Add parallel Print Page Options

16 Als hij dan zijn erfenis gaat verdelen, mag hij niet de rechten die de oudste zoon heeft, geven aan een jongere zoon (van de vrouw van wie hij wél houdt), in plaats van aan zijn oudste zoon (van de vrouw van wie hij níet houdt). 17 Hij móet aan zijn oudste zoon, de zoon van de vrouw van wie hij niet houdt, alles geven waar hij als oudste zoon recht op heeft: hij moet hem een twee keer zo grote erfenis geven als de andere zonen. Want hij is de zoon die het eerst uit hem is geboren. Hij heeft de rechten van oudste zoon.

Wetten over allerlei andere dingen

18 Stel dat iemand een slechte, ongehoorzame zoon heeft. Hij wil nooit naar zijn vader en moeder luisteren. Ze bestraffen hem wel, maar hij wil hen niet gehoorzamen.

Read full chapter