Leviticus 1-7
BasisBijbel
De brand-offers
1 De Heer riep Mozes bij Zich in de tent van ontmoeting. Hij zei tegen hem: 2 "Geef de Israëlieten de volgende regels over de brand-offers.
Als iemand Mij een brand-offer wil brengen, dan moet hij een dier van zijn vee geven: een rund, een schaap of een geit.
3 Als hij een rund wil offeren, moet hij een gezonde jonge stier uitzoeken. Hij moet hem bij de ingang van de tent van ontmoeting offeren. Hij moet het dier vrijwillig en van harte offeren. 4 Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen.[a] Zo zal Ik de man vergeving kunnen geven voor wat hij verkeerd gedaan heeft. 5 Daarna moet hij de stier bij Mij slachten bij het altaar dat bij de ingang van de tent van ontmoeting staat. De zonen van Aäron, de priesters, moeten het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar werpen. 6 Daarna moet de man de huid van het dier afstropen en het dier in stukken snijden. 7 De priester moet hout op het vuur op het altaar leggen. 8 Op dat houtvuur moet hij de stukken vlees, de kop en het vet leggen. 9 De darmen en de poten moet hij met water wassen. Daarna moet de priester die op de andere stukken leggen en dan alles op het altaar verbranden. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer.
10 Als hij een schaap of geit wil offeren, moet hij een gezond mannetjes-dier uitzoeken. 11 Hij moet het bij Mij slachten aan de noordkant van het altaar bij de ingang van de tent van ontmoeting. De priester moet het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar werpen. 12 Daarna moet de man het dier in stukken snijden. De priester moet de stukken vlees, de kop en het vet op het houtvuur op het altaar leggen. 13 De darmen en de poten moeten met water gewassen worden. Daarna moet de priester die op de andere stukken leggen en dan alles op het altaar verbranden. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer.
14 Als hij Mij vogels wil offeren, moet hij daarvoor twee duiven nemen. 15 De priester moet bij het altaar de koppen eraf draaien en op het altaar verbranden. Hij moet tegen de zijkant van het altaar het bloed uit de lijfjes drukken. 16 Dan moet hij de krop uit de vogel halen en met de veren aan de oostkant naast het altaar op de ashoop gooien. 17 Hij moet de vleugels inscheuren, zonder ze van de lijfjes te trekken. Daarna moet de priester de vogels verbranden op het houtvuur op het altaar. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer."[b]
De meel-offers
2 De Heer zei tegen Mozes: "Als iemand voedsel aan Mij wil offeren, dan moet hij daarvoor fijn meel nemen. Hij moet er olijf-olie op gieten en er wierook op leggen. 2 Dat moet hij naar de priesters brengen. De priester moet een handvol van het meel en de olie nemen, met alle wierook, en dat samen op het altaar verbranden. Het betekent dat het hele offer aan Mij is gegeven, ook al wordt er maar een deel van verbrand. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer. 3 De rest van het meel-offer is voor de priesters om op te eten. Het is heel erg heilig, omdat het een deel van mijn offers is.
4 Als je brood aan Mij wil offeren, dan moet dat brood van fijn meel gemaakt zijn. Je moet koeken maken van meel dat gemengd is met olijf-olie, maar zonder gist. Dunne koeken zonder gist en bestreken met olijf-olie mogen ook. 5 Als je iets wil offeren wat je op een bakplaat gebakken hebt, dan moet het gemaakt zijn van fijn meel dat gemengd is met olijf-olie. Er mag geen gist in zitten. 6 Je moet het brood in stukken breken en er dan olijf-olie op gieten. Het is een meel-offer. 7 Als je iets offert wat in een pan wordt gebakken, dan moet het ook van fijn meel en olijf-olie gemaakt worden.
8 Je moet het meel-offer dat je gemaakt hebt, bij Mij brengen. Je moet het aan de priester geven en hij zal het naar het altaar brengen. 9 De priester moet een deel van het meel-offer naar Mij omhoog houden en daarna op het altaar verbranden. Dat betekent dat het hele meel-offer aan Mij is gegeven, ook al wordt er maar een deel van verbrand. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer. 10 Het andere deel is voor de priesters om op te eten. Het is heel erg heilig, omdat het een deel van mijn offers is.
11 Een meel-offer mag nooit met gist klaargemaakt worden. Er mag nooit gist of honing in een meel-offer zitten. 12 Je mag gist en honing wel offeren als eerste deel van de oogst van je land, maar je mag ze nooit als brand-offer aan Mij geven. 13 En in elk meel-offer moet je zout doen. Het zout herinnert je eraan dat mijn verbond met jullie een eeuwig verbond is. Daarom moet je in al je offers zout doen. Je mag het niet weglaten.
14 Als je Mij een meel-offer wil brengen van het eerste deel van je oogst, dan moet je verse aren drogen bij het vuur en daarna de graankorrels fijnwrijven. 15 Je moet er olijf-olie op gieten en er wierook op leggen. Breng het dan naar de priester. 16 De priester moet een deel van het fijngewreven graan en de olie nemen, met alle wierook, en dat op het altaar verbranden. Dat betekent dat het hele meel-offer aan Mij is gegeven, ook al wordt er maar een deel van verbrand. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer."[c]
De dank-offers
3 De Heer zei tegen Mozes: "Als iemand Mij een offer wil brengen om Mij te danken, mag hij een koe of een stier offeren. Hij moet een gezond dier bij Mij brengen. 2 Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het dier slachten bij de ingang van de tent van ontmoeting. De priester moet het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar werpen. 3 Het vet van het dier moet op het altaar verbrand worden maar het vlees mag worden opgegeten. Hij moet het vet weghalen dat rond de darmen zit, 4 de twee nieren met het vet dat daaraan zit en het vet rond de lever. 5 De priester moet dat op het altaar verbranden, op het brand-offer dat op het houtvuur ligt. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer.
6 Als iemand een schaap of geit als dank-offer aan Mij wil offeren, dan moet hij een gezond dier uitkiezen. Het mag een mannetjes-dier of een vrouwtjes-dier zijn. 7 Als hij een schaap offert, moet hij het dier bij Mij brengen. 8 Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten vóór de tent van ontmoeting. De priester moet het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar werpen. 9 Het vlees mag worden opgegeten, maar het vet van het dier moet op het altaar worden verbrand: al het vet, de hele staart, die hij dicht bij de ruggengraat moet afsnijden, al het vet dat rond de darmen zit, 10 de twee nieren met het vet dat daaraan zit en het vet rond de lever. 11 De priester moet dat op het altaar verbranden. Zo is het een geschenk voor Mij.
12 Als hij een geit offert, moet hij het dier bij Mij brengen. 13 Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten vóór de tent van ontmoeting. De priester moet het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar werpen. 14 Het vlees mag worden opgegeten, maar het vet van het dier moet op het altaar worden verbrand: al het vet dat rond de darmen zit, 15 de twee nieren met het vet dat daaraan zit en het vet rond de lever. 16 De priester moet dat op het altaar verbranden. Als hij het zó doet, ben Ik blij met zijn geschenk. Al het vet is voor Mij.
17 Dit is een eeuwige wet voor jullie en voor alle families ná jullie, overal waar jullie wonen: jullie mogen helemaal geen vet of bloed eten."[d]
Vergevings-offers
4 De Heer zei tegen Mozes: 2 "Geef de Israëlieten de volgende regels over wat er moet gebeuren als iemand per ongeluk iets heeft gedaan wat Ik verboden heb.[e]
3 Als de hogepriester per ongeluk iets heeft gedaan wat Ik verboden heb, rust er schuld op het hele volk. Daarom moet hij een jonge, gezonde stier uitzoeken en die aan Mij offeren. Het is een vergevings-offer. 4 Hij moet die stier bij Mij brengen bij de ingang van de tent van ontmoeting. Daar moet hij zijn hand op de kop van de stier leggen en het dier daar bij Mij slachten. 5 De hogepriester moet met een deel van het bloed van de stier de tent van ontmoeting binnengaan. 6 Daar moet hij zijn vinger in het bloed dopen en zeven keer bloed op de grond sprenkelen, vóór het gordijn voor de allerheiligste kamer. 7 Ook moet hij een deel van het bloed aan de horens van het wierook-altaar smeren, dat vóór Mij staat in de tent van ontmoeting. De rest van het bloed moet hij uitgieten aan de voet van het brandoffer-altaar, dat bij de ingang van de tent van ontmoeting staat. 8 Dan moet hij al het vet uit de stier weghalen: het vet rond de darmen, 9 de twee nieren met het vet dat daaraan zit en het vet rond de lever. 10 Dus net als bij de koe of stier voor het dank-offer. Dat vet moet de priester verbranden op het brandoffer-altaar. 11 Maar de rest, dus de huid en al het vlees, de kop, de poten, de darmen en de mest, 12 moet hij buiten het tentenkamp brengen, naar een speciale, reine plek. Dat is de plek waar ook de as van de offers weggegooid wordt. Daar moet hij dat alles op een houtvuur verbranden.
13 Als het hele volk Israël per ongeluk iets heeft gedaan wat Ik verboden heb, rust er schuld op het hele volk. 14 Als ze ontdekken dat ze per ongeluk iets verkeerds hebben gedaan, moeten ze een jonge stier offeren om vergeving te krijgen. Ze moeten hem bij Mij brengen. 15 En de leiders van het volk moeten vóór de ingang van de tent van ontmoeting hun handen op de kop van de stier leggen en het dier daar bij Mij slachten. 16 Daarna moet de hogepriester met een deel van het bloed de tent van ontmoeting binnengaan. 17 Daar moet hij zijn vinger in het bloed dopen en zeven keer bloed op de grond sprenkelen, vóór het gordijn voor de allerheiligste kamer. 18 Ook moet hij een deel van het bloed aan de horens van het wierook-altaar smeren, dat vóór Mij staat in de tent van ontmoeting. De rest van het bloed moet hij uitgieten aan de voet van het brandoffer-altaar dat bij de ingang van de tent van ontmoeting staat. 19 Dan moet hij al het vet uit de stier weghalen en op het altaar verbranden. 20 Hij moet met deze stier precies hetzelfde doen als met de stier waarmee hij voor zichzelf vergeving vroeg. Zo moet de priester vergeving voor hen vragen, en ze zullen vergeving krijgen voor wat ze verkeerd gedaan hebben. 21 De rest van de stier moet hij buiten het tentenkamp brengen en verbranden, zoals hij met de eerste stier gedaan heeft. Als het offer zó gebracht wordt, krijgt het hele volk vergeving.
22 Als één van de leiders van het volk per ongeluk iets heeft gedaan wat Ik verboden heb, dan is hij schuldig. 23 Als hem verteld wordt dat hij per ongeluk iets verkeerds heeft gedaan, moet hij een gezonde mannetjes-geit offeren om vergeving te krijgen. 24 Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten op de plaats waar altijd de dieren voor het brand-offer voor Mij geslacht worden. Met dit offer krijgt hij vergeving voor wat hij verkeerd gedaan heeft. 25 De priester moet met zijn vinger een deel van het bloed aan de horens van het brandoffer-altaar smeren. De rest van het bloed moet hij aan de voet van het brandoffer-altaar uitgieten. 26 Maar al het vet moet hij op het altaar verbranden, net zoals het vet van het dank-offer. Zo moet de priester voor hem om vergeving vragen voor wat hij verkeerd gedaan heeft, en hij zal er vergeving voor krijgen.
27 Als iemand van de gewone mensen van het volk per ongeluk iets heeft gedaan wat Ik verboden heb, dan is hij schuldig. 28 Als hem verteld wordt dat hij iets verkeerds heeft gedaan, moet hij een gezonde vrouwtjes-geit offeren om vergeving te krijgen. 29 Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten op de plaats waar altijd de dieren voor het brand-offer geslacht worden. 30 De priester moet met zijn vinger een deel van het bloed aan de horens van het brandoffer-altaar smeren. De rest van het bloed moet hij aan de voet van het altaar uitgieten. 31 Maar al het vet moet hij uit het dier weghalen, net zoals bij het dank-offer. Dat vet moet hij op het altaar verbranden. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer. Zo moet de priester voor hem om vergeving vragen voor wat hij verkeerd gedaan heeft, en hij zal er vergeving voor krijgen.
32 Als hij geen geit maar een schaap wil offeren, moet hij een gezond vrouwtjes-dier brengen. 33 Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten op de plaats waar altijd de dieren voor het brand-offer geslacht worden. 34 De priester moet met zijn vinger een deel van het bloed aan de horens van het brandoffer-altaar smeren. De rest van het bloed moet hij aan de voet van het altaar uitgieten. 35 Maar al het vet moet hij uit het dier weghalen, net zoals bij het dank-offer. Dat vet moet hij op het altaar verbranden. Zo moet de priester voor hem om vergeving vragen voor wat hij verkeerd gedaan heeft, en hij zal er vergeving voor krijgen. (lees verder)
Vergevings-offers (vervolg)
5 Als iemand het bevel heeft gekregen om in een rechtszaak te komen getuigen van wat hij gehoord of gezien heeft, maar hij wil niet komen, dan is hij schuldig.[f]
2 Als iemand per ongeluk iets onreins aanraakt, bijvoorbeeld een dood onrein dier, dan is hij onrein en schuldig.[g]
3 Als iemand per ongeluk een mens aanraakt die om één of andere reden onrein is, dan is hij onrein en schuldig. Ook als hij niet wist dat die ander onrein is.
4 Als iemand zonder nadenken een eed zweert om iets te doen, of het nu iets goeds is of iets slechts, en hij ontdekt dat hij dat niet had moeten zweren, dan is hij schuldig.
5 Als iemand één van deze dingen heeft gedaan, moet hij zeggen wat hij voor verkeerds gedaan heeft. 6 En hij moet een jong vrouwtjes-schaap of een jonge vrouwtjes-geit aan Mij offeren. Daarmee vraagt de priester voor hem om vergeving, en de man zal vergeving krijgen.
7 Maar als iemand te arm is om een schaap of geit te offeren, moet hij twee duiven aan Mij offeren: de ene duif als vergevings-offer en de andere duif als brand-offer. 8 Hij moet ze naar de priester brengen. De eerste duif is voor een vergevings-offer. De priester moet het dier de kop omdraaien, maar de kop er niet aftrekken. 9 Hij moet een deel van het bloed tegen de zijkant van het altaar sprenkelen. De rest van het bloed moet hij aan de voet van het altaar uit het lijfje drukken. Het is een vergevings-offer. 10 De tweede duif is voor een brand-offer. De priester moet het dier offeren volgens de regels van de brand-offers. Zo moet de priester voor hem om vergeving vragen, en de man zal vergeving krijgen.
11 Maar als iemand te arm is voor twee duiven, dan moet hij 1/10 efa (2,2 liter) fijn meel aan Mij offeren. Hij mag er geen olijf-olie op gieten en er geen wierook bij doen, want het is een vergevings-offer. 12 Hij moet het naar de priester brengen. De priester moet er een handvol van nemen en dat op het altaar verbranden. Dat betekent dat het hele offer aan Mij is gegeven, ook al wordt er maar een deel van verbrand. Het is een vergevings-offer. 13 Zo moet de priester om vergeving voor hem vragen voor wat hij in één van deze dingen verkeerd gedaan heeft, en hij zal er vergeving voor krijgen. De rest van het meel is voor de priester, net als bij het meel-offer."[h]
Schuld-offers
14 De Heer zei tegen Mozes: 15 "Als iemand per ongeluk iets voor zichzelf heeft gehouden wat hij aan Mij had moeten geven, dan is hij schuldig.[i] Hij moet Mij om vergeving vragen door een gezond mannetjes-schaap aan Mij te offeren. De priester moet bepalen of het dier waardevol genoeg is. De waarde van het dier moet bepaald worden in sikkels zilver. (Daarbij wordt gerekend met de sikkel die in het heiligdom gebruikt wordt.) (1 sikkel is 11 gram) 16 Dat wat hij voor zichzelf gehouden had, moet hij alsnog aan Mij geven. Bovendien moet hij een vijfde deel van de waarde ervan als boete betalen. Hij moet dit alles aan de priester geven en de priester zal voor hem om vergeving vragen met het dier van het schuld-offer. En de man zal vergeving krijgen voor wat hij verkeerd gedaan heeft.
17 Als iemand per ongeluk iets doet wat Ik verboden heb, dan is hij toch schuldig. 18 Als offer voor zijn schuld moet hij een gezond mannetjes-schaap naar de priester brengen. De priester moet bepalen of het dier waardevol genoeg is. En hij moet met dit schuld-offer om vergeving voor de man vragen. En de man zal vergeving krijgen voor wat hij per ongeluk verkeerd had gedaan. 19 Het is een schuld-offer, want hij had een schuld aan de Heer." (lees verder)
Schuld-offers (vervolg)
6 De Heer zei tegen Mozes: 2 "Iemand is ook schuldig als hij een van de volgende dingen doet:[j] als hij iets geleend of gehuurd heeft, maar zegt dat hij het niet heeft. Of als hij iets gestolen heeft, of iemand ergens mee bedrogen heeft. 3 Of als hij iets gevonden heeft wat iemand verloren had, maar zweert dat hij het niet heeft gevonden. 4 Als dat ontdekt wordt, dan moet hij teruggeven wat hij gestolen, geleend, gehuurd of gevonden heeft of waarin hij iemand heeft bedrogen. 5 Of hij moet er de volle prijs voor betalen. En hij moet een vijfde deel van de waarde ervan als boete betalen. Op de dag dat hij zijn schuld-offer aan Mij offert, moet hij ook aan de man teruggeven wat van hem was en hem de boete betalen. 6 Als offer voor zijn schuld moet hij Mij een gezond mannetjes-schaap geven. De priester moet bepalen of het dier waardevol genoeg is. Dan moet hij het bij de priester brengen. 7 En de priester moet Mij voor hem om vergeving vragen, en hij zal vergeving krijgen voor de dingen waardoor hij schuldig geworden was."[k]
De brand-offers
8 De Heer zei tegen Mozes: 9 "Geef Aäron en zijn zonen de volgende wetten voor de dagelijkse brand-offers. Het brand-offer dat 's avonds geofferd wordt, moet de hele nacht, tot de volgende ochtend, op het vuur op het altaar blijven liggen branden. Het vuur op het altaar moet de hele nacht aan blijven. 10 De volgende ochtend moet de priester zijn linnen onderkleren en bovenkleren aandoen.[l] Daarna moet hij de as van het verbrande dier van het altaar halen. Die as moet hij naast het altaar gooien. 11 Daarna moet hij zijn priesterkleren uitdoen en zijn gewone kleren aantrekken. Dan moet hij de as buiten het tentenkamp brengen, naar een reine plaats.
12 Het vuur op het altaar moet altijd blijven branden. Het mag nooit uitgedoofd worden. Elke ochtend moet de priester nieuw hout op het vuur leggen, het ochtendbrand-offer er op leggen en daarop het vet van de dank-offers. 13 Het vuur op het altaar moet altijd blijven branden. Het mag nooit uitgedoofd worden."[m]
De meel-offers
14 De Heer zei tegen Mozes: "Dit zijn mijn wetten voor de meel-offers. De priester moet het offer naar Mij brengen, naar het altaar. 15 Hij moet een handvol van het meel nemen, met de olijf-olie die erbij hoort en met alle wierook die er op ligt. Dat moet hij op het altaar verbranden. Het betekent dat het hele offer aan Mij is gegeven, ook al wordt er maar een deel van verbrand. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer. 16 De rest van het meel is voor Aäron en zijn zonen. Ze moeten er zonder gist koeken van bakken en die op een heilige plaats opeten: binnen de omheining van de tent van ontmoeting. 17 Er mag geen gist in het deeg gedaan worden. Dit deel van mijn vuur-offers geef Ik aan hen. Het is heel erg heilig, net als het vergevings-offer en het schuld-offer. 18 Alle mannen uit de familie van Aäron en uit zijn familie ná hem mogen ervan eten. Dit is een eeuwige wet voor hun families en voor al hun families ná hen. Iedereen die ervan eet, moet een dienaar van de Heer zijn."
19 De Heer zei tegen Mozes: 20 "Vanaf de dag dat Aäron tot hogepriester gezalfd wordt, moet hij elke dag de volgende offers aan Mij brengen: elke dag 1/10 efa (2,2 liter) fijn meel.[n] De ene helft daarvan moet hij 's morgens offeren en de andere helft 's avonds. 21 Hij moet het meel met olijf-olie mengen en er in een pan een brood van bakken. Dat brood moet hij in stukken breken en aan Mij offeren. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer. 22 Elke priester die ná hem tot hogepriester gezalfd zal worden, moet dat zo doen. Het is een eeuwige wet. Het hele meel-offer moet voor Mij verbrand worden. 23 Elk meel-offer van een hogepriester moet helemaal verbrand worden. Er mag niets van worden opgegeten."
De vergevings-offers
24 De Heer zei tegen Mozes: 25 "Zeg tegen Aäron en zijn zonen: Dit zijn de wetten voor de vergevings-offers. Het vergevings-offer moet bij Mij worden geslacht, op de plaats waar ook altijd het brand-offer geslacht wordt. Het is heel erg heilig. 26 De priester die het vergevings-offer offert, mag het offer ook opeten. Hij moet het op een heilige plaats opeten: binnen de omheining van de tent van ontmoeting. 27 Alle dingen en alle mensen die het vlees aanraken, zijn voor Mij en moeten Mij dienen. En alles wat het vlees aanraakt, is voor Mij. Als bloed van dit offerdier op iemands kleren spat, moeten die kleren op een heilige plaats gewassen worden. 28 Als het offer in een pot van gebakken klei is gekookt, moet de pot daarna stukgeslagen worden. Als het in een koperen pot is gekookt, moet die pot daarna geschuurd worden en met water omgespoeld. 29 Alle mannen uit de priesterfamilies mogen van het vlees eten. Het is heel erg heilig. 30 Maar van vergevings-offers waarvan het bloed in de tent van ontmoeting gebracht werd om daar om vergeving te vragen, mag niets gegeten worden. Het hele dier moet verbrand worden."
Regels voor het eten van schuld-offers
7 De Heer zei tegen Mozes: "Dit zijn de wetten voor het schuld-offer. Het is heel erg heilig. 2 Het offerdier voor het schuld-offer moet geslacht worden op de plaats waar ook altijd het brand-offer geslacht wordt. Het bloed moet rondom tegen de zijkanten van het altaar geworpen worden. 3 Het vlees mag opgegeten worden, maar al het vet van het dier is voor Mij: de staart, het vet dat op de darmen zit, 4 de twee nieren met het vet dat daaraan zit en het vet rond de lever. 5 De priester moet dit vet op het altaar verbranden. Het is een schuld-offer. 6 Alle mannen uit de priesterfamilies mogen van het vlees eten, op een heilige plaats. Het is heel erg heilig. 7 Voor de schuld-offers geldt hetzelfde als voor de vergevings-offers: het vlees van het offerdier is voor de priester die het dier voor iemand heeft geslacht en geofferd. 8 Ook de huid mag hij hebben. 9 En ook elk meel-offer dat in de oven, in een pan of op een bakplaat is gebakken, is voor de priester die het offer brengt. 10 Elk meel-offer, met of zonder olijf-olie, is voor de priesters."
Regels voor het eten van dank-offers
11 De Heer zei tegen Mozes: "Dit zijn de wetten voor het dank-offer. 12 Als iemand aan Mij een dier wil offeren als dank-offer, dan moet hij er ongegiste koeken bij doen van deeg dat gemengd is met olijf-olie, of ongegiste dunne koeken die met olijf-olie bestreken zijn, of koeken van geroosterd fijn meel dat gemengd is met olijf-olie. 13 Bij dit offer hoort een offer van brood van gegist deeg. 14 Van elk dank-offer moet een deel aan Mij gegeven worden door het naar Mij omhoog te houden en heen en weer te bewegen. Daarna is het voor de priester die het bloed van het offerdier uitgegoten heeft. 15 Het vlees van het dier moet op dezelfde dag opgegeten worden. Er mag niets van overblijven tot de volgende ochtend."
Regels voor het eten van belofte-offers
16 De Heer zei tegen Mozes: "Als iemand het offer bedoelt als belofte-offer (hij heeft dit offer aan de Heer beloofd) of als vrijwillig offer (gewoon omdat hij dat graag wil geven), dan mag hij op de dag dat hij het dier heeft geofferd, van het vlees eten. De volgende dag mag hij nog opeten wat er de vorige dag van overbleef. 17 Maar als er op de derde dag nog steeds vlees over is, moet dat die dag worden verbrand. 18 Als hij er op de derde dag toch van eet, ben Ik niet blij met het offer dat hij Mij heeft gegeven. Ik vind niet dat die man iets goeds gedaan heeft, maar Ik vind het iets walgelijks. Iemand die er op de derde dag toch nog van eet, is schuldig."
Andere regels over de offers
19 De Heer zei tegen Mozes: "Als een stuk vlees iets onreins heeft aangeraakt, mag het niet meer opgegeten worden. Het moet worden verbrand. Maar de rest van het vlees mag gegeten worden door iedereen die rein is. 20 Maar als iemand onrein is als hij vlees eet van mijn dank-offer, moet hij worden gedood. 21 En als iemand iets onreins heeft aangeraakt, bijvoorbeeld een onrein mens of onrein dier, en daarna eet van het vlees van mijn dank-offer, dan moet hij worden gedood."
22 De Heer zei tegen Mozes: 23 "Zeg tegen de Israëlieten: Jullie mogen helemaal geen vet van koeien, schapen of geiten eten. 24 Vet van een stuk vee dat is doodgegaan of dat door een wild dier is gedood, mag je voor allerlei dingen gebruiken, maar je mag het niet eten. 25 Iedereen die vet eet van het vee waarvan vuur-offers voor de Heer gebracht worden, moet worden gedood. 26 Ook mogen jullie in het hele land geen vlees eten waar het bloed nog in zit. Niet van vogels en niet van vee. 27 Iedereen die vlees eet waar het bloed nog in zit, moet worden gedood."
28 De Heer zei tegen Mozes: 29 "Zeg tegen de Israëlieten: Als iemand Mij een dank-offer komt brengen, moet hij een deel van het offer zelf aan Mij geven. 30 Hij moet zelf zijn vuur-offer offeren. Hij moet zelf het vet en het borststuk brengen. Het borststuk moet hij naar Mij omhoog houden en heen en weer bewegen. Het is een beweeg-offer. 31 Daarna moet de priester het vet op het altaar verbranden. Maar het borststuk is voor de priesters. 32 Ook de rechter schouder is voor de priester. 33 De priester die het bloed van het dank-offer en het vet offert, krijgt de rechter schouder. 34 Van alle dank-offers die de Israëlieten brengen, geef Ik het borststuk en de rechter schouder aan de priesters. Dat is een eeuwige wet voor de Israëlieten. 35 Vanaf de dag dat Ik Aäron en zijn zonen tot priesters heb gezalfd, is dit deel van mijn vuur-offers voor hen. 36 Op de dag dat Ik hen uit de Israëlieten uitkoos, heb Ik het bevel gegeven om dat deel aan hen te geven. Het is een eeuwige wet voor hen en voor al hun families ná hen."
37 Dit zijn de wetten voor het brand-offer, het meel-offer, het vergevings-offer, het schuld-offer, het inwijdings-offer en het dank-offer. De Heer gaf Mozes deze wetten op de berg Sinaï. 38 De Heer beval in de Sinaï-woestijn aan de Israëlieten om zó hun offers aan Hem te brengen.
Footnotes
- Leviticus 1:4 Zo legde de man als het ware zijn eigen schuld op het dier. Het dier ging de straf dragen voor de schuld van de man.
- Leviticus 1:17 Lees verder over de brand-offers in Leviticus 6:8-13.
- Leviticus 2:16 Lees verder over de meel-offers in Leviticus 6:14-23.
- Leviticus 3:17 Lees verder over de dank-offers in Leviticus 7:11-21 en 28-38.
- Leviticus 4:2 Vergelijk dit met de aantekening bij Leviticus 5:14.
- Leviticus 5:1 Daarmee werd hij namelijk medeplichtig.
- Leviticus 5:2 God had in de wet regels gegeven over welke dieren de Israëlieten wel en niet mochten eten. De 'onreine' dieren mochten niet gegeten worden. Lees Deuteronomium 14:3-20.
- Leviticus 5:13 Lees verder over de vergevings-offers in Leviticus 6:24-30.
- Leviticus 5:15 De verzen in Leviticus 6:1-7 gaan over dingen die iemand expres verkeerd deed tegen een mens, waardoor hij hem iets schuldig was (hij had bijvoorbeeld iets geleend maar wilde het niet teruggeven). Vergelijk dit met Leviticus 4.
- Leviticus 6:2 In Leviticus 5:14-19 ging het om dingen die iemand per ongeluk aan God schuldig was (hij had bijvoorbeeld iets niet aan God gegeven waar God wel recht op had). Hier in hoofdstuk 6 vers 1-7 gaat het over dingen die iemand expres verkeerd deed tegen een mens, waardoor hij hem iets schuldig was (bijvoorbeeld hij had iets geleend maar wilde het niet teruggeven). Vergelijk dit met de aantekening bij Leviticus 4:2.
- Leviticus 6:7 Lees verder over de schuld-offers in Leviticus 7:1-10 en Numeri 5:5-10.
- Leviticus 6:10 Lees Exodus 28:1-5.
- Leviticus 6:13 Lees verder over de dagelijkse brand-offers in Exodus 29:36-42.
- Leviticus 6:20 Het gaat hier om de meel-offers die bij de dagelijkse brand-offers gebracht moeten worden. Lees Exodus 29:36-42.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016