Add parallel Print Page Options

Het zaad kwam op, begon te groeien en kreeg takjes. Het groeide uit tot een flinke wijnstruik, maar bleef laag van stam. Zijn wortels groeiden niet breed uit, maar bleven onder hem. Er kwamen steeds meer takken aan.[a]

Maar er was nog een andere grote adelaar met machtige vleugels, prachtig gekleurde veren en een sterke vleugelslag. En de wijnstruik liet zijn wortels en takken naar hém toe groeien. Hij wilde van hém water krijgen en niet van de grond waarin hij geplant was. Toch was hij op goede grond geplant, met veel water, zodat hij veel takken zou kunnen krijgen, vol vruchten. Hij had een prachtige wijnstruik kunnen worden.[b]

Read full chapter

Footnotes

  1. Ezechiël 17:6 De grote adelaar is koning Nebukadnezar van Babel. De Libanon is Israël. Het takje is de jonge koning Jojachin van Israël die door Nebukadnezar gevangen meegenomen werd naar Babel. Het land waar veel handel is, is Babylonië. Het zaadje is Zedekia (de oom van Jojachin). Hij werd door de koning van Babylonië aangewezen als koning over Israël in de plaats van koning Jojachin. De wijnstruik blijft laag: Zedekia had niet veel macht, omdat Nebukadnezar de werkelijke machthebber was. Lees ook vers 11-14 en vers 18.
  2. Ezechiël 17:8 Deze tweede adelaar is Egypte. De goede grond is de hoge positie die Nebukadnezar aan Zedekia had gegeven. Maar Zedekia sloot liever een verbond met de koning van Egypte en kwam in opstand tegen de koning van Babel. Lees vers 15.