel, zodat die voortdurend kan blijven branden. 21 Aäron en zijn zonen moeten die eeuwige vlam in het Heilige zetten en er dag en nacht voor het oog van de Here voor zorgen, zodat zij nooit dooft. Dit is een eeuwige regel voor het volk Israël.’

Priesterkleding

28 ‘Wijd uw broer Aäron en zijn zonen Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar tot priesters voor Mij. Maak heilige kleren voor Aäron om te laten zien dat hij aan Mij is gewijd, mooie gewaden die het belang van zijn taak onderstrepen. Geef opdracht aan vaklieden, mensen die hun vak verstaan, kleren te maken die hem zullen onderscheiden van anderen, om hem te heiligen, zodat hij voor Mij het priesterambt kan uitoefenen. Dit is de kleding die zij moeten maken: een borsttas, een priesterkleed, een overmantel, een bewerkt onderkleed, een tulband en een gordel. Ook voor Aärons zonen moeten zij heilige kleding maken. Deze kleding moet worden gemaakt van gouddraad, scharlaken en fijn linnen. Het priesterkleed moet worden gemaakt van goud, blauwpurper, roodpurper, scharlaken en fijn getwijnd linnen. Hij moet uit twee schouderstukken bestaan die aan elkaar moeten kunnen worden bevestigd. De riem van het priesterkleed moet van hetzelfde materiaal worden vervaardigd: goud, blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getwijnd fijn linnen. Neem twee onyxstenen en graveer daarop de namen van de twaalf stammen van Israël, 10 op elke steen zes, in volgorde van leeftijd. 11 Gebruik bij het graveren van deze stenen dezelfde werkwijze als bij het maken van een zegel en zet de stenen dan in een gouden zetting. 12 Bevestig de twee stenen op de schouderstukken van het priesterkleed als gedenkstenen voor het volk Israël. Aäron zal hun namen als een voortdurende herinnering voor het oog van de Here op zijn schouders dragen. 13 U moet dus de gouden zettingen maken. 14 Maak ook twee gevlochten gouden kettinkjes en bevestig die aan de gouden zettingen van de stenen op de schouders van het priesterkleed.

15 Maak ook, met gebruikmaking van het beste vakmanschap, een borsttas voor de stenen van het oordeel, die de hogepriester moet dragen wanneer hij Mij om raad vraagt bij een moeilijke beslissing. De borsttas moet van hetzelfde materiaal worden gemaakt als het priesterkleed: gouddraad, blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getwijnd fijn linnen. 16 De stof moet dubbel worden gevouwen, zodat een vierkante buidel ontstaat die 23 cm lang en 23 cm breed is. 17 Deze moet u versieren met edelstenen, op de eerste rij sardis, topaas en smaragd, 18 op de tweede rij hematiet, saffier en diamant, 19 op de derde rij opaal, agaat en amethist, 20 op de vierde rij chrysoliet, onyx en jaspis. Deze stenen moeten in goud worden gezet. 21 Elke steen vertegenwoordigt een stam van Israël en de naam van die stam moet op de steen worden aangebracht als een zegel. 22-24 Bevestig de bovenkant van de borsttas met twee gedraaide gouden ketens aan het priesterkleed. Het ene eind van de ketens moet worden vastgemaakt aan de gouden ringen aan de bovenste rand van de borsttas. 25 De andere einden moeten worden bevestigd aan de voorkant van de gouden zettingen van de onyxstenen op de schouderstukken van het priesterkleed. 26 Maak dan twee gouden ringen en bevestig die aan de onderste rand aan de binnenkant van de borsttas. 27 Maak ook nog twee gouden ringen die aan de benedenvoorkant van het priesterkleed, net boven de riem, moeten worden vastgezet. 28 Verbind dan de onderste ringen van het priesterkleed met de onderste ringen van de borsttas door middel van een blauwpurperen koord, zodat de borsttas niet van het priesterkleed kan losraken. 29 Zo zal Aäron de namen van de stammen van Israël in de borsttas op zijn hart dragen wanneer hij het heiligdom binnengaat. Zo zal de Here steeds aan hen worden herinnerd.

30 In de borsttas van Gods oordeel moeten ook de orakelstenen, de Urim en de Tummim, worden opgeborgen, zodat Aäron ze op zijn hart draagt als hij de Here onder ogen komt. Gods beslissing voor de Israëlieten zal Aäron voor het oog van de Here op zijn hart dragen. 31 De mantel die onder het priesterkleed wordt gedragen, moet van blauwpurper worden gemaakt, 32 met een gat in het midden voor Aärons hoofd. De randen van deze halsopening moeten stevig zijn zodat ze niet scheuren. 33,34 De onderste rand van de mantel moet worden versierd met granaatappels—vervaardigd van blauwpurper, roodpurper en scharlaken—en gouden belletjes, om en om. 35 Aäron moet het priesterkleed dragen als hij het heiligdom ingaat om de Here te dienen. De belletjes zullen rinkelen als hij de Here onder ogen komt en als hij de Here weer verlaat, zodat hij niet zal sterven. 36 Maak een rozet van puur goud en graveer daarop de woorden: “Aan de Here gewijd”. 37,38 Bevestig de rozet met een blauwpurperen koord op de voorkant van de tulband. Zo zal Aäron de rozet altijd op zijn voorhoofd dragen en op die manier de schuld dragen die voortkomt uit fouten bij het offeren door de Israëlieten. Hij moet de rozet altijd dragen als hij de Here onder ogen komt, zodat het volk weer wordt geaccepteerd en de Here hen vergeeft.

39 Weef Aärons onderkleed van fijn linnen met een ruitmotief en maak ook de tulband van fijn linnen. Zijn riem moet in allerlei kleuren worden geweven. 40 Maak voor Aärons zonen mantels, riemen en hoofddoeken die voor hen tot een sieraad zijn. 41 Kleed Aäron en zijn zonen in deze kleding. Wijd, zalf en heilig hen daarna, zodat ze mijn priesters kunnen zijn. 42 Maak ook linnen broeken voor hen die tot aan de knie reiken, zodat hun geslachtsdelen niet worden gezien. 43 Die broeken moeten Aäron en zijn zonen dragen wanneer zij de tabernakel ingaan of bij het altaar in het Heilige komen. Als zij dat niet doen, zijn zij schuldig en zullen zij sterven. Dit is een regel die blijvend van kracht is voor Aäron en zijn nageslacht.’

Tot priester gewijd

29 ‘Dit is het ceremonieel dat u moet volgen bij de priesterwijding van Aäron en zijn zonen: neem één jonge stier, twee gave rammen, ongezuurd brood en ongezuurde koeken die met olie zijn aangemaakt en ongezuurde, dunne koeken, met olie bestreken, allemaal van fijn tarwemeel gemaakt. 3,4 Leg deze in een mand en breng ze naar de ingang van de tabernakel, samen met de stier en de twee rammen.

Daar bij de ingang zullen Aäron en zijn zonen zich wassen. Daarna moet u Aäron kleden met zijn onderkleed, de mantel die onder het priesterkleed wordt gedragen, het priesterkleed zelf en de borsttas. Maak de riem van het priesterkleed vast, zet hem de tulband op en bevestig de gouden rozet eraan. Dan moet u hem zalfolie over het hoofd gieten. Daarna moet u Aärons zonen kleden met de ondermantels, geweven riemen en hoofddoeken. Zij zullen voor altijd priesters zijn. Op die manier moeten Aäron en zijn zonen tot priester worden gewijd.

10 Breng dan de jonge stier naar de tabernakel en laten Aäron en zijn zonen hun handen op zijn kop leggen. 11 Slacht de stier voor het oog van de Here bij de ingang van de tabernakel. 12 Strijk het bloed met de vinger aan de horens van het altaar en giet de rest uit aan de voet van het altaar. 13 Neem dan het vet dat de ingewanden bedekt, het aanhangsel van de lever en de beide nieren en het vet dat daaraan zit en verbrand het op het altaar. 14 Vlees, huid en de inhoud van de ingewanden van de stier moeten echter buiten het kamp worden verbrand als een offer voor de zonden.

15,16 Neem dan een van de twee rammen en laat Aäron en zijn zonen hun handen op zijn kop leggen. Slacht de ram en sprenkel zijn bloed rond het altaar. 17 Snijd hem in stukken en was daarna de ingewanden en de poten. 18 Leg die bij de kop en de andere stukken en verbrand ze samen op het altaar, het is een brandoffer voor de Here, een aangenaam offer in zijn ogen.

19,20 Neem dan de tweede ram en laat Aäron en zijn zonen hun handen op zijn kop leggen. Slacht het dier en verzamel zijn bloed. Strijk het bloed aan de rechter oorlel, de rechterduim en de rechter grote teen van Aäron en zijn zonen. De rest van het bloed moet over het altaar worden gesprenkeld. 21 Haal daarna wat bloed van het altaar en vermeng het met zalfolie. Sprenkel dat mengsel over Aäron en zijn zonen en over hun kleren. Zo zal hun kleding worden geheiligd voor de Here.

22 Neem van de tweede ram het vet, de vetstaart en het vet dat de ingewanden bedekt, het aanhangsel van de lever, de beide nieren en het vet dat daar zit, de rechterpoot—want het is een inwijdingsoffer voor Aäron en zijn zonen— 23 één brood, één geoliede broodkoek en één dunne koek uit de mand met ongezuurde broden die u voor de Here had gezet. 24 Leg dit alles in de handen van Aäron en zijn zonen om het voor de Here omhoog te heffen. 25 Neem het hen daarna uit handen en verbrand het op het altaar als een aangenaam ruikend brandoffer voor de Here. 26 Neem dan het borststuk van Aärons inwijdingsram in uw handen en hef het voor de Here omhoog. Daarna mag u het voor uzelf houden. 27 Geef het borststuk en de dij van de inwijdingsram 28 aan Aäron en zijn zonen. De Israëlieten moeten dit deel van hun offers—zowel vredeoffers als dankoffers—afstaan als een gave voor de Here. 29 De heilige kleren van Aäron moeten worden bewaard voor de inwijding van de nakomeling die hem opvolgt. 30 De nakomeling van Aäron die na hem hogepriester wordt, moet deze kleren zeven dagen dragen, voordat hij de Here gaat dienen in de tabernakel en het Heilige.

31 Kook het vlees van de inwijdingsram op een heilige plaats. 32 Daarna moeten Aäron en zijn zonen het vlees en het brood uit de korf bij de ingang van de tabernakel opeten. 33 Zij zijn de enigen die dit voedsel, dat werd gebruikt bij hun inwijdingsceremonie, mogen eten. Gewone mensen mogen er niet van eten, want het is bijzonder en heilig voedsel. 34 Als er iets van het vlees of het brood tot de volgende ochtend blijft liggen, verbrand het dan, het mag niet worden gegeten, want het is heilig.

35 Op deze manier moeten Aäron en zijn zonen tot priester worden gewijd. De inwijdingsceremonie moet zeven dagen lang worden herhaald.

36 Elke dag moet een jonge stier worden geofferd als zondoffer voor de verzoening. Ontzondig het altaar door dit verzoeningsoffer te brengen en giet er zalfolie overheen om het te heiligen. 37 Zeven dagen lang moet het altaar worden verzoend en daarna moet het worden geheiligd met zalfolie, zodat het ten slotte allerheiligst is, alles wat daarna in contact komt met het altaar zal heilig zijn voor de Here. 38 Offer elke dag twee eenjarige lammeren op het altaar, 39 één ʼs ochtends en één ʼs avonds. 40 Samen met het lam van de ochtend moeten 2,2 liter fijn meel, aangemaakt met één liter geperste olijfolie en een plengoffer van één liter wijn worden geofferd. 41 Offer het andere lam tegen de avond, samen met het meel en het plengoffer van wijn, zodat het een aangenaam reukoffer voor de Here wordt. 42 Dit is een verplicht dagelijks offer dat voor de Here bij de ingang van de tabernakel moet worden gebracht, daar waar Ik u zal ontmoeten en met u zal spreken. 43 Daar zal Ik hen ontmoeten en zij zullen een voor een worden geheiligd door mijn heerlijkheid. 44 Ja, Ik zal de tabernakel, het altaar en Aäron en zijn zonen, mijn priesters, heiligen. 45 Ik zal te midden van de Israëlieten wonen en hun God zijn. 46 Zij zullen weten dat Ik, de Here, hun God ben die hen uit Egypte heeft bevrijd om in hun midden te wonen. Ik ben de Here, hun God.’

De voorwerpen in de tabernakel

30 ‘Maak een altaar voor het brengen van reukoffers. Gebruik acaciahout en maak het 45 cm in het vierkant en 90 cm hoog. Uit de hoeken van het altaar moeten horens steken, die uit hetzelfde stuk hout zijn gesneden. Overtrek de bovenkant, de zijden en horens van het altaar met puur goud en maak een gouden omlijsting rond het hele altaar. Onder de omlijsting moet u aan beide zijkanten gouden ringen aanbrengen voor de draagstokken. De draagstokken moeten van acaciahout worden gemaakt en overtrokken met goud. Zet dit reukofferaltaar voor het gordijn, waarachter de Ark van het verbond en het verzoendeksel zich bevinden. Daar zal Ik u ontmoeten. Aäron moet elke morgen als hij de lampen in orde maakt, geurige kruiden op het altaar verbranden. Ook als hij ʼs avonds de lampen aansteekt, moet hij de kruiden voor de Here op het altaar verbranden, van generatie op generatie moet dit doorgaan. Offer alleen de voorgeschreven kruiden, brandoffers, spijsoffers of drankoffers op dit altaar. 10 Eenmaal per jaar moet Aäron met het bloed van het zondoffer der verzoening het altaar verzoenen, door het bloed op de horens aan te brengen. Dit moet elk jaar, van geslacht op geslacht, gebeuren, want dit is een allerheiligst altaar voor de Here.’

11,12 En de Here zei tegen Mozes: ‘Elke keer als u een volkstelling onder de Israëlieten houdt, moet iedere getelde een verzoeningssom voor zijn ziel aan de Here betalen, zodat er geen plaag onder het volk komt als u het telt. 13 Iedere getelde moet 5,5 gram zilver betalen. 14 Iedereen van twintig jaar en ouder moet dit offer aan de Here geven. 15 De rijke zal niet meer en de arme niet minder betalen dan 5,5 gram zilver, want het is een offer voor de Here voor de verzoening van hun leven. 16 Gebruik dit geld voor de dienst in de tabernakel, dit offer vestigt de aandacht van de Here op zijn volk en is een verzoening voor hun leven.’

17,18 De Here zei tegen Mozes: ‘Maak een koperen wasvat met een voetstuk van koper. Zet het tussen de tabernakel en het altaar en vul het met water. 19 Aäron en zijn zonen moeten daarin hun handen en voeten wassen, 20 wanneer zij de tabernakel ingaan om de Here onder ogen te komen of wanneer zij het altaar naderen om brandoffers voor de Here te brengen. Zij moeten zich altijd wassen voordat zij dat doen, anders zullen zij sterven. 21 Deze regels gelden voor Aäron en zijn zonen en zullen van geslacht op geslacht van kracht blijven.’

22,23 Daarna gaf de Here Mozes opdracht een hoeveelheid van de beste kruiden te verzamelen: 5,5 kilo pure mirre, 2,8 kilo kaneel, 2,8 kilo kalmoes, 24 5,5 kilo kassie en 3,7 liter olijfolie. 25 De Here droeg ervaren zalfmengers op dit alles te verwerken tot een heilige zalfolie. 26,27 ‘Gebruik dit,’ zei Hij, ‘om de tabernakel, de ark van het verbond, de tafel met al het toebehoren, de kandelaar met al het toebehoren, het reukofferaltaar 28 en het brandofferaltaar met al het toebehoren en het wasvat met het voetstuk te zalven. 29 Heilig deze, zodat ze allerheiligst worden, alles wat ermee in aanraking komt, zal heilig zijn. 30 Ook Aäron en zijn zonen moeten ermee worden gezalfd, zodat zij Mij als priesters kunnen dienen. 31 En zeg tegen het volk Israël: “Dit is voor altijd mijn heilige zalfolie. 32 Het mag nooit worden uitgegoten over een gewoon mens en u mag nooit iets dergelijks voor uzelf maken, want het is heilig en u moet het ook zo behandelen. 33 Degene die een dergelijke zalf bereidt en uitgiet over iemand die geen priester is, zal worden verstoten.” ’

34 Dit zijn de aanwijzingen die de Here aan Mozes gaf over het reukwerk: ‘Gebruik aangenaam geurende kruiden: hars, onyx, galbanum en pure wierook. Weeg van elke stof dezelfde hoeveelheid af en maak er een reukwerk van, 35 zoals een zalfmenger dat ook doet, gezouten, zuiver en heilig. 36 Stamp een deel ervan heel fijn en leg een gedeelte daarvan voor de Ark van het Verbond in de tabernakel, waar Ik u ontmoet. Dit moet iets allerheiligst voor u zijn. 37 Maak nooit iets voor uzelf, want het is uitsluitend bestemd voor de Here en u moet het als heilig behandelen. 38 Ieder die iets dergelijks voor zichzelf maakt, moet uit de gemeenschap gestoten worden.’

De sabbatsrust ingesteld

31 1,2 De Here zei tegen Mozes: ‘Luister, Ik heb Besaleël, de zoon van Uri, de kleinzoon van Chur, uit de stam Juda, aangewezen en hem vervuld met de Geest van God. Ik heb hem veel wijsheid, aanleg en vakmanschap gegeven voor de bouw van de tabernakel en alles wat zich daarin bevindt. Hij is bedreven in het ontwerpen van voorwerpen in goud, zilver en koper. Ook heeft hij ervaring als bewerker van edelstenen en hout. Als zijn assistent heb Ik Oholiab aangewezen, de zoon van Achisamach uit de stam Dan. Bovendien heb ik alle specialisten wijsheid gegeven, zodat zij alles kunnen maken wat Ik u heb opgedragen, de tabernakel, de Ark van het Verbond, het verzoendeksel en alles wat erbij hoort, de tafel met alles wat erbij hoort, de gouden kandelaar en alles wat erbij hoort, het reukofferaltaar, het brandofferaltaar en alles wat erbij hoort, het wasvat op het koperen voetstuk, 10 de ambtskleding die Aäron en zijn zonen als priesters zullen dragen, 11 de zalfolie en het aangename reukwerk voor het heiligdom. Alles wat Ik heb gezegd, zullen zij maken.’

12,13 De Here zei verder tegen Mozes: ‘Zeg het volk Israël dat het op de zevende dag moet rusten, want de sabbat is een herdenking van het eeuwige verbond tussen Mij en het volk. Zo zal het zich herinneren dat Ik de Here ben die hen heiligt. 14,15 Rust dus op de sabbat, want het is een heilige dag. Ieder die deze opdracht niet gehoorzaamt, moet sterven, ieder die op deze dag toch werkt, moet worden gedood. 16 Zes dagen moeten jullie werken, maar op de sabbat moet iedereen volkomen rust houden, want het is een heilige dag voor de Here. Deze wet is een eeuwigdurend verbond en een verplichting van geslacht op geslacht voor het volk Israël. 17 Het is een eeuwig gedenkteken van het verbond tussen Mij en het volk Israël. Want in zes dagen maakte de Here hemel en aarde en Hij rustte op de zevende dag om op adem te komen.’

18 Toen de Here was uitgesproken tegen Mozes op de berg Sinaï, gaf Hij hem de twee stenen plaquettes, waarop de vinger van God de Tien Geboden had geschreven.