Add parallel Print Page Options

Inleiding

In dit boek staat wat de Heer aan Jesaja, de zoon van Amoz, liet zien in een soort van dromen. Wat hij zag, ging over Juda en Jeruzalem. Dit gebeurde in de tijd dat Uzzia,[a] Jotam, Achaz en Hizkia na elkaar koning van Juda waren.

God laat Israël weten waarom Hij woedend is op zijn volk

Jesaja zegt: Hemel, luister! Aarde, spits je oren! Want de Heer spreekt. Hij zegt: "Ik heb kinderen gekregen en opgevoed. Maar ze willen Mij niet gehoorzamen. Een koe kent zijn meester en een ezel weet wie hem te eten geeft. Maar Israël kent Mij niet. Mijn volk wil niet naar Mij luisteren."

Pas maar op, slecht volk! Jullie en jullie voorouders zijn door en door slecht. Jullie hebben de Heer verlaten. Jullie hebben de Heilige God van Israël zwaar beledigd met wat jullie over Hem zeggen. Jullie zijn bij Hem weggelopen. Moet Hij jullie dan nog meer slaan? Jullie hele hoofd is al gezwollen van de klappen![b] Jullie zijn helemaal ziek! Maar toch worden jullie alleen maar slechter en slechter. Van top tot teen zitten jullie onder de wonden. Geen plekje is nog heel. Overal zitten wonden, schrammen en builen die niet zijn verzorgd en niet zijn verbonden. Er is geen zalf op gedaan. Jullie land is verwoest. Jullie steden zijn verbrand. Jullie moeten toekijken hoe jullie akkers door vreemdelingen worden leeggegeten. Het lijkt wel alsof het land door vreemden ondersteboven is gekeerd. En wat is er van Jeruzalem over, de stad op de berg Sion? Jeruzalem lijkt op een hutje in een wijngaard, op een schuilhut voor de nacht voor de arbeiders in een komkommerveld, op een omsingelde stad. Als de Heer van de hemelse legers niet een klein overblijfsel had overgelaten, zouden we net als Sodom en Gomorra[c] helemaal vernietigd zijn.

10 Leiders van Jeruzalem, slecht als Sodom, luister naar wat de Heer zegt! Volk van Jeruzalem, slecht als Gomorra, luister goed naar wat onze God jullie wil zeggen! 11 De Heer zegt: "Waarom brengen jullie Mij zoveel offers? Houd alsjeblieft op met het offeren van al die schapen en al dat vet. Ik heb er genoeg van! Ik kan het bloed van stieren, schapen en geiten niet meer zíen! 12 Jullie komen naar mijn tempel, maar wie heeft jullie gevraagd om te komen? 13 Jullie kunnen maar beter wegblijven met jullie schijnheilige offers. Walgelijk vind Ik ze. Offers voor de nieuwe maand en de heilige rustdag,[d] allerlei samenkomsten – Ik heb er genoeg van! Jullie vieren al mijn feesten, maar intussen doen jullie vreselijke dingen! 14 Ik heb helemaal genoeg van al die feesten. Ik háát ze. Ik ben ze helemaal zat. Ik kan ze niet meer verdragen. 15 Als jullie tot Mij bidden en je handen naar Mij omhoog steken, wil Ik jullie niet zien. Hoelang jullie ook bidden, Ik zal niet luisteren. Want er kleeft bloed aan jullie handen. 16 Ga je wassen, zorg dat je schoon wordt! Zorg dat Ik geen slechte dingen meer zie! Stop met de slechte dingen die jullie doen! 17 Leer liever om goed en eerlijk te zijn. Spreek eerlijk recht. Zorg voor de arme mensen en de weeskinderen. Kom voor de weduwen op.

18 Kom, laat Mij over jullie rechtspreken, zegt de Heer. Jullie daden zijn zo rood als bloed. Toch zullen ze zo wit worden als witte wol, als sneeuw. 19 Als jullie weer naar Mij willen luisteren, zal Ik jullie vergeven en zal het weer goed met jullie gaan. 20 Maar als jullie niet willen luisteren en ongehoorzaam blijven, zullen jullie allemaal worden gedood. Want Ik, de Heer, heb het gezegd, en Ik zal het ook doen!

21 Jeruzalem, eerst was je zo trouw aan Mij. Maar nu ben je ontrouw aan Mij geworden. Zoals een ontrouwe vrouw steeds een andere man zoekt, zo ben jij steeds andere goden gaan aanbidden. Eerst werd je zo rechtvaardig geregeerd. Maar nu zit je vol moordenaars. 22 Eerst was je als zuiver zilver. Maar nu zit je vol met waardeloos lood. Je was eerst als heerlijke wijn. Maar nu is die wijn verdund met water. 23 Je koningen hebben Mij verlaten. Ze zijn net zo erg als dieven geworden. Want ze laten zich omkopen en proberen steeds rijker te worden. Ze doen niets voor de weeskinderen. Ze komen niet voor de weduwen op.

24 Daarom zeg Ik, de Heer van de hemelse legers, de machtige God van Israël: Pas maar op! Ik zal mijn tegenstanders en vijanden straffen. 25 Ik zal je straffen, Jeruzalem, en Ik zal je zilver weer helemaal zuiver maken. Ik zal al het lood eruit smelten. 26 Ik zal ervoor zorgen dat de rechters en raadgevers weer net zo rechtvaardig zijn als vroeger. Dan zullen de mensen je een rechtvaardige en trouwe stad noemen.

27 Jeruzalem zal worden gered als de bewoners weer rechtvaardig worden. Iedereen in Jeruzalem die teruggaat naar de Heer, zal worden gered. 28 Maar de ongehoorzame en slechte mensen zullen allemaal worden vernietigd. Iedereen die de Heer verlaat, zal sterven. 29 Schaam je, dat jullie eikenbomen aanbidden! Schaam je, dat jullie in tuinen offers brengen aan andere goden! 30 Voor straf zullen jullie worden als een eikenboom zonder bladeren, als een tuin zonder water. 31 Sterke mensen zullen worden als dor gras. Hun slechte daden zullen de vuurvonk zijn die hen in brand steekt. En niemand zal het vuur kunnen blussen."

Vrede voor alle volken

Dit is wat Jesaja in zijn geest zag over wat er met Juda en Jeruzalem gaat gebeuren.

Als het eind van de tijd is gekomen, zal de berg waarop de tempel van de Heer staat de hoogste berg zijn. Hij zal hoger zijn dan de hoogste bergen, indrukwekkender dan de hoogste heuvels. Alle volken zullen daarheen gaan. Ze zullen zeggen: 'Kom, laten we naar de berg van de Heer gaan, naar de tempel van de God van Jakob.[e] Want we willen van Hem leren hoe we moeten leven. We willen leven zoals Hij het wil. Want vanuit Jeruzalem zal de Heer zijn wil bekend maken.'

Hij zal rechtspreken over de landen en volken. Dan zullen zij hun zwaarden omsmeden tot ploegen. En hun speren zullen ze omsmeden tot snoeischaren. De volken zullen niet meer tegen elkaar strijden. Ze zullen hun bewoners niet meer leren oorlogvoeren.

Kom, volk van Israël, laten we wandelen in het licht van de Heer.

Gods straf over de mensen

Jesaja zegt: Heer, U heeft uw volk, het volk Israël, verlaten. U heeft hen verlaten omdat ze de godsdiensten van de volken in het oosten hebben overgenomen. En ze doen aan waarzeggerij, net als de Filistijnen. En ze sluiten verbonden met buitenlanders.[f] Het land Israël is vol zilver en goud en ontelbare schatten. Er zijn ook ontelbaar veel paarden en strijdwagens. Ook is het land vol godenbeelden. De mensen aanbidden hun zelfgemaakte goden. Iedereen, van hoog tot laag, buigt zich daarvoor. Dat zult U hun niet vergeven.

10 Verstop je in de rotskloven! Verberg je in holen onder de grond, uit angst voor de Heer en voor zijn schitterende macht en majesteit! 11 De mensen zullen hun trotse ogen moeten neerslaan. De trotse mensen zullen moeten buigen. Want ze zullen zien dat alleen God de hoogste Heer is. 12 Op de dag van de Heer[g] zal iedereen die trots en eigenwijs is, moeten buigen voor de Heer van de hemelse legers. 13 Alles zal moeten buigen: ook de trotse en hoge cederbomen van de Libanon, de eikenbomen van Basan, 14 de trotse bergen en de hoge heuvels, 15 de hoge torens en de sterke muren, 16 de schepen van Tarsis en de prachtige versieringen. 17 Alles waar de mensen trots op zijn, zal moeten buigen. En alle trotse mensen zullen moeten buigen. Op die dag zullen ze toegeven dat God de hoogste Heer is. 18 Er zal geen enkele afgod overblijven.

19 Dan zullen de mensen wegkruipen in grotten in de bergen en in holen onder de grond. Dat doen ze uit angst voor de Heer en voor zijn schitterende macht en majesteit, als Hij in zijn volle glorie opstaat om de aarde te doen beven. 20 Op die dag zullen ze de zilveren en gouden godenbeelden die ze hadden gemaakt en hadden aanbeden, aan de ratten en vleermuizen overlaten. 21 En ze zullen vluchten naar de grotten en holen uit angst voor de Heer en voor zijn schitterende macht en majesteit, als Hij in zijn volle glorie opstaat om de aarde te doen beven.

22 Stop met op mensen te vertrouwen. Mensen zijn sterfelijk. Wat is een mens nu eigenlijk waard?

God straft Jeruzalem en Juda

Jesaja zegt: De Heer van de hemelse legers zal alles uit Jeruzalem en Juda wegnemen waar de bewoners op vertrouwden: het brood en het water, de helden en het leger, de rechters en de profeten, de waarzeggers en de leiders, de legeraanvoerders en de rijken, de raadgevers en de beste handwerksmannen, de mannen die hen met hun woorden misleiden.[h]

De Heer zegt: "Ik zal jongens tot hun leiders maken: kinderen die doen wat ze willen, zullen over hen heersen!" Dan zullen de mensen elkaar bedreigen. Jongens zullen oude mannen bedreigen. Slechte mensen zullen eerlijke mensen bedreigen. Mannen zullen één van hun familieleden aanklampen en zeggen: 'Jij hebt een mantel. Kom, wees onze leider en breng orde in deze chaos!' Dan zal die man uitroepen: 'Ik kan geen wonderen doen! Ik heb niet eens eten of kleren! Ik wil geen leider over dit volk worden!' "

Want Jeruzalem struikelt en Juda valt. Dat komt doordat ze ongehoorzaam zijn aan de Heer, in alles wat ze zeggen en in alles wat ze doen. Ze dagen Hem in zijn gezicht uit. Aan hun gezicht is al te zien dat ze slecht zijn. En aan hun woorden is het te horen. Openlijk vertellen ze wat ze allemaal voor slechte dingen doen, net zoals Sodom deed. Ze verbergen niets. Het zal slecht met hen aflopen, en dat is hun eigen schuld. 10 Zeg tegen de mensen die leven zoals God het wil, dat het met hén goed zal gaan. Zij krijgen een beloning voor hun goede daden. 11 Maar met de mensen die zich niets van God aantrekken, zal het slecht aflopen. Ook zij zullen krijgen wat ze hebben verdiend! 12 Kinderen zijn heersers geworden, en ze regeren wreed en misdadig. Vrouwen onderdrukken het volk. Mijn volk, je leiders leiden je de verkeerde kant op! Ze hebben je in een doolhof gebracht, in plaats van op de goede weg. 13 De Heer staat klaar om recht te spreken over de volken. 14 Hij zal ook rechtspreken over de leiders en koningen van zijn volk. Hij zegt: "Jullie hebben mijn wijngaard verwoest.[i] Jullie huizen liggen vol met de dingen die jullie van de arme mensen hebben geroofd. 15 Hoe durven jullie mijn volk te vertrappen? Hoe durven jullie de arme mensen te onderdrukken? zegt de Heer van de hemelse legers."

16 Verder zegt de Heer: "De vrouwen van Jeruzalem zijn trots geworden. Ze lopen met hun neus in de lucht, met uitdagende blikken. Heupwiegend trippelen ze rond, rinkelend met hun enkelbanden. 17 Daarom zal de Heer hun hoofdhuid ziek maken en hun kleren van hen afscheuren, zodat ze naakt zullen staan. 18 Hij zal hun al hun sieraden afnemen: hun enkelbanden, haarbanden, maantjes, 19 kettingen, armbanden, sluiers, 20 hoofddoeken, voetenkettinkjes, gordels, parfumflesjes, oorringen, 21 zegelringen, neusringen, 22 feestkleren, mantels, omslagdoeken, tasjes, 23 handspiegeltjes, onderkleren en bovenkleren. 24 Ze zullen stinken in plaats van naar parfum ruiken. Ze zullen een touw om hun middel dragen in plaats van een gordel. Ze zullen kaal geschoren zijn in plaats van mooie haarvlechten hebben. Ze zullen rouwkleren dragen in plaats van feestkleren. Ze zullen een brandmerk hebben waardoor ze niet langer mooi zijn. 25 De mannen zullen worden gedood. De helden zullen in de oorlog omkomen. 26 De poorten van de stad zullen vernield worden. De stad zal kaal en leeggeroofd achterblijven. (lees verder)

God straft Jeruzalem en Juda (vervolg)

In die tijd zullen zeven vrouwen één man grijpen en tegen hem zeggen: 'Trouw alsjeblieft met ons! Dan hoeven we ons niet meer te schamen omdat we geen man hebben! We zullen zelf wel voor ons eten en onze kleren zorgen!' "

Na de straf zal God opnieuw Jeruzalems Beschermer zijn

Jesaja zegt: In die tijd zal de jonge tak[j] van de Heer zo mooi zijn als een prachtig sieraad. Er zullen grote oogsten zijn. De mensen die van Israël zijn overgebleven, zullen er trots op zijn. En de mensen die in Jeruzalem zijn overgebleven, zullen heilig worden genoemd. Zij zijn door God in leven gelaten. Met zijn Geest zal de Heer hen schoonwassen. Ze zijn wel schuldig aan de dood van onschuldige mensen, maar Hij zal hun schuld van hen afwassen. Hij zal dat doen door zijn Geest die beoordeelt en die wegbrandt wat niet goed is. En de Heer zal een wolk plaatsen boven het hele gebied van de berg Sion en boven de bijeenkomsten die daar worden gehouden. Overdag een dikke wolk en 's nachts een wolk van vuur. Daarmee zal Hij hen beschermen.[k] Hij zal hun bescherming zijn, zoals een tent overdag schaduw geeft tegen de hitte, of een hut bescherming geeft tegen de regen en de storm.

Jesaja's lied over Israël, Gods wijngaard

Jesaja zegt: Ik wil een lied zingen voor mijn beste Vriend, een lied over mijn beste Vriend en zijn wijngaard. Mijn beste Vriend heeft een wijngaard op een vruchtbare heuvel. Hij zette er een doornhaag omheen, haalde de stenen uit de grond, plantte prachtige wijnstruiken, bouwde een wachttoren en maakte er een druivenpers in. Hij verwachtte dat er goede druiven in de wijngaard zouden groeien. Maar het waren zure druiven.

Mijn Vriend zegt: "Luister, bewoners van Jeruzalem! Mannen van Juda, oordeel zelf over Mij en mijn wijngaard. Wat had Ik nog meer kunnen doen aan mijn wijngaard? Ik heb alles gedaan. Ik mocht verwachten dat er goede druiven zouden groeien. Waarom zijn ze dan zuur? Ik zal jullie laten weten wat Ik met mijn wijngaard ga doen. Ik ga de doornhaag weghalen die er ter bescherming omheen staat. Ik ga de muur afbreken. Dan zal de wijngaard door het vee worden kaalgegeten en vertrapt. Ik zal hem helemaal laten verwilderen. Ik zal hem niet meer snoeien. Ik zal er geen onkruid meer wieden, zodat er dorens en distels zullen gaan groeien. En Ik zal de wolken bevelen om geen regen meer op mijn wijngaard te laten vallen."

Het koninkrijk Israël is de wijngaard van de Heer van de hemelse legers. En de mannen van het koninkrijk Juda zijn de wijnstruiken waar Hij zoveel van hield. Hij verwachtte als oogst, dat ze zouden leven zoals Hij het wil. Maar ze deden vreselijke dingen. Hij verwachtte dat ze rechtvaardig zouden leven. Maar de arme mensen schreeuwen om hulp.

Het zal slecht aflopen met de hebzuchtige mensen. Ze kopen het ene huis na het andere. Ze nemen de ene akker na de andere in bezit. Uiteindelijk hebben ze alles voor zichzelf. Voor een ander is er geen plaats meer. De Heer van de hemelse legers zei tegen mij: "Luister goed, veel van die mooie grote huizen zullen worden verwoest. Er zullen geen mensen meer in wonen. 10 En een grote wijngaard zal maar één vat wijn opleveren. En tien zakken gezaaid graan zullen maar één zak graan als oogst opleveren."

Het zal slecht aflopen...

11 Het zal slecht aflopen met de mensen die 's morgens al vroeg beginnen met drinken en daar tot laat in de nacht mee doorgaan tot ze helemaal dronken zijn. 12 Ze doen niets anders dan feestvieren met muziek en veel wijn. Maar ze trekken zich niets aan van de Heer. Ze letten niet op wat Hij doet. 13 Daarom zal mijn volk gevangen meegenomen worden naar een ander land. Dat is omdat mijn volk zijn God niet kent. De rijke mensen zullen honger lijden. Het volk zal sterven van de dorst. 14 Het dodenrijk zal zijn mond wagenwijd opendoen. Alles en iedereen wordt opgeslokt: alle rijkdommen, de mensenmassa, de feestvierders. 15 Alle mensen, van hoog tot laag, zullen vernederd worden. Ze zullen hun trotse ogen moeten neerslaan. 16 Maar de Heer van de hemelse legers zal worden geëerd. Hij zal laten zien hoe machtig en heilig en rechtvaardig Hij is. 17 Tussen de puinhopen van de stad zal zoveel gras groeien dat de schapen er grazen. Vreemdelingen zullen tussen de puinhopen van de huizen van de rijke mensen naar waardevolle dingen zoeken.

18 Het zal slecht aflopen met de mensen die zo graag oneerlijk zijn, die het kwaad met sterke touwen en dikke kabels naar zich toe trekken. 19 Het zal slecht aflopen met de mensen die de Heilige God van Israël uitdagen en zeggen: 'Laat Hij toch opschieten! We willen wel eens zien wat Hij kan! Laat Hij maar doen wat Hij van plan is. We willen het wel eens zien!'

20 Het zal slecht aflopen met de mensen die van het kwaad zeggen dat het goed is en van het goede zeggen dat het kwaad is. Die van het donker zeggen dat het licht is en van het licht zeggen dat het donker is. Die van bitter zeggen dat het zoet is en van zoet zeggen dat het bitter is.

21 Het zal slecht aflopen met de mensen die zichzelf zo wijs en verstandig vinden en die alleen hun eigen mening belangrijk vinden.

22 Het zal slecht aflopen met de mensen die zulke geweldige drinkers zijn, echte helden in het drinken van wijn. 23 Ze laten zich omkopen om schuldige mensen vrij te spreken en onschuldige mensen te veroordelen.

24 Daarom zullen ze worden vernietigd, zoals dor gras dat wordt verbrand en zoals stro dat in vlammen opgaat. Ze zullen zijn als bomen waarvan de wortels verrotten en de bloesems verdrogen. Want ze hebben de wet van de Heer van de hemelse legers aan de kant geschoven. Ze hebben zich niets aangetrokken van de woorden van de Heilige God van Israël.

25 Daarom is de Heer woedend op zijn volk en straft Hij het. De bergen beven en de lijken liggen als vuilnis midden op straat. Maar nog steeds is de Heer woedend en zijn straf houdt nog niet op.

Gods straf komt eraan

26 Daarom zal Hij een teken geven aan een volk ver weg.[l] Hij zal het naar Zich toe fluiten. Vanaf het einde van de aarde zullen ze komen aanrennen. 27 Ze worden niet moe en struikelen niet. Ze rusten niet en slapen niet. Ze leggen hun gordel niet af en hun schoenriemen breken niet. 28 Hun pijlen zijn scherp en hun bogen gespannen. De hoeven van hun paarden zijn zo hard als steen. De wielen van hun strijdwagens draaien zo snel als een wervelwind. 29 Hun gebrul klinkt als het brullen van een leeuw. Ze grommen, grijpen hun buit en slepen die mee, zonder dat iemand hen tegenhoudt. 30 In die tijd zal dat volk over Israël heen spoelen als een woeste zee. Overal zal duisternis en ellende zijn, waar je ook kijkt. Zelfs overdag zal het donker zijn, doordat dat volk alles verwoest en verbrandt.

Jesaja ziet God Zelf

In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik de Heer. Hij zat op een hoge, indrukwekkende troon. De onderrand van zijn kleed vulde de hele tempel.[m] Er stonden engelen boven Hem. Elke engel had zes vleugels. Met twee vleugels bedekten de engelen hun gezicht, met twee vleugels bedekten ze hun voeten en met twee vleugels vlogen ze. En de engelen riepen tegen elkaar: "Heilig! Heilig! Heilig is de Heer van de hemelse legers! De aarde is vol van zijn schitterende macht en majesteit!" Ze riepen zó luid, dat de deurposten van de tempel ervan beefden. Ook was de tempel vol met rook.

Toen riep ik uit: "Help, ik ga dood! Want ik ben een mens uit wie geen enkel goed woord komt. En ik hoor bij een volk waar geen enkel goed woord uit komt. En nu heb ik de Koning gezien, de Heer van de hemelse legers!" Maar één van de engelen vloog naar mij toe. Hij had in zijn hand een tang met een stuk gloeiende houtskool, dat hij uit het vuur op het altaar had genomen. Hij raakte met de gloeiende houtskool mijn mond aan. Toen zei hij: "Let op, deze houtskool heeft je mond aangeraakt. Nu zijn je mond en je hart schoongebrand. Alles waarin je ongehoorzaam aan God bent geweest, is weggedaan en vergeven."

Toen hoorde ik de Heer zeggen: "Wie zal Ik sturen? Wie zal voor Ons gaan?" Ik antwoordde: "Hier ben ik. Stuur mij." Toen zei Hij: "Ga tegen dit volk zeggen: 'Luister, maar begrijp het niet. Kijk, maar laat het niet tot je doordringen.' 10 Maak het hart van dit volk koppig. Maak hun oren doof en plak hun ogen dicht. Dan zullen ze met hun ogen niets zien en met hun oren niets horen en met hun hart niets begrijpen. Daardoor zullen ze niet bij Mij terugkomen en zal Ik hen niet genezen." 11 Ik vroeg: "Hoelang zal dat duren, Heer?" Hij antwoordde: "Totdat de steden verwoest zijn en er geen bewoners meer zijn. Totdat alle huizen kapot zijn en er geen mens meer in woont. Totdat het hele land verwoest is. 12 Want Ik zal die mensen ver wegjagen en het land zal bijna helemaal onbewoond worden. 13 Maar een tiende deel van het hele volk zal daar overblijven. En het land zal opnieuw verwoest worden. Maar het volk zal lijken op een eik die is omgehakt en waarvan alleen de stronk is overgebleven. In die stronk zit nog kracht. Daardoor zal er weer nieuw leven uit gaan groeien. Zo zal er ook uit het overblijfsel van het volk nieuw leven ontstaan, want het overblijfsel is van de Heer. Het is een heilig zaad."

Gods woorden over koning Achaz

In de tijd dat Achaz (de zoon van koning Jotam, die een zoon was van koning Uzzia) koning van Juda was, viel koning Rezin van Aram Jeruzalem aan. Koning Peka (de zoon van Remalia) van Israël had zich bij hem aangesloten. Maar het lukte koning Rezin niet om Jeruzalem te veroveren. Toen koning Achaz hoorde dat het leger van Aram zich had verzameld op de bergen van Israël, werd hij doodsbang. Ook het hele volk beefde van angst, zoals bomen in het veld beven in de wind.

Toen zei de Heer tegen Jesaja: "Ga koning Achaz tegemoet, samen met je zoon Schear-Jaschub (= 'een rest zal terugkomen'). Achaz is bij het einde van de waterleiding. Hij staat bij de bovenste vijver langs de weg naar het veld waar altijd de wol gebleekt wordt. Zeg tegen hem: Blijf kalm. Wees niet bang voor koning Rezin van Aram en voor koning Peka van Israël. Ze zijn niet meer dan rokende stukken brandhout. Koning Rezin van Aram wil u aanvallen, samen met koning Peka van Israël. Hij wil met hem Juda veroveren, het land samen delen en de zoon van Tabeal kronen tot koning van Juda. Maar de Heer zegt: Dat zal niet gebeuren. Van zijn plannen zal niets terecht komen. Damaskus blijft de hoofdstad van alleen het land Aram, met Rezin als koning. Maar binnen 65 jaar zal het met het koninkrijk Israël afgelopen zijn.[n] Als volk zal het niet langer bestaan. Tot dan blijft Samaria de hoofdstad van alleen Israël, met Peka als koning. Maar dit zal alleen werkelijkheid worden als u op Mij vertrouwt."

God belooft een Redder

10 Verder zei de Heer tegen koning Achaz: 11 "Vraag Mij om een teken. Een teken diep uit het dodenrijk of een teken hoog uit de hemel." 12 Maar Achaz zei: "Ik zal geen teken vragen. Ik wil de Heer niet uitdagen." 13 Toen zei Jesaja: "Luister, zoon van David! Is het nog niet genoeg dat u het geduld van de mensen op de proef stelt? Moet u nu ook nog Gods geduld op de proef stellen? 14 U wil God niet om een teken vragen. Daarom zal de Heer u ongevraagd een teken geven: het meisje dat nog maagd is, zal in verwachting raken en een zoon krijgen. Ze zal hem Immanuël (= 'God met ons') noemen.[o] 15 Hij zal een goed leven hebben, totdat hij in staat zal zijn om 'nee' te zeggen tegen het kwaad en het goede te doen. 16 Maar vóórdat de jongen oud genoeg zal zijn om 'nee' te zeggen tegen het kwaad en het goede te doen, zullen de twee landen waarvoor u nu bang bent, hun koningen kwijt zijn.

17 En over u, uw familie en uw volk zal de Heer een vreselijke ramp laten komen. Zoiets vreselijks is er niet meer gebeurd sinds Israël zich afsplitste van Juda.[p] Want de Heer zal de koning van Assur op u afsturen. 18 In die tijd zal de Heer een volk zo ontelbaar als een zwerm vliegen naar Zich toe fluiten uit het gebied van de rivieren van Egypte. En een volk zo gevaarlijk als een zwerm bijen uit het land Assur. 19 Ze zullen komen en allemaal neerstrijken in de bergkloven en de rotsspleten, op de doornstruiken en de prachtige velden en akkers. 20 In die tijd zal de Heer een scheermes huren uit het land aan de overkant van de rivier: de koning van Assur. Die zal jullie hele land kaalscheren van oogst en bezit, net zoals je met een scheermes het haar van hoofd, baard en benen afscheert. 21 In die tijd zullen de mensen maar één koe en twee schapen per gezin overhouden. 22 Maar die zullen zóveel melk geven, dat de mensen toch boter kunnen eten. Ja, de mensen die nog in het land zijn overgebleven, zullen een goed leven hebben. 23 Maar in die tijd zullen alle grote, kostbare wijngaarden overgroeid raken met dorens en distels. 24 Je zal daar met pijl en boog op wild kunnen jagen. Want het hele land zal bedekt zijn met dorens en distels. 25 Ook op de akkers op de berghellingen zullen alleen maar dorens en distels groeien. Daarom zal er niemand meer komen. De boeren zullen er alleen nog hun vee laten grazen. Schapen en koeien zullen er de distels vertrappen."

De koning van Assur trekt op tegen Jeruzalem

De Heer zei tegen mij: "Neem een grote schrijfplank. Schrijf daarop met grote letters zodat iedereen het kan lezen: 'Snelle roof, snelle buit.' " Ik zorgde ervoor dat de priester Uria en Zacharia, de zoon van Jeberechja, het mij zagen opschrijven, want zij waren betrouwbare mannen. Zo had ik getuigen.

Intussen was mijn vrouw, een profetes, in verwachting geraakt. We kregen een zoon. De Heer zei tegen mij: "Noem hem Maher-Schalal Chaz-Baz (= 'Snelle roof, snelle buit'). Want voordat de jongen 'pappa' en 'mamma' zal kunnen zeggen, zullen de rijkdommen van Damaskus (de hoofdstad van Aram) en de buit uit Samaria (de hoofdstad van het koninkrijk Israël) worden meegenomen naar de koning van Assur."

Verder zei de Heer tegen mij: "Ik ben er altijd voor mijn volk. Net als het rustig kabbelende water van de vijver van Siloa. Ik ben er altijd om voor hen te zorgen. Maar het maakt hun niets uit. Ze sluiten liever een verbond met koning Rezin van Aram en koning Peka van Israël. Daarom zal Ik de koning van Assur met zijn machtige leger laten komen. Dat leger zal als een woeste rivier het land bedekken. Het zal zijn als de brede en snelstromende Eufraat wanneer die buiten zijn oevers treedt en alles overspoelt. Assur zal Juda overspoelen en steeds verder om zich heen grijpen, totdat het water Juda tot aan de lippen komt. Assur zal met zijn legers het hele land bedekken."

– O Heer, wees met ons! roept Jesaja uit.

Toch zal God zijn volk redden

Jesaja zegt: Stroom maar samen, volken van de aarde! Maar jullie zullen verliezen. Luister, jullie die in verre landen wonen! Maak jullie maar klaar om ons aan te vallen! Maar jullie zullen worden verslagen. 10 Maak maar plannen! Er zal toch niets van terechtkomen. Zeg maar wat jullie willen! Het zal toch niet gebeuren. Want God is met ons.

Waarschuwing om niet hetzelfde te worden als de bewoners van Jeruzalem

11 Jesaja zegt: Dit is wat de Heer tegen mij zei toen zijn Geest over mij kwam. Hij waarschuwde mij om niet dezelfde dingen te doen als dit volk. 12 Hij zei: "Noem geen samenzwering wat dit volk een samenzwering noemt. En wees niet bang waar zij bang voor zijn. 13 Volk, wees liever bang voor Mij en heb diep ontzag voor Mij, de Heer van de hemelse legers. 14 Dan zouden jullie bij Hem veilig zijn. Maar nu, omdat jullie geen ontzag voor Hem hebben, zal Hij een steen zijn waarover jullie zullen struikelen. Alle twee de koninkrijken van het volk Israël zullen over Hem struikelen. Hij zal een valkuil worden voor de bewoners van Jeruzalem. 15 Veel van hen zullen struikelen en vallen en verslagen worden. Ze zullen in de kuil vallen en gevangen genomen worden."

Er zal weer licht komen in het duister: God belooft de Redder

16 Jesaja zegt: Schrijf dit allemaal op, maar zorg dat mijn leerlingen het niet kunnen lezen. 17 God houdt Zichzelf verborgen voor het volk Israël. Maar ik blijf op de Heer vertrouwen. Ja, ik blijf verwachten dat Hij ons zal redden. 18 Let op, ik en de kinderen die de Heer mij heeft gegeven, lopen in Israël rond als een teken en een waarschuwing (door de namen die ze hebben). De Heer van de hemelse legers die op de berg Sion woont, gebruikt ons zo om het volk Israël te waarschuwen.

19 Mensen zullen aan jullie vragen: 'Willen jullie voor ons aan waarzeggende geesten en aan de geesten van doden om raad vragen?' Maar die mompelen en piepen alleen maar wat! We moeten toch alleen aan onze God om raad vragen? Waarom zou je aan de doden om raad vragen voor de levenden? 20 Luister naar wat de wet van God zegt. En luister naar wat ik namens God heb gezegd! Als mensen andere dingen zeggen, is er geen hoop meer voor hen. 21 Hopeloos en hongerig zullen ze door het land trekken. Ze zullen razend van de honger zijn. Woedend zullen ze hun koning vervloeken. Ze zullen omhoog kijken en hun God vervloeken. 22 Overal waar ze kijken, zullen ze alleen maar ellende zien. Ze zullen doodsbang en opgejaagd zijn. Het zal een donkere tijd zijn.

23 Maar dit volk dat in het donker leeft, zal weer licht krijgen. Eerst bracht de Heer ellende over het gebied van de stam van Zebulon en het gebied van de stam van Naftali. Maar uiteindelijk zal Hij ervoor zorgen dat het weer goed gaat met dit gebied langs de Dode Zee, langs de Jordaan, het Galilea van de volken.[q] (lees verder)

Er zal weer licht komen in het duister: God belooft de Redder (vervolg)

Het volk dat in het donker leeft, zal een groot licht zien. Er komt weer licht voor het volk dat al vlak voor de poorten van de dood leefde. U heeft het volk weer groot gemaakt. U heeft het volk weer blij gemaakt. Het volk viert net zo vrolijk feest als bij een oogstfeest of bij het verdelen van een grote buit. Want het juk[r] dat zwaar op hun schouders lag, de stangen op hun schouders en de stok waarmee ze werden geslagen, zijn door U stukgebroken. Het wordt een bevrijding zoals vroeger, toen de Midianieten verslagen werden.[s] Alle stampende soldatenlaarzen en alle met bloed bevlekte soldatenkleren zullen worden verbrand. Ze zullen in het vuur worden gegooid. Want er is een Kind geboren: we hebben een Koningszoon gekregen. Hij zal als Koning heersen. Hij wordt Wijze Raadgever, Sterke God, Eeuwige Vader en Vredekoning genoemd. Hij zal voor eeuwig regeren en in zijn koninkrijk zal het eeuwig vrede zijn. Hij zal eerlijk en rechtvaardig over het koninkrijk van koning David regeren, voor eeuwig. De Heer van de hemelse legers zal dit doen omdat Hij zo ontzettend veel van zijn volk houdt.

Gods straf over Israël

Jesaja zegt: De Heer spreekt recht over het volk Israël. Alle bewoners van het koninkrijk Israël en van Samaria zullen het merken. Ze zeggen nu nog wel trots: "Muren van gebakken stenen zijn ingestort, maar we zullen ze herbouwen van uitgehakte stenen. De wilde vijgenbomen zijn omgehakt, maar we zullen er cederbomen voor in de plaats zetten." 10 Maar de Heer zal vijanden van koning Rezin van Aram ophitsen tegen Israël. Hij zal Israëls vijanden verzamelen. 11 Van de ene kant valt Aram aan, van de andere kant komen de Filistijnen en samen slokken ze Israël op. Maar nog steeds is de Heer woedend en zijn straf houdt nog niet op.

12 Want het volk gaat nog steeds niet terug naar de Heer die hen strafte. Nog steeds gaan ze niet naar de Heer van de hemelse legers om hulp. 13 Daarom zal de Heer op één dag van Israël de kop en de staart afsnijden, de palmtak en de rietstengel. 14 De leiders zijn de kop en de palmtak, en de leugen-profeten zijn de staart en de rietstengel. 15 De leiders van dit volk zijn slechte leiders: ze leiden dit volk expres de verkeerde kant op. Daardoor loopt het slecht met het volk af. 16 Daarom zal de Heer niet langer blij zijn over de jonge mannen. Hij zal niet langer medelijden hebben met de weeskinderen en de weduwen. Want iedereen is slecht. Niemand trekt zich nog iets van God aan. Alles wat de mensen zeggen, is dwaas. Daarom is de Heer nog steeds woedend en houdt zijn straf nog niet op.

17 Want het kwaad verspreidt zich als een vuur. Het zal dorens en distels verbranden. Daarna zal het vuur de struiken en bomen van het bos in brand zetten. Een dikke rookwolk stijgt op. 18 Ook de woede van de Heer is als een laaiend vuur dat het hele land zal verbranden. In het hele land zal het donker worden. Alle mensen zullen omkomen. 19 De mensen zullen elkaar aanvallen: ze stelen links, maar zullen nog steeds honger hebben. Ze roven rechts, maar de honger zal blijven. De stammen van Israël zullen elkaar aanvallen: 20 Manasse valt Efraïm aan en Efraïm valt Manasse aan, en samen vallen ze Juda aan. Daarom is de Heer nog steeds woedend en houdt zijn straf nog niet op.

God waarschuwt Israël

10 De Heer zegt tegen Israël: "Het zal slecht aflopen met de onrechtvaardige leiders die onrechtvaardige wetten en regels maken. Wetten waardoor arme mensen worden verdrukt en oneerlijk worden behandeld. Wetten waardoor de weduwen worden uitgebuit en de weeskinderen worden geplunderd. Maar wat zullen jullie doen op de dag dat Ik jullie kom straffen? Wat zullen jullie doen op de dag dat Ik een volk uit de verte op jullie afstuur om jullie te vernietigen? Naar wie zullen jullie vluchten om hulp te gaan halen? Waar zullen jullie je rijkdommen in veiligheid brengen? Jullie zullen allemaal bukken onder het slavenjuk of omkomen in de strijd." Om al deze dingen is de Heer nog steeds woedend en houdt zijn straf nog niet op.

God zal Assur straffen voor zijn trots

Maar tegen Assur zegt de Heer: "Assur, het zal slecht met jou aflopen. Jij bent de stok waarmee Ik mijn volk wil slaan. Jij bent het wapen van mijn boosheid. Ik zal jou op mijn volk afsturen, omdat Ik woedend ben op mijn volk dat zich niets van Mij aantrekt. Ik zal jou laten komen om het land leeg te roven en te vertrappen als vuilnis in de straten. Maar jij begrijpt niet dat dit míjn plan is. Jij hebt je eigen plannen. Jij wil allerlei volken vernietigen. Jij denkt: 'Ik heb toch overal koningen aangesteld? Ik heb de steden Kalno en Karkemis, Hamat en Arpad, Samaria en Damaskus veroverd. Met al die steden liep het hetzelfde af. 10 Ze hadden veel meer goden dan Jeruzalem en Samaria. En hun godenbeelden waren veel mooier dan die van Jeruzalem en Samaria. Toch heb ik die steden veroverd. 11 Dan zal ik Samaria en Jeruzalem met hun goden toch zeker óók kunnen veroveren?'

12 Maar eerst zal Ik met Jeruzalem op de berg Sion doen wat Ik van plan ben. Daarna zal Ik de koning van Assur straffen voor zijn trots. 13 Want hij denkt: 'Ik heb landen veroverd en hun voorraden meegenomen. Ik heb als een reus de bewoners onder de voet gelopen. En dat heb ik allemaal door mijn eigen macht en mijn eigen wijsheid gedaan! 14 Ik nam de rijkdommen van de volken mee. Dat was net zo gemakkelijk als het leeghalen van vogelnestjes. Ik raapte de hele aarde leeg zoals je eieren uit een verlaten nest raapt. Niemand durfde met zijn vleugels te slaan, zijn snavel open te doen of te piepen.'

15 Maar kan een bijl soms over zijn werk opscheppen tegen de man die ermee hakt? Kan een zaag over zijn werk opscheppen tegen de man die ermee zaagt? Beweegt een staf soms de man die hem vasthoudt? Het is toch maar een stuk hout? 16 Waarom is Assur dan trots op wat hij heeft gedaan? Daarom zal Ik, de Heer van de hemelse legers, de honger sturen naar het rijke Assur. De honger zal al zijn rijkdom doen verdwijnen, net zoals een vuur alles verbrandt. 17 Want de Heer, het Licht van Israël, zal als een vuur zijn. De Heilige God van Israël zal als een vlam zijn. En die vlam en dat vuur zullen op één dag alles van Assur verbranden alsof het dorens en distels zijn. 18 Zijn prachtige bossen en wijngaarden[t] zal Ik op één dag helemaal vernietigen.[u] Assur zal zo zwak worden als iemand die ernstig ziek is. 19 Er zullen maar heel weinig bomen overblijven. Een kind kan ze tellen."

Een klein deel van Israël zal overblijven

20 De Heer zegt: "Het overblijfsel van het volk Israël zal in die tijd niet langer vertrouwen op Assur, de stok waarmee Ik hen sloeg. Maar dan zullen ze werkelijk vertrouwen op Mij, de Heilige God van Israël. 21 Dat kleine overblijfsel van het volk Israël zal terugkomen bij de sterke God. 22 Want, Israël, al is je volk nu zo ontelbaar als het zand langs de zee, slechts een klein overblijfsel zal terugkomen. Want Ik ben vastbesloten om je te vernietigen. Deze straf heb je verdiend. 23 Het besluit van de Heer van de hemelse legers staat vast en iedereen zal het zien."

24 De Heer van de hemelse legers zegt: "Mijn volk dat op de berg Sion woont, wees niet bang als jullie worden verdrukt door Assur, zoals jullie vroeger werden verdrukt door Egypte. 25 Want het duurt maar even. Daarna ben Ik niet meer boos op júllie, maar op Assur. Dan zal Ik Assur straffen en vernietigen. 26 Dan zal Ik hém met mijn zweep slaan, zoals Ik Midian heb geslagen bij de rots Oreb,[v] zegt de Heer van de hemelse legers. En zoals Ik vroeger bij de Rietzee[w] mijn staf heb gezwaaid en mijn macht heb laten zien, zo zal Ik nu weer mijn staf zwaaien en mijn macht laten zien. 27 In die tijd zal de last die Assur op jullie schouders had gelegd, van jullie afglijden. Het juk[x] dat hij op jullie nek had gelegd, zal worden vernietigd, vanwege de man die Ik heb gezalfd."

Assur valt het land binnen

28 Jesaja zegt: het leger van De vijand overvalt[y] Ajat, trekt door Migron, laat zijn bepakking in Michmas achter, 29 trekt de bergpas over en brengt de nacht door in Geba. De bewoners in Rama beven van angst. De mensen uit Gibea-van-Saul vluchten. 30 Schreeuw het uit, Bat-Gallim! Pas op, Laïs! Arm Anatot! 31 De mensen uit Madmena vluchten. De bewoners van Gebim slaan massaal op de vlucht. 32 De vijand staat al bij Nob.[z] Ze schudden dreigend hun vuisten in de richting van de berg Sion en Jeruzalem.

33 Maar let op, de Heer van de hemelse legers zal met geweld de boomtoppen afkappen. De hoge stammen zullen worden omgehakt. 34 Met een bijl zal Hij het dichte bos van de Libanon omhakken. De Libanon zal kaalgekapt worden[aa] door de Almachtige God.

God geeft een nieuwe toekomst onder een nieuwe Koning

11 Jesaja zegt: Maar net zoals er uit de stronk van een omgehakte boom weer een jong takje[ab] begint te groeien en vruchten krijgt, zal er een Zoon geboren worden uit de familie van Isaï (de vader van koning David). De Geest van de Heer zal op Hem zijn. Hij zal vol zijn van de Geest van wijsheid, de Geest van verstand, de Geest van raad, de Geest van sterkte, de Geest van kennis van God en de Geest van ontzag voor God. Hij zal diep ontzag voor God hebben en daarvan genieten. Hij zal niet oordelen op grond van wat Hij ziet of van anderen hoort. Hij zal rechtvaardig zijn voor arme en bescheiden mensen. Maar voor de mensen die zich niets van God aantrekken, zal zijn oordeel zijn als een zweepslag. Hij zal hem die zich niets van hem aantrekt, zonder moeite doden. Hij blaast hem weg. Want Hij zal altijd rechtvaardig en eerlijk zijn.

Dan zullen wolven en schapen bij elkaar leven. Panters en geitjes zullen samen liggen rusten. Kalveren en jonge leeuwen groeien samen op. Een kleine jongen zal ze hoeden. Koeien en beren zullen samen gras eten. Hun jongen zullen samen spelen. Leeuwen zullen net als koeien hooi eten. Baby's zullen spelen bij het hol van een adder. Kleuters zullen giftige slangen uit hun nest pakken. Niemand zal een ander nog kwaad doen op Gods heilige berg. Want op de hele aarde zal iedereen de Heer kennen. Zoals de zee vol is van water, zo zullen de mensen vol zijn van de Heer. 10 Want in die tijd zullen alle volken van de aarde naar de stronk van Isaï gaan, naar de jonge tak die daaruit groeide, de Zoon van David. Hij zal zijn als een vlag op een heuvel, die al van ver te zien is. Iedereen zal naar Hem toe gaan. En de plaats waar Hij woont zal vol zijn van zijn schitterende macht en majesteit.

De Heer zal zijn volk Israël redden

11 In die tijd zal de Heer opnieuw zijn volk redden. Hij zal het overblijfsel van zijn volk verzamelen uit Assur, Egypte, Patros, Ethiopië, Elam, Sinear, Hamat en de landen langs de kust. 12 Hij zal een vlag neerzetten bij de volken, zodat iedereen kan zien waar hij naartoe moet gaan. De mensen waren uit Israël en Juda weggejaagd en woonden overal verspreid. Maar Hij zal hen uit alle windrichtingen verzamelen. 13 Dan zullen de bewoners van Israël niet langer jaloers zijn op de bewoners van Juda. De vijanden van Juda zullen vernietigd worden. En Juda zal Israël niet meer aanvallen. Ze zullen niet langer met elkaar oorlog voeren. 14 Samen zullen ze de Filistijnen in het westen aanvallen. Samen zullen ze de volken van het oosten beroven. Samen zullen ze Edom en Moab aanvallen en verslaan. Samen zullen ze de Ammonieten overwinnen zodat die hen moeten dienen.

15 Dan zal de Heer een weg banen zoals vroeger door de Rietzee bij Egypte. En Hij zal met zijn adem het water van de Eufraat wegblazen.[ac] Hij zal de machtige Eufraat uit elkaar slaan tot zeven kleine stroompjes die je te voet kan oversteken. 16 Dan zal de weg naar huis openliggen voor het overblijfsel van zijn volk dat nog in Assur was overgebleven. Net zoals de weg open lag voor het volk Israël toen het uit Egypte vertrok.[ad]

Danklied voor God

12 Jesaja zegt: In die tijd zullen de mensen zeggen:

"Ik prijs U, Heer!
Want U was erg boos op mij, maar nu niet meer.
Nu troost U mij.
U bent mijn Redder.
Ik zal op U vertrouwen en niet meer bang zijn.
Want U bent mijn kracht en mijn lied.
U heeft mij gered."

Dan zal de Heer jullie bron van blijdschap zijn. En in die tijd zullen jullie zeggen:

"Dank de Heer! Aanbid Hem!
Vertel de volken wat Hij allemaal heeft gedaan.
Vertel dat Hij de machtige God is.

Footnotes

  1. Jesaja 1:1 Uzzia wordt ook wel Azarja genoemd. Over Uzzia is te lezen in 2 Kronieken 26.
  2. Jesaja 1:5 De mensen waren niet écht geslagen. Bedoeld wordt dat het heel erg slecht ging met het land omdat God Israël strafte. Dat wordt uitgelegd in de verzen 7 en 8.
  3. Jesaja 1:9 Sodom en Gomorra waren twee steden die honderden jaren eerder door God verwoest waren omdat de bewoners zo slecht waren. Lees Genesis 13:13 en Genesis 19:15, 24 en 25.
  4. Jesaja 1:13 God had opdracht gegeven om deze feesten te vieren. Lees Numeri 28:9 en 11. Maar omdat ze niet uit liefde voor Hem gevierd werden maar uit gewoonte, wilde God niets meer met die feesten te maken hebben.
  5. Jesaja 2:3 Jakob is de man van wie de twaalf stammen van Israël afstammen. Jakob kreeg van God een nieuwe naam: Israël. Lees Genesis 32:22-30.
  6. Jesaja 2:6 God had zijn volk verboden om een verbond te sluiten met andere volken, omdat zulke verbonden zouden leiden tot het aanbidden van de afgoden van die volken. Met die verbonden worden ook huwelijken bedoeld. Lees Exodus 34:11-16.
  7. Jesaja 2:12 'De dag van de Heer' is in de hele bijbel de dag dat God over de mensen zal rechtspreken.
  8. Jesaja 3:3 Hier wordt alles opgenoemd waar de bewoners op vertrouwden, in plaats van op God. Tenslotte werden deze woorden werkelijkheid: lees Jeremia 39:1-10 en Jeremia 24:1.
  9. Jesaja 3:14 Het volk Israël wordt door God vaak vergeleken met een wijngaard.
  10. Jesaja 4:2 Eigenlijk staat hier: 'spruit'. Een spruit is een jong takje dat uit de boom groeit. Zelfs een boomstronk kan nog uitspruiten, ook al lijkt het dat er geen leven meer in zit. Met de 'jonge tak' wordt daarom een nieuw begin bedoeld. Op de meeste plaatsen in de bijbel wordt met dit woord Jezus bedoeld. Maar in dit bijbelvers lijkt het meer op Israël zelf te slaan. Op een dag zal Israël na veel ellende een nieuw begin meemaken.
  11. Jesaja 4:5 Zoals in de tijd dat Israël door de woestijn trok. Lees Exodus 13:21. De wolk en de vlam verborgen Gods aanwezigheid. Lees Exodus 19:18.
  12. Jesaja 5:26 Met dit volk wordt Assur bedoeld. In de tijd dat Hosea koning van Israël was, werden Aram en Israël veroverd door koning Salmaneser van Assur. Lees 2 Koningen 17:3. En in de tijd dat Hizkia koning van Juda was, werd Juda veroverd door koning Sanherib van Assur. (Alleen Jeruzalem hield nog stand. Later werd ook Jeruzalem veroverd, namelijk door koning Nebukadnezar van Babylonië.)
  13. Jesaja 6:1 De tempel wordt Gods voetenbank genoemd. Lees Klaagliederen 2:1.
  14. Jesaja 7:8 Ongeveer 13 jaar na deze profetie werd Samaria veroverd door de koning van Assur.
  15. Jesaja 7:14 Lees ook Matteüs 1:22 en 23.
  16. Jesaja 7:17 Vlak na de dood van koning Salomo, ruim 200 jaar hiervóór, werd het rijk gesplitst in twee koninkrijken. Lees 1 Koningen 12.
  17. Jesaja 8:23 De streek Galilea werd wel zo genoemd, omdat daar de grote handelswegen van en naar Europa, Azië en Afrika samenkwamen. Er kwamen dus veel mensen van andere volken.
  18. Jesaja 9:3 Een juk is een soort houten balk die dwars over de nek van een os werd gelegd, waarna hij met banden aan de os en aan een ploeg werd vastgemaakt. Zo kon een os gedwongen worden om een ploeg te trekken. In de hele bijbel is een juk een symbool van onderdrukking en slavernij.
  19. Jesaja 9:3 Hiermee wordt de dag bedoeld dat Gideon met een klein legertje een groot leger van Midian versloeg. Lees Richters 7:1-22.
  20. Jesaja 10:18 Met 'bossen en wijngaarden' worden in de profetieën vaak legers en de legerleiding bedoeld.
  21. Jesaja 10:18 In de tijd van koning Hizkia is Assurs leger inderdaad in één dag vernietigd. Lees 2 Koningen 19:29-35.
  22. Jesaja 10:26 Gideon versloeg met een klein leger het grote leger van Midian. Lees Richters 7:7 en 21-25.
  23. Jesaja 10:26 Op bevel van de Heer hief Mozes hief zijn staf op en de Heer spleet toen de zee. Lees Exodus 14:21 en 22.
  24. Jesaja 10:27 Een juk is een soort houten balk die dwars over de nek van een os werd gelegd, waarna hij met banden aan de os en aan een ploeg werd vastgemaakt. Zo kon een os gedwongen worden om een ploeg te trekken. In de hele bijbel is een juk een symbool van onderdrukking en slavernij.
  25. Jesaja 10:28 Jesaja zag deze dingen in zijn geest gebeuren. Hij vertelde wat hij zag alsof het al werkelijk gebeurde.
  26. Jesaja 10:32 De volgorde van deze steden geeft ongeveer de route aan die het leger van de vijand zou nemen naar Jeruzalem. Nob ligt vlak bij Jeruzalem. In 701 vóór het jaar nul rukte het leger van Assur op naar Jeruzalem. Maar het lijkt er op dat deze profetie nog een 'tweede laag' heeft: iets wat in de toekomst nog zal gebeuren.
  27. Jesaja 10:34 Met deze bossen zouden ook de legers met hun helden bedoeld kunnen zijn. Ze werden door de Heer vernietigd. Lees 2 Koningen 19:32-35.
  28. Jesaja 11:1 Zelfs een boomstronk kan nog uitspruiten, ook al lijkt het dat er geen leven meer in zit. Met de 'jonge tak' wordt daarom een nieuw begin bedoeld. Op de meeste plaatsen in de bijbel wordt hiermee Jezus bedoeld.
  29. Jesaja 11:15 Jesaja bedoelde dat het volk van Juda eerst als gevangenen aan de andere kant van de Eufraat zou komen te wonen, maar dat de Heer hen op een dag ook weer naar hun eigen land zal terugbrengen.
  30. Jesaja 11:16 Toen Mozes zijn staf uitstrekte over de Rietzee, spleet God het water en konden de Israëlieten over het droge oversteken. Lees Exodus 14:21 en 22.