Handelingen 21:27-22:24
BasisBijbel
27 Toen de zeven dagen bijna om waren, zagen de Joden uit Asia hem in de tempel. Ze stookten de mensen op en grepen Paulus. 28 Ze riepen: "Help, Israëlieten! Dit is de man die de mensen opstookt tegen het volk Israël, tegen de wet van Mozes en tegen de tempel. En nu heeft hij ook nog Grieken in de tempel gebracht! Daarmee heeft hij de tempel onrein gemaakt!" 29 Want ze hadden Paulus met Trofimus uit Efeze in de stad gezien. Ze dachten dat Paulus hem ook had meegenomen naar de tempel. 30 De hele stad raakte in rep en roer. Iedereen dromde naar de tempel. Ze grepen Paulus en sleurden hem de tempel uit. Daarna sloten ze de tempelpoorten.
Paulus wordt gevangen genomen
31 Ze probeerden Paulus te vermoorden. Maar de Romeinse commandant van de stad hoorde dat er een rel was. 32 Hij ging er onmiddellijk met zijn mannen op af. Toen de mensen hen zagen, hielden ze op met Paulus te slaan. 33 De commandant liet Paulus grijpen en met twee ijzeren kettingen boeien. Daarna vroeg hij de mensen wie deze man was en wat hij had gedaan. 34 Maar de één schreeuwde dit en de ander dat. In al het lawaai kon hij er niet achter komen wat er nu eigenlijk aan de hand was. Daarom liet hij hem naar de kazerne brengen. 35 Toen ze bij de trappen waren gekomen, moesten de soldaten Paulus dragen, omdat de mensen zo opdrongen. 36 Want de hele mensenmassa volgde hen en schreeuwde: "Weg met hem!"
37 De soldaten wilden Paulus de kazerne binnen brengen. Maar Paulus zei tegen de commandant: "Mag ik u iets zeggen?" Hij antwoordde: 38 "Spreek je dan Grieks? Ben je dan niet die Egyptenaar die kort geleden een rel veroorzaakte? En die met 4000 schurken de woestijn in is gevlucht?" 39 Maar Paulus zei: "Ik ben een Jood uit Tarsus, een vrij bekende stad in Cilicië. Ik vraag uw toestemming om iets tegen de mensen te zeggen." 40 De commandant gaf toestemming. Paulus stond bovenaan de trappen en wenkte met zijn hand om de mensen stil te krijgen. Toen het helemaal stil was geworden, sprak hij tegen hen in het Hebreeuws.
De toespraak van Paulus
22 Paulus zei: "Broeders en vaders, luister naar wat ik jullie nu ga zeggen om mij te verdedigen." 2 Toen de mensen hoorden dat hij in het Hebreeuws tegen hen sprak, werd het nog stiller. 3 Paulus ging verder: "Ik ben een Jood, geboren in de stad Tarsus in Cilicië. Maar ik ben hier in Jeruzalem opgegroeid. Gamaliël was mijn leermeester in het Joodse geloof. Bij hem heb ik alles geleerd over de wet van onze voorouders. Ik was heel ijverig in het dienen van God, net als jullie allemaal. 4 En ik heb heel erg mijn best gedaan om de weg van Jezus tegen te werken. Ik heb mannen en vrouwen gevangen genomen en gedood. 5 De hogepriester en de hele Vergadering van Joodse leiders weten dat het waar is wat ik zeg. Van hen had ik brieven gekregen om ook in Damaskus mensen gevangen te mogen nemen. Ik wilde hen naar Jeruzalem brengen om hen daar te laten straffen.
6 Ongeveer op het midden van de dag kwam ik in de buurt van Damaskus. Toen scheen er plotseling een fel licht op mij vanuit de hemel. 7 Ik viel op de grond en hoorde een stem tegen mij zeggen: 'Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?' 8 Ik antwoordde: 'Wie bent U, Heer?' En Hij zei tegen mij: 'Ik ben Jezus uit Nazaret, die jij vervolgt.' 9 De mannen die met mij meereisden waren erg bang. Ze zagen wél het licht, maar hoorden niet de stem die met mij sprak. 10 En ik zei: 'Heer, wat moet ik doen?' De Heer zei tegen mij: 'Sta op en ga naar Damaskus. Daar zal iemand je komen vertellen wat je taak zal zijn.' 11 Doordat dat licht zo fel was, kon ik niet meer zien. Daarom namen de mannen die met mij meereisden mij bij de hand. Zo kwam ik in Damaskus.
12 Daar kwam een man naar mij toe die Ananias heette. Hij was een gelovig man die zich aan de wet van Mozes hield. Alle Joden die daar woonden zeiden goede dingen van hem. 13 Hij kwam bij mij staan en zei: 'Saul, broeder, ik wil dat je weer kan zien!' Op hetzelfde moment kon ik weer zien. 14 En hij zei: 'De God van onze voorouders heeft jou van tevoren al een taak gegeven. Hij wil dat jij zijn wil leert kennen. Ook dat je zijn Rechtvaardige zal zien en zijn stem zal horen. 15 Want jij moet aan alle mensen over Hem gaan vertellen. Je moet alles gaan vertellen wat je hebt gezien en gehoord. 16 Waarom aarzel je nog? Sta op en laat je dopen. Laat zo je ongehoorzaamheid aan God van je afwassen, terwijl je Hem aanbidt.'
17 Op een keer was ik in Jeruzalem in de tempel aan het bidden. 18 Plotseling zag ik Jezus. Hij zei tegen mij: 'Haast je en vertrek snel uit Jeruzalem. Want de mensen hier zullen niet geloven wat je over Mij vertelt.' 19 Maar ik zei: 'Heer, ze weten zelf dat ik het was die vroeger de mensen die in U geloofden gevangen liet nemen. En dat ik hun in de synagoge zweepslagen liet geven. 20 En toen Stefanus werd vermoord omdat hij over U sprak, was ik het daar helemaal mee eens. Ik werkte er zelfs aan mee. Want ik paste op de mantels van de mensen die hem met stenen doodgooiden.' 21 Maar de Heer zei tegen mij: 'Ga, want Ik zal je naar verre landen sturen, naar andere volken.' "
22 Tot hier luisterden de mensen naar hem. Maar toen begonnen ze te schreeuwen en te roepen: "Weg met zo iemand! Hij verdient het niet om te blijven leven!" 23 Ze schreeuwden, zwaaiden met hun kleren en gooiden stof in de lucht. 24 Toen gaf de commandant het bevel om Paulus in de kazerne te brengen. Hij wilde hem zweepslagen laten geven om hem te ondervragen. Want hij wilde weten waarom de mensen zo tegen hem tekeer gingen.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016