Leviticus 25-27
BasisBijbel
De oogsten in het Heilige Rustjaar en het Jubeljaar
25 De Heer zei tegen Mozes op de berg Sinaï: 2 "Zeg tegen de Israëlieten: Als jullie in het land zijn gekomen dat Ik jullie zal geven, dan moeten jullie het land om de zeven jaar rust geven. Het land moet een heilige rusttijd voor Mij krijgen. 3 Zes jaar lang mogen jullie op de akkers zaaien en de wijngaarden snoeien en de oogsten binnenhalen. 4 Maar het zevende jaar moet het land rust hebben. Het is een heilige rusttijd voor Mij.[a] Dan mogen jullie niet op de akkers zaaien en de wijngaarden niet snoeien. 5 Wat vanzelf opkomt, mogen jullie niet oogsten om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. En de druiven die aan jullie niet-gesnoeide wijnstruiken groeien, mogen jullie niet plukken om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. Het is een jaar van rust voor het land. 6 Wat er in dat jaar op het land groeit, zal genoeg zijn voor jullie allemaal om van te leven. Het is genoeg voor jullie en jullie slaven, slavinnen en knechten en voor de vreemdelingen die bij jullie wonen. 7 Ook voor het vee en de wilde dieren.
8 Jullie moeten zeven keer zo'n rustjaar houden, tot er zeven keer zeven jaren, dus 49 jaren, voorbij zijn.[b] 9 In het 50e jaar moet er op de tiende dag van de zevende maand op de trompetten worden geblazen. Dat is op de jaarlijkse Dag van Vergeving. 10 Elk 50e jaar moeten jullie vieren als een speciaal jaar. Dat jaar moeten alle slaven in het land vrijgelaten worden. Het is voor iedereen een Jubeljaar. Iedereen mag teruggaan naar zijn eigen stuk grond en naar zijn eigen familie.[c] 11 Dat 50e jaar zal een Jubeljaar voor jullie zijn. Dat jaar mogen jullie niet zaaien. En wat vanzelf op het land opkomt, mogen jullie niet oogsten om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. En de druiven die aan jullie niet-gesnoeide wijnstruik groeien, mogen jullie niet plukken om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. 12 Het zal een Jubeljaar voor jullie zijn, een speciaal jaar voor Mij. Jullie mogen alleen eten wat vanzelf opkomt. 13 En in het Jubeljaar zal iedereen ook het land terugkrijgen dat vroeger van hem was."[d]
Verkochte grond en het Jubeljaar
14 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als je een stuk grond aan iemand verkoopt, of grond van hem koopt, dan moet je heel eerlijk de prijs bepalen. 15 De prijs hangt af van het aantal keren dat je nog kan oogsten voordat er weer een Jubeljaar is. Want in het Jubeljaar gaat het land weer terug naar de vorige eigenaar. 16 Als er nog veel jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs hoger. Als er nog maar weinig jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs lager. Want eigenlijk verkoop je het aantal oogsten. 17 Jullie moeten hier eerlijk in zijn, want jullie moeten diep ontzag hebben voor jullie God. Ik ben jullie Heer God.
18 Jullie moeten je aan al mijn wetten en leefregels houden. Dan zullen jullie veilig in het land kunnen wonen. 19 Het land zal zulke grote oogsten geven, dat jullie kunnen eten zoveel jullie willen. En jullie zullen er in vrede kunnen wonen. 20 Misschien vragen jullie je af: 'Wat moeten we dan in het zevende jaar eten? We mogen niet zaaien en we mogen niet oogsten!' 21 Ik zal jullie in het zesde jaar zó zegenen, dat de oogst van het zesde jaar groot genoeg zal zijn voor drie jaar. 22 In het achtste jaar mogen jullie weer zaaien. Maar tot het negende jaar moeten jullie nog eten van de oogst van het zesde jaar. Want pas in het negende jaar kunnen jullie eten van wat je in het achtste jaar hebt gezaaid. Dus tot het negende jaar moeten jullie eten van de oogst van het zesde jaar.
23 Als iemand zijn grond heeft moeten verkopen, zal die niet voor altijd verkocht blijven. Want het land is van Mij. En jullie zijn eigenlijk vreemdelingen in mijn land. 24 In het hele land mogen de mensen altijd hun grond terugkopen. 25 Als iemand arm is geworden en een deel van zijn grond heeft moeten verkopen, dan kan iemand van zijn naaste familie het land voor hem terugkopen. 26 Als niemand dat voor hem doet, mag hij de grond zelf terugkopen als hij daar zelf weer genoeg geld voor heeft. 27 Hij moet eerlijk de prijs bepalen. Hij moet rekening houden met het aantal jaren dat voorbij is sinds hij de grond had verkocht, en het aantal jaren dat nog overblijft tot het volgende Jubeljaar. Dat bepaalt de prijs die hij moet betalen aan de man die de grond van hem heeft gekocht. Zo kan hij terugkrijgen wat van hem was. 28 Maar als hij de grond niet kan terugkopen, dan blijft die van de man aan wie hij de grond verkocht had, tót aan het Jubeljaar. Maar in het Jubeljaar zal het land vrijkomen en zal hij het terugkrijgen."
Verkochte huizen en het Jubeljaar
29 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als iemand een huis verkoopt in een stad met muren, dan heeft hij een jaar lang het recht om het huis weer terug te kopen. 30 Maar als hij het na een heel jaar niet heeft teruggekocht, dan is dat huis voorgoed van de man die het gekocht heeft. Het wordt voor zijn eigen familie. In het Jubeljaar zal het huis niet vrijkomen. 31 Maar met de huizen in de dorpen waar geen muur omheen staat, zal het gaan als met grond. Net als grond kunnen die huizen altijd teruggekocht worden. En in het Jubeljaar zullen die huizen vrijkomen.
32 Met de huizen in de steden van de Levieten[e] gaat het anders: de Levieten hebben altijd het recht om hun huizen terug te kopen. 33 Als een Leviet zijn huis niet kan terugkopen, dan zal dat huis in het Jubeljaar vrijkomen. Want de huizen in de steden van de Levieten blijven altijd van de Levieten. 34 En de graslanden rond hun steden mogen nooit verkocht worden. Ze zijn voor altijd van de Levieten."
Regels over het uitlenen van geld
35 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als iemand arm wordt en niet meer voor zichzelf kan zorgen, dan moeten jullie hem helpen, zodat hij in leven kan blijven. Jullie moeten hem ook helpen als hij een vreemdeling is. 36 Uit ontzag voor Mij mogen jullie geen rente of winst van hem vragen voor dat wat jullie hem gegeven of geleend hebben. 37 Als jullie hem helpen met geld, mogen jullie geen rente van hem vragen. En als jullie hem eten geven, mogen jullie niet van hem vragen dat hij meer teruggeeft dan dat hij heeft gekregen. 38 Ik ben jullie Heer God. Ik heb jullie uit Egypte bevrijd om jullie het land Kanaän te geven, en om jullie God te zijn."
Slaven en het Jubeljaar
39 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als een Israëliet arm wordt en zichzelf aan één van jullie als slaaf verkoopt, dan mag je hem geen slavenwerk laten doen. 40 Je moet hem als een gehuurde knecht behandelen, of als een vreemdeling. Hij moet tot het Jubeljaar voor je werken. 41 In het Jubeljaar mag hij met zijn gezin bij je weggaan. Dan mag hij teruggaan naar zijn eigen familie. En hij zal de grond terugkrijgen die van hem is geweest. 42 Want jullie zijn allemaal mijn knechten die Ik uit Egypte heb bevrijd. Niemand van jullie mag verkocht worden zoals een slaaf verkocht wordt. 43 Jullie mogen niet hard zijn voor iemand van je eigen volk die slaaf is geworden. Maar jullie moeten ontzag hebben voor Mij. 44 Als je slaven of slavinnen wil hebben, moet je die kopen uit de volken rondom je. 45 Jullie mogen ook de kinderen kopen van de vreemdelingen die bij jullie wonen, als die kinderen in jullie land geboren zijn. Dan zullen zij jullie slaven zijn, jullie eigendom. 46 Jullie mogen hen als erfenis aan jullie kinderen geven, zodat ze dan het eigendom van jullie kinderen worden. Jullie mogen hen voor altijd in dienst houden. Maar voor mensen van je eigen volk mogen jullie niet hard zijn.
47 Als een vreemdeling die bij jullie woont rijk wordt, en één van jullie wordt arm en verkoopt zich aan die rijke vreemdeling of aan de familie van die vreemdeling, 48 dan mag de man die zich verkocht heeft, zich door zijn familie laten vrijkopen. Eén van zijn broers of een oom of een neef mag hem vrijkopen. 49 Eén van zijn naaste familieleden mag hem vrijkopen. Hij mag ook zichzelf vrijkopen als hij daar weer genoeg geld voor heeft. 50 Hij moet samen met de man die hem gekocht heeft de prijs bepalen die betaald moet worden. Die hangt af van de prijs waarvoor hij zichzelf verkocht heeft, en van het aantal jaren dat nog komt tot het volgende Jubeljaar. Het loon dat een knecht in een jaar verdient, is het uitgangspunt. 51 Als er nog veel jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs die hij moet betalen hoger. 52 Als er nog maar weinig jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs lager. 53 Hij moet die jaren als een gehuurde knecht worden behandeld. Je mag niet hard voor hem zijn. 54 Maar als hij niet wordt vrijgekocht, komt hij in het Jubeljaar vrij, met zijn gezin. 55 Want de Israëlieten zijn mijn knechten die Ik uit Egypte heb bevrijd. Ik ben jullie Heer God."
Gods zegen als de Israëlieten Hem gehoorzamen
26 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Jullie mogen geen afgodsbeelden maken of heilige stenen neerzetten. Jullie mogen geen beelden neerzetten en die aanbidden. Want Ik ben jullie Heer God. 2 Jullie moeten je aan mijn heilige rustdagen en feesten houden en ontzag hebben voor mijn heiligdom. Ik ben de Heer.
3 Houd je aan mijn wetten en leefregels en doe precies wat Ik jullie heb bevolen. 4 Dan zal Ik altijd op tijd regen geven. Dan zal het land grote oogsten geven en zal er veel fruit aan de bomen groeien. 5 Jullie zullen nog met de graan-oogst bezig zijn als het tijd wordt om de druiven te gaan oogsten. En jullie zullen nog bezig zijn met de druivenoogst als het tijd wordt om te gaan zaaien. Jullie zullen net zoveel brood kunnen eten als jullie willen. En jullie zullen rustig wonen in het land. 6 Ik zal zorgen dat er vrede in het land is. Jullie zullen rustig kunnen slapen, zonder dat jullie ergens bang voor hoeven te zijn. Ik zal ervoor zorgen dat er geen wilde dieren in jullie land zijn. Jullie zullen geen last van vijanden hebben. 7 Jullie zullen je vijanden achtervolgen en hen doden. 8 Vijf van jullie zullen honderd vijanden achtervolgen. En honderd van jullie zullen tienduizend vijanden achtervolgen en doden. 9 Ik zal met jullie zijn en Ik zal ervoor zorgen dat jullie een groot volk worden. Ik zal Mij houden aan mijn verbond met jullie.
10 Jullie zullen zóveel oogsten, dat jullie er nog van eten als de nieuwe oogst er al weer is, zodat jullie het oude kunnen weggooien. 11 Ik zal Zelf bij jullie wonen, in mijn heiligdom. Ik zal jullie niet in de steek laten. 12 Ik zal altijd bij jullie wonen. Ik zal jullie God zijn en jullie zullen mijn volk zijn. 13 Ik ben jullie Heer God, die jullie uit Egypte heeft bevrijd. Jullie liepen daar gebukt onder een slavenjuk. Maar Ik heb het slavenjuk stukgebroken, zodat jullie weer rechtop konden gaan. Jullie hoefden niet langer hun slaven te zijn."
Gods vervloeking als de Israëlieten Hem niet gehoorzamen
14 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Maar als jullie niet naar Mij luisteren en jullie je niet aan al deze dingen houden, 15 als jullie geen zin hebben om volgens mijn wetten en leefregels te leven, als jullie niets doen van wat Ik jullie heb bevolen en jullie je verbond met Mij verbreken, 16 dan zal Ik allerlei rampen over jullie laten komen. Jullie zullen ziekten en koortsen krijgen waarvan je ogen dof gaan staan en het leven langzaam uit je verdwijnt. Jullie zullen voor niets gezaaid hebben, want jullie vijanden zullen de oogst opeten. 17 Ik zal niet meer met jullie zijn. Daardoor zullen jullie vijanden jullie verslaan en over jullie heersen. Jullie zullen zelfs vluchten als jullie door niemand achtervolgd worden.
18 Als jullie dan nog steeds niet naar Mij willen luisteren, dan zal Ik jullie nog veel zwaarder straffen voor jullie ongehoorzaamheid. 19 Ik zal jullie trots breken: de zon zal zo heet zijn als gloeiend ijzer en de grond zal zo hard zijn als koper. 20 Jullie zullen voor niets hard zwoegen, want er zal niets groeien op het land en aan de fruitbomen.
21 Als jullie dan nog steeds niet naar Mij willen luisteren, dan zal Ik jullie nog veel zwaarder straffen voor jullie ongehoorzaamheid. 22 Ik zal de wilde dieren op jullie afsturen. Die zullen jullie kinderen en jullie vee doden. Er zullen maar zó weinig mensen overblijven, dat de wegen leeg zullen zijn.
23 Als jullie daarna nog steeds niet naar Mij willen luisteren, maar ongehoorzaam aan Mij blijven, 24 dan zal Ik jullie nog veel zwaarder straffen voor jullie ongehoorzaamheid. 25 Omdat jullie je verbond met Mij verbroken hebben, zal er oorlog komen in het land. Als jullie dan naar de steden zijn gevlucht, zal Ik daar de pest laten komen. Jullie zullen door de vijand verslagen worden. 26 En Ik zal ervoor zorgen dat er niet genoeg brood meer te eten is. Er zal nog maar zó weinig meel zijn, dat tien vrouwen in één oven jullie brood kunnen bakken. Ze zullen alles precies voor jullie afwegen, en er zal voor niemand genoeg zijn.
27 En als jullie dan nog steeds niet naar Mij luisteren en ongehoorzaam aan Mij blijven, 28 dan zal Ik jullie vijand blijven. Ik zal jullie nog veel zwaarder straffen voor jullie ongehoorzaamheid. 29 Jullie zullen je eigen kinderen opeten van de honger. 30 Ik zal jullie altaren afbreken en jullie afgodsbeelden stukslaan. Ik zal jullie lijken op de kapotte afgodsbeelden gooien. Ik zal van jullie walgen. 31 Ik zal jullie steden veranderen in puinhopen en Ik zal jullie heiligdommen verwoesten. Ik zal jullie offers niet meer willen, want Ik zal ze walgelijk vinden. 32 Ik zal het hele land verwoesten. De vijanden die in jullie land zijn komen wonen, zullen geschokt zijn over wat Ik ermee heb gedaan. 33 Vijanden zullen jullie achterna jagen. Ze zullen jullie verspreiden onder de volken. Jullie zullen opgejaagd en in gevaar zijn. Jullie land zal in een wildernis veranderen en jullie steden zullen puinhopen worden.
34 Dan zal het land alsnog alle heilige rustjaren krijgen die het niet van jullie gekregen heeft. In de tijd dat jullie in de landen van jullie vijanden wonen, zal jullie eigen land rusten en alsnog zijn heilige rustjaren krijgen. 35 Al de tijd dat het land woest ligt, zal het rust hebben. Het zal de rust krijgen die het niet kreeg toen jullie er woonden. 36 Jullie zullen vol angst leven in de landen van je vijanden waar Ik jullie naartoe gejaagd heb. Jullie zullen al schrikken van het geritsel van een opwaaiend blad, en wegvluchten alsof jullie achterna gezeten worden. Tenslotte zullen jullie neervallen, terwijl jullie door niemand achtervolgd werden. 37 Jullie zullen over elkaar struikelen alsof de vijand jullie op de hielen zit, terwijl er helemaal niemand is die jullie achtervolgt. Jullie zullen door je vijanden verslagen worden. 38 Het zal slecht met jullie aflopen: jullie zullen sterven in het land van jullie vijanden. 39 En de paar van jullie die daar dan toch nog overgebleven zijn, zullen er langzaam doodgaan van verdriet. Dat is hun straf omdat zij en hun voorouders Mij ongehoorzaam zijn geweest."
Gods vergeving
40 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Dan zullen jullie hardop toegeven dat jullie en jullie voorouders verkeerd hebben gedaan. Dat jullie niet trouw geweest zijn aan Mij, maar Mij ongehoorzaam zijn geweest. 41 (Want daarom ben Ik jullie vijand geworden en heb Ik jullie naar het land van jullie vijanden gejaagd.) Als jullie niet langer koppig en eigenwijs tegen Mij zullen zijn, en toegeven dat jullie je straf verdiend hadden met jullie ongehoorzaamheid, 42 dan zal Ik Mij weer houden aan mijn verbond dat Ik met Jakob heb gesloten, en het verbond dat Ik met Izaäk heb gesloten, en het verbond dat Ik met Abraham heb gesloten.[f] Dan zal Ik weer goed zijn voor jullie en voor je land.
43 Het land dat door jullie verlaten is, zal zijn heilige rustjaren krijgen in de tijd dat er niemand voor zorgt. Jullie zullen toegeven dat jullie die straf verdiend hadden met jullie ongehoorzaamheid. Want jullie hebben je niet aan mijn wetten gehouden. Jullie hebben geen zin gehad om Mij te gehoorzamen. 44 Maar zelfs als jullie in het land van jullie vijanden wonen, zal Ik jullie niet in de steek laten. Ik zal geen hekel aan jullie hebben. Ik zal jullie niet vernietigen en mijn verbond met jullie niet verbreken. Want Ik ben jullie Heer God. 45 Ik zal Mij houden aan het verbond dat Ik met jullie voorouders heb gesloten toen Ik hen uit Egypte bevrijdde om hun God te zijn. Ik ben de Heer."
46 Dit zijn de wetten en leefregels die de Heer op de berg Sinaï door Mozes aan de Israëlieten heeft gegeven.
Beloften aan de Heer
27 De Heer zei tegen Mozes: 2 "Zeg tegen de Israëlieten: Als iemand belooft een persoon aan Mij te geven, moet hij die persoon vrijkopen. Die persoon mag dus niet geofferd worden. Hij moet Mij een bedrag geven ter waarde van die persoon. 3 Daarvoor gelden de volgende bedragen, afgemeten met de sikkel die in het heiligdom gebruikt wordt:
Voor een man tussen de 20 en 60 jaar: 50 sikkels zilver (550 gram).
4 Voor een vrouw tussen de 20 en de 60 jaar: 30 sikkels (330 gram).
5 Voor een jongen tussen de vijf en de 20 jaar: 20 sikkels (220 gram).
Voor een meisje tussen de vijf en de 20 jaar: 10 sikkels (110 gram).
6 Voor een jongen van één maand tot vijf jaar: 5 sikkels (55 gram).
Voor een meisje van één maand tot vijf jaar: 3 sikkels (33 gram).
7 Voor een man die ouder is dan 60 jaar: 15 sikkels (165 gram).
Voor een vrouw die ouder is dan 60 jaar: 10 sikkels (110 gram).
8 Als iemand te arm is om dat bedrag te betalen, dan moet hij met de persoon die hij Mij wil geven naar de priester gaan. De priester zal dan bepalen hoeveel hij moet betalen. Daarbij moet hij rekening houden met hoe rijk of hoe arm de man is die de belofte aan Mij heeft gedaan.
9 Maar als iemand Mij belooft een dier te geven, een dier dat ook voor de offers gebruikt mag worden, dan moet hij een goed, gezond dier geven. Want het is een heilig geschenk. 10 Hij mag het dier niet omruilen voor een ander dier. Een goed dier mag niet omgeruild worden voor een slecht dier en een slecht dier mag niet omgeruild worden voor een goed dier. Als hij het dier tóch omruilt, dan moet hij allebei de dieren aan Mij geven.
11 Als het dier dat hij aan Mij wil geven een onrein dier is, dus een dier dat niet aan Mij geofferd mag worden, dan moet hij het dier naar de priester brengen. 12 De priester moet dan bepalen wat de waarde van het dier is. Hij beslist wat de man moet betalen om het dier vrij te kopen. 13 Als de man het dier wil terugkopen, dan moet hij de waarde van het dier betalen, en een vijfde deel van de waarde als boete betalen.
14 Als iemand zijn huis aan Mij wil geven, dan moet de priester komen kijken wat het huis waard is. De priester bepaalt de waarde. 15 Maar als de man zijn huis wil terugkopen, dan moet hij de waarde van het huis betalen, en een vijfde deel van de prijs als boete betalen. Daarna zal het weer van hem zijn.
16 Als iemand een akker aan Mij wil geven, dan wordt de waarde daarvan bepaald door de hoeveelheid zaad die nodig is om de akker in te zaaien: 50 sikkels zilver (550 gram) per homer (220 liter) graan. 17 Als hij in het Jubeljaar zijn akker aan Mij geeft, bepaalt hij daarmee de waarde. 18 Maar als hij ná het Jubeljaar zijn akker aan Mij geeft, moet de priester de waarde uitrekenen voor de jaren die nog overblijven tot het volgende Jubeljaar. De waarde van de akker is dan lager. 19 Als de man die zijn akker aan Mij heeft gegeven de akker wil terugkopen, dan moet hij de waarde van de akker betalen en een vijfde deel van de waarde als boete betalen. Dan is de akker weer van hem. 20 Maar als hij de akker niet terugkoopt, of als hij de akker aan iemand anders verkoopt, dan zal hij die akker niet meer terugkrijgen. 21 In het Jubeljaar zal de akker van Mij blijven. De priester mag hem hebben.
22 Als iemand een gekochte akker (die dus oorspronkelijk niet bij zijn eigen grond hoorde) aan Mij geeft, 23 dan moet de priester voor hem uitrekenen wat de waarde van de akker is tot het volgende Jubeljaar. Dat is het bedrag dat de man aan Mij moet geven. 24 In het Jubeljaar gaat die akker terug naar de man van wie hij hem had gekocht.
25 De waarde van alles moet bepaald worden met de sikkel die in het heiligdom gebruikt wordt. Die sikkel is 20 gera (11 gram).
26 Elk eerste jong van een dier is voor Mij. Het maakt niet uit of het een koe, een schaap of een geit is. Niemand kan het aan Mij geven, want het is al van Mij. 27 Maar als het om het jong van een onrein dier gaat, dan moet de waarde van het dier bepaald worden. Het dier moet voor die prijs vrijgekocht worden. En ook moet een vijfde deel van de waarde als boete betaald worden. Als het dier niet vrijgekocht wordt, moet de priester het dier aan iemand anders verkopen voor de prijs die bepaald is.
28 Als iemand iets van wat hij bezit helemaal aan Mij weggeeft, mag dat niet verkocht of teruggekocht worden. Het maakt niet uit of het een mens, een dier of een akker is. Alles wat helemaal aan Mij is gegeven, is voor altijd mijn eigendom: het is heel erg heilig.
29 Iemand die de doodstraf gekregen heeft, is mijn eigendom. Hij mag niet vrijgekocht worden. Hij moet gedood worden.
30 Een tiende deel van de hele oogst van de akkers en van de bomen is van Mij. Het is mijn eigendom. 31 Als iemand een deel daarvan wil terugkopen, moet hij ook een vijfde deel van de waarde als boete betalen. 32 En wanneer jullie je vee tellen, moeten jullie elk tiende dier aan Mij geven. 33 Het maakt niet uit of dat tiende dier een goed of een slecht dier is. Het mag niet omgeruild worden. Als iemand het toch omruilt, dan moet hij allebei de dieren aan Mij geven. Het dier kan niet vrijgekocht worden."
34 Dit zijn de wetten en leefregels die de Heer op de berg Sinaï door Mozes aan de Israëlieten heeft gegeven.
Footnotes
- Leviticus 25:4 Dat zevende jaar was het 'Sabbatjaar'. In de BasisBijbel wordt dat jaar het 'Heilige Rustjaar' genoemd, net zoals de 'sabbat' de 'heilige rustdag' is genoemd.
- Leviticus 25:8 Dus elk zevende jaar was een heilig rustjaar. Na het zevende heilige rustjaar begon het Jubeljaar.
- Leviticus 25:10 Lees Leviticus 25:14-28.
- Leviticus 25:13 Op deze manier werd voorkómen dat op den duur een aantal rijke families alle grond bezat.
- Leviticus 25:32 Levieten waren de mensen uit de stam van Levi. De mannen van deze stam waren door God uitgekozen om Hem te dienen in het heiligdom. Lees Numeri 3:5-10. De Levieten zouden geen eigen gebied krijgen, maar wel steden. Lees Jozua 14:4.
- Leviticus 26:42 Lees Genesis 15:7 en 18. De belofte die God aan Abraham deed, deed Hij ook aan Abrahams zoon Izaäk en zijn kleinzoon Jakob.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016