Add parallel Print Page Options

10 In de tijd dat het nog goed met jullie ging,
was jullie moeder als een wijnstruik die aan het water is geplant.[a]
De struik kreeg steeds meer takken en ook veel druiven,
doordat er zoveel water was.
11 Het waren sterke takken,
geschikt om er een heersersstaf van een koning van te maken.
Eén tak van de wijnstruik groeide verder omhoog dan de andere takken.
Hij stak boven de andere uit.
Hij viel op omdat hij zo groot was en veel zijtakken had.
12 Maar iemand rukte in zijn woede de struik uit en smeet hem weg.[b]
In de hete oostenwind verdroogden de druiven.
Ook de sterke tak verdroogde en werd verbrand.

Read full chapter

Footnotes

  1. Ezechiël 19:10 In dit deel van het lied wordt Israël vergeleken met een wijnstruik. De takken zijn de koningen. De grote tak is koning Jojachin van Juda.
  2. Ezechiël 19:12 Die persoon is koning Nebukadnezar van Babel. Hij maakte een einde aan het zelfstandig bestaan van het volk Israël door de bevolking van Juda ('de struik') gevangen mee te nemen naar Babel. De 'woestijn' uit vers 13 is Babylonië. De tak die verbrandt is koning Jojachin. De tak waar vuur uit komt (vers 14) is koning Zedekia die in opstand kwam. Het was zijn schuld dat Jeruzalem en het hele land werden vernietigd. Lees 2 Koningen 23:31 tot hoofdstuk 25 vers 20.