Add parallel Print Page Options

23 En hij herkende hem niet, omdat zijn handen behaard waren, net als de handen van zijn broer Ezau. Hij wilde hem zegenen. 24 Hij vroeg: "Ben je echt mijn zoon Ezau?" Jakob zei: "Ja." 25 Toen zei hij: "Zet het eten bij mij neer, dan zal ik eten van de maaltijd van mijn zoon. Daarna zal ik je zegenen." Toen zette Jakob het eten bij hem neer en Izaäk at. Ook bracht Jakob wijn en Izaäk dronk.

Read full chapter