Add parallel Print Page Options

's Nachts huilt ze bittere tranen.
De tranen stromen haar over de wangen.
Geen van haar vrienden[a] troost haar nu.
Ze hebben haar allemaal in de steek gelaten.
De bewoners van Juda zijn gevangen meegenomen.
Wie achterbleef, is gevlucht voor de ellende en de slavernij.
De bewoners van Juda wonen verspreid over andere volken,
maar ze hebben geen rust.
Overal worden ze achtervolgd.

De wegen naar Jeruzalem treuren,
omdat er niemand nog voor een feest naar Jeruzalem komt.
De poorten van de stad zijn leeg.
De priesters en de vrouwen zuchten en klagen.
Jeruzalem is er vreselijk aan toe.

Read full chapter

Footnotes

  1. Klaagliederen 1:2 Hiermee worden de landen bedoeld waarmee de koningen een verbond hadden sloten.