Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

The Daily Audio Bible

This reading plan is provided by Brian Hardin from Daily Audio Bible.
Duration: 731 days
BasisBijbel (BB)
Version
Leviticus 11-12

Dieren die wel en dieren die niet gegeten mogen worden

11 De Heer zei tegen Mozes en Aäron: "Geef de Israëlieten de volgende regels over de dieren die ze mogen eten:[a]

Jullie mogen alle dieren eten die gespleten hoeven hebben, als die dieren ook herkauwen. En de hoeven moeten helemaal gespleten zijn. Kamelen mogen jullie dus niet eten. Zij herkauwen wel, maar hebben geen gespleten hoeven. Ze zijn onrein voor jullie. Ook geen konijnen. Zij herkauwen wel, maar hebben geen gespleten hoeven. Ze zijn onrein voor jullie. Ook geen hazen. Zij herkauwen wel,[b] maar hebben geen gespleten hoeven. Ook geen varkens. Hun hoeven zijn wel helemaal in tweeën gespleten, maar ze herkauwen niet. Ze zijn onrein voor jullie. Jullie mogen het vlees van deze dieren niet eten. En als je een dood dier vindt, mag je het niet aanraken.

De volgende waterdieren mogen jullie eten: alle dieren in de zeeën en rivieren die vinnen én schubben hebben. 10 Maar alle waterdieren die geen vinnen of geen schubben hebben, moeten jullie walgelijk vinden. 11 Jullie mogen ze niet eten. En als jullie een dood dier vinden, mogen jullie het niet aanraken. 12 Alle waterdieren die geen vinnen of geen schubben hebben, moeten jullie walgelijk vinden.

13 De volgende vogels moeten jullie walgelijk vinden en mogen jullie niet eten: arenden, haviken en zeearenden, 14 gieren, alle soorten kraaien, 15 alle soorten raven, 16 struisvogels, alle soorten uilen, koekoeken, 17 alle soorten sperwers, aalscholvers, 18 kauwen, roerdompen, pelikanen, 19 ooievaars, alle soorten reigers, hoppen en vleermuizen.

20 Alle insecten[c] moeten jullie walgelijk vinden. 21 Maar alle insecten die springpootjes hebben, mogen jullie wél eten. 22 Dat zijn dus alle soorten sprinkhanen. 23 Maar alle andere insecten moeten jullie walgelijk vinden. 24 Daarvan worden jullie onrein. Als je een dood dier aanraakt, ben je tot de avond onrein. 25 Als je een dood dier opraapt, moet je je kleren wassen en ben je tot de avond onrein.

26 Alle dieren die gespleten hoeven hebben die niet helemaal in tweeën gespleten zijn, en die niet herkauwen, zijn onrein voor jullie. Als je die aanraakt, word je onrein. 27 Ook alle dieren met vier poten die op hun platte voet lopen, zijn onrein voor jullie. Als je een dood dier aanraakt, ben je tot de avond onrein. 28 En als je een dood dier opraapt, moet je je kleren wassen en ben je tot de avond onrein. Ze zijn onrein voor jullie.

29 Van alle kruipende dieren zijn de volgende dieren onrein voor jullie: wezels, muizen en alle soorten schildpadden. 30 Ook stekelvarkens, krokodillen, hagedissen, slakken en mollen. 31 Deze kruipende dieren zijn onrein voor jullie. Als je ze aanraakt als ze dood zijn, ben je tot de avond onrein. 32 En alles waarop een onrein dood dier valt, is onrein geworden. Elke houten pot of kledingstuk of vacht of zak of ander voorwerp moet in het water gelegd worden en is tot de avond onrein. Daarna zal het weer rein zijn. 33 En als een onrein dood dier in een pot van gebakken klei valt, is alles wat in de pot zit onrein geworden. En de pot moet je stukbreken.

34 Als water dat gebruikt is voor het afwassen van een onrein voorwerp, op eten valt, is dat eten onrein geworden. En alle dranken worden onrein als er zulk waswater valt op de kruik waar die drank in zit. 35 En alles waarop een onrein dood dier valt, is onrein geworden. Ook de oven en de bakpan moeten dan gebroken worden omdat ze onrein zijn geworden. Ze zijn onrein, en jullie moeten ze ook onrein vinden. 36 Maar een bron, of een put waarin water verzameld wordt, blijft rein. Maar als je een onrein dood dier aanraakt, word je onrein. 37 En als een onrein dood dier valt op zaad dat gezaaid moet worden, dan blijft dat zaad rein. 38 Maar als er water op dat zaad gedaan is en er valt een onrein dood dier op, dan is het onrein voor jullie.

39 Als een dier van je vee doodgaat, dan is iedereen die dat dode dier aanraakt tot de avond onrein. 40 En als iemand van het dode dier eet, moet hij zijn kleren wassen en is hij tot de avond onrein. Als iemand het dode dier opraapt, moet hij zijn kleren wassen en is hij tot de avond onrein.

41 Alle kruipende dieren zijn walgelijk. Jullie mogen ze niet eten. 42 Alle dieren die op hun buik kruipen, op vier pootjes lopen of op meer pootjes rondkruipen, mogen jullie niet eten. Want ze zijn walgelijk. 43 Maak jezelf niet tot iets walgelijks door kruipende dieren te eten. Maak jezelf daarmee niet onrein. 44 Want Ik ben jullie Heer God. Zorg ervoor dat jullie heilig leven. Leef heilig, want Ik ben heilig. Maak jezelf niet onrein door kruipende dieren te eten. 45 Want Ik ben de Heer en Ik heb jullie uit Egypte bevrijd om jullie God te zijn. Leef heilig, want Ik ben heilig.

46 Dit zijn de wetten over het vee, de vogels en alle dieren in het water en op de grond. 47 Zo maak Ik verschil tussen rein en onrein, tussen dieren die jullie mogen eten en dieren die jullie niet mogen eten."

Regels voor vrouwen die een kind gekregen hebben

12 De Heer zei tegen Mozes: "Geef de Israëlieten de volgende leefregels.

Als een vrouw een zoon heeft gekregen, is ze zeven dagen onrein. Tijdens die zeven dagen gelden dezelfde regels als wanneer ze ongesteld is. Op de achtste dag moet de voorhuid van het geslachtsdeel van haar zoontje besneden worden.[d] De 33 dagen daarna is ze onrein en herstelt ze van de geboorte van het kind. Ze mag in die tijd niets heiligs aanraken. Ze mag niet naar het heiligdom komen. Dit zal duren tot ze geen bloed meer verliest. En als ze een dochter heeft gekregen, is ze twee weken onrein. Tijdens die twee weken gelden dezelfde regels als wanneer ze ongesteld is. De 66 dagen daarna is ze onrein en herstelt ze van de geboorte van het kind.

Als die tijd voorbij is, moet ze voor haar zoon of dochter een schaap van één jaar offeren als brand-offer, en een duif als vergevings-offer. Ze moet die naar de ingang van de tent van ontmoeting brengen en aan de priester geven. Die moet de dieren bij de Heer offeren. Dan zal ze weer rein zijn van het bloed dat ze verloren heeft bij de geboorte van het kind. Dit zijn de regels voor vrouwen die een kind gekregen hebben. Maar als een vrouw niet rijk genoeg is om een schaap of geit te offeren, dan moet ze twee duiven offeren. De ene duif is dan voor het brand-offer en de andere voor het vergevings-offer. De priester moet het offer brengen, en ze zal weer rein zijn."

Markus 5:21-43

21 Toen Jezus weer met de boot naar de overkant was gevaren, kwam opnieuw een heel grote groep mensen naar Hem toe. En Hij bleef bij het meer.

Jezus geneest een zieke vrouw en het dochtertje van Jaïrus

22 Er kwam een leider van de synagoge naar Jezus toe. Hij heette Jaïrus. Toen hij Jezus zag, liet hij zich voor Jezus op zijn knieën vallen en smeekte Hem: 23 "Mijn dochtertje is heel erg ziek en zal sterven. Kom alstublieft mee en leg haar de handen op. Dan zal ze beter worden en in leven blijven." 24 Jezus ging met hem mee. De mensen volgden Hem en drongen om Hem heen.

25 Er was daar ook een vrouw die al twaalf jaar bloed verloor. 26 Allerlei dokters hadden al van alles geprobeerd om haar te genezen. Ze had al haar geld uitgegeven aan die dokters. Maar niets had geholpen. Ze was er alleen maar zieker door geworden. 27 Nu had ze gehoord wat er over Jezus werd verteld. En ze baande zich een weg tussen al die mensen door en raakte van achteren zijn kleren aan. 28 Want ze zei bij zichzelf: "Ik hoef alleen maar zijn kleren aan te raken om genezen te worden." 29 Onmiddellijk stopte het bloeden. Ze merkte dat ze genezen was.

30 Jezus merkte onmiddellijk dat er kracht van Hem was uitgegaan. Hij draaide Zich om in de grote groep mensen en zei: "Wie heeft mijn kleren aangeraakt?" 31 Zijn leerlingen zeiden tegen Hem: "U ziet dat de mensen tegen U aan dringen. En dan vraagt U wie U aangeraakt heeft?" 32 Maar Jezus keek rond om te zien wie het was geweest. 33 De vrouw beefde van angst, omdat ze wist wat er met haar was gebeurd.[a] Ze kwam naar voren, liet zich voor Jezus op haar knieën vallen en vertelde Hem de hele waarheid. 34 Hij zei tegen haar: "Dochter, je geloof heeft je gered. Ga in vrede en wees genezen van je ziekte."

35 Op dat moment kwam er iemand uit het huis van de leider van de synagoge naar Jaïrus toe. Hij zei tegen hem: "Uw dochtertje is gestorven. U hoeft de Meester niet meer te storen." 36 Jezus hoorde het en zei tegen Jaïrus: "Wees niet bang. Geloof alleen maar." 37 Hij wilde niemand met Zich mee hebben, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. 38 Ze kwamen in het huis van Jaïrus. Daar zag Hij alle drukte van de mensen die huilden en jammerden. 39 Hij zei tegen hen: "Waarom huilen en jammeren jullie zo? Het kind is niet gestorven, maar het slaapt." 40 Ze lachten Hem uit. Maar Hij stuurde hen allemaal naar buiten. Hij ging de kamer in waar het kind lag. Alleen de ouders van het kind en de leerlingen die Hij had meegenomen mochten mee naar binnen. 41 Hij pakte de hand van het kind en zei tegen haar: "Meisje, sta op!" 42 Het meisje stond onmiddellijk op en het kon lopen, want het was twaalf jaar. Ze waren geschokt. 43 Jezus zei streng dat ze het aan niemand mochten vertellen. Daarna zei Hij dat ze het kind iets te eten moesten geven.

Psalmen 38

Psalm 38

Een gebed van David toen hij de Heer een offer bracht zodat Hij aan hem zou denken.

Heer, U bent boos op mij, maar straf mij alstublieft niet langer.
Doe mij niet langer pijn in uw boosheid.
Uw pijlen hebben mij geraakt.
Uw hand heeft mij geslagen.
Mijn hele lichaam is ziek doordat U zo boos op me bent.
Ik voel me door en door ellendig doordat ik verkeerd heb gedaan.
Ik word bedolven onder mijn eigen slechte daden.
Ze zijn een last die ik niet langer kan dragen.
Mijn wonden zweren en stinken.
Het is mijn eigen schuld.
Ik loop gebogen van ellende.
Ik draag aldoor zwarte kleren als teken van verdriet.
Ik ben door en door ziek.
Niets is er nog gezond.
Ik ben uitgeput, bijna dood van vermoeidheid.
Ik schreeuw het uit, zó bonkt mijn hart.

10 Heer, U weet waar ik naar verlang.
U hoort hoe ik kreun.
11 Mijn hart bonkt.
Ik heb geen kracht meer en mijn ogen staan dof.
12 Mijn vrienden en kennissen blijven weg nu ik ziek ben.
Zelfs mijn familie komt niet meer.
13 Mijn vijanden willen me doden.
Ze zetten een val voor mij op.
Ze zeggen slechte dingen over mij om mij kwaad te doen.
Ze bedenken sluwe plannen tegen mij.
14 Maar ik houd me doof,
ik doe alsof ik het niet hoor.
Ik houd mijn mond en zeg niets.
15 Ik doe alsof ik niets hoor.
Ik zeg niets om mij te verdedigen.
16 Want ik vertrouw op U, Heer.
Ik weet zéker dat U me zal antwoorden, mijn Heer God.
17 Want ik wil niet dat ze plezier om mij hebben
omdat het slecht met me gaat.
Ik wil niet dat ze me uitlachen omdat ik niet meer kán.
18 Want ik kan bijna niet verder leven.
Ik ga bijna dood van ellende.
19 Ik geef toe dat ik verkeerd heb gedaan.
Ik heb verdriet over mijn ongehoorzaamheid.
20 Maar mijn vijanden zijn gezond en worden machtig.
Heel veel mensen haten mij,
zonder dat ze daar een reden voor hebben.
21 Ze doen mij kwaad, terwijl ik voor hén altijd goed ben geweest.
Ze willen mij kwaad doen omdat ik altijd het goede wil doen.
22 Heer, laat me niet alleen.
Mijn God, laat me niet in de steek.
23 Kom mij gauw helpen,
Heer, U bent mijn Redder.

Spreuken 10:8-9

Een wijs mens is bereid om naar goede raad te luisteren.
Maar door zijn eigen dwaze woorden loopt het met een dwaas slecht af.

Als je eerlijk leeft, hoef je nergens bang voor te zijn.
Maar als je liegt en bedriegt, zul je uiteindelijk gestraft worden.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016