Add parallel Print Page Options

De Heer is onze vijand geworden.
Hij heeft Israël verwoest,
al zijn paleizen vernietigd, zijn burchten vernield.
Iedereen in Jeruzalem huilt en kreunt.
Hij heeft zijn tempel verwoest,
weggerukt als een tent.
De plaats waar Hij bij ons kwam, heeft Hij vernietigd.
De feesten in Jeruzalem zijn vergeten.
Niemand viert nog de heilige rustdag.
De koning en de priesters zijn verdwenen.
De Heer wil niets meer met zijn altaar te maken hebben.
Hij heeft zijn heiligdom vernield.
Hij heeft de vijand de paleizen laten verwoesten.
Ze hebben in zijn tempel hun overwinning gevierd.

Read full chapter