The Daily Audio Bible
Today's audio is from the GNT. Switch to the GNT to read along with the audio.
Jozua volgt Mozes op
31 Verder zei Mozes tegen het hele volk: 2 "Ik ben nu 120 jaar. Ik kan niet meer met jullie meestrijden. Bovendien heeft de Heer tegen mij gezegd: 'Jij zal de Jordaan niet oversteken.' 3 Maar jullie Heer God zal Zelf met jullie oversteken. Hijzelf zal die volken voor jullie verjagen en vernietigen. Dan kunnen jullie het land in bezit nemen. Jozua zal met jullie oversteken, zoals de Heer jullie heeft gezegd. 4 De Heer zal met die volken hetzelfde doen als wat Hij met Sihon en Og, de koningen van de Amorieten, en met hun land heeft gedaan: Hij zal hen vernietigen. 5 De Heer zal ervoor zorgen dat jullie hen kunnen verslaan. Doe met hen wat ik jullie heb bevolen. 6 Wees vastberaden en vol vertrouwen. Wees niet bang voor hen. Want jullie Heer God zal Zelf met jullie meegaan. Hij zal jullie niet in de steek laten."
7 Toen riep Mozes Jozua bij zich en zei tegen hem waar heel Israël bij stond: "Wees vastberaden en vol vertrouwen, want jij zal met dit volk het land binnen trekken dat de Heer aan jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob heeft beloofd. Jij zal ervoor zorgen dat ze het zullen bezitten. 8 God zal Zelf voor jullie uit gaan. Hij zal met jullie zijn. Hij zal jullie niet in de steek laten. Wees dus niet bang."
Het voorlezen van de wet
9 Toen Mozes deze wet had opgeschreven, gaf hij hem aan de priesters die de kist van het verbond van de Heer moesten dragen, en aan de leiders van Israël. 10 Mozes beval hun: "Over zeven jaar moet op de vastgestelde dag van het jaar aan iedereen zijn schuld worden kwijtgescholden. 11 Dat is op het Loofhuttenfeest,[a] als heel Israël naar zijn Heer God komt in de plaats die Hij zal uitkiezen om te wonen. Lees dan deze wet aan heel Israël voor. 12 Roep het volk bij elkaar: mannen, vrouwen en kinderen, en ook de vreemdelingen die bij jullie wonen. Ze moeten luisteren naar het voorlezen van de wet. Want daardoor zullen ze diep ontzag leren hebben voor de Heer God. En ze moeten zich heel precies aan deze hele wet houden. 13 Ook hun kinderen die het nog niet eerder hebben gehoord, zullen het horen. Zo zullen ze leren om diep ontzag te hebben voor jullie Heer God. Dit moeten jullie voortaan altijd doen, als jullie zijn gaan wonen in het land dat jullie gaan veroveren aan de andere kant van de Jordaan."
14 Toen zei de Heer tegen Mozes: "Het moment is gekomen dat je zal sterven. Roep Jozua en ga met hem de tent van ontmoeting in. Dan zal Ik hem mijn bevelen geven." Toen ging Mozes met Jozua de tent van ontmoeting in. 15 En de wolk van de aanwezigheid van Heer kwam in de tent en bleef bij de ingang van de tent staan.
Gods laatste woorden tegen Mozes
16 De Heer zei tegen Mozes: "Jij zal nu sterven. Later zal dit volk ontrouw aan Mij worden. Ze zullen de goden van dit land gaan aanbidden. Ze zullen Mij verlaten en zich niet houden aan het verbond dat Ik met hen heb gesloten. 17 Ze zullen Mij vreselijk boos maken en Ik zal hen straffen. Ik zal hen verlaten en niet meer voor hen zorgen. Het zal slecht met hen aflopen door alle rampen en ellende die hun zullen overkomen. Dan zullen ze zeggen: 'Die rampen zijn ons overkomen omdat onze God niet meer bij ons is.' 18 Maar Ik zal niet naar hen luisteren, omdat ze zulke slechte dingen gedaan hebben. Want ze hebben liever andere goden aanbeden.
19 Daarom geef Ik je het volgende lied. Schrijf het op en leer het aan de Israëlieten. Met dit lied wil Ik hen waarschuwen. 20 Want Ik zal hen in het prachtige en vruchtbare land brengen dat Ik aan hun voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob heb beloofd. Ze zullen het er zó goed hebben, dat ze zich helemaal rond kunnen eten. Maar toch zullen ze liever andere goden hebben. Die zullen ze gaan aanbidden en dienen. Mij zullen ze verlaten en ze zullen hun verbond met Mij verbreken. 21 Als ze dan door alle rampen in grote moeilijkheden zijn gekomen, zal dit lied hen waarschuwen. Ook hun families ná hen moeten dit lied kennen. Want Ik weet al hoe ze zijn, nog vóórdat Ik hen in het land breng dat Ik hun heb beloofd."
22 Toen schreef Mozes het lied op en leerde het aan de Israëlieten. 23 En de Heer zei tegen Jozua, de zoon van Nun: "Wees vastberaden en vol vertrouwen. Want jij gaat de Israëlieten in het land brengen dat Ik hun heb beloofd. Ik zal met je zijn."
24 Mozes schreef de hele wet in een boek op. 25 Hij gaf het boek aan de Levieten die de kist van het verbond van de Heer moesten dragen. 26 En hij zei tegen hen: "Leg dit wetboek naast de kist van het verbond van jullie Heer God, als een waarschuwing voor jullie. 27 Want ik weet hoe koppig en ongehoorzaam jullie zijn. Dat waren jullie al toen ik nog bij jullie was, en dat zal nog veel erger worden als ik er niet meer ben!
28 Laat nu alle stamhoofden en leiders hier bij mij komen. Dan zal ik hun het lied leren. De hemel en de aarde zullen het horen en mijn getuigen zijn. 29 Want ik weet dat jullie na mijn dood slechte dingen zullen doen. Jullie zullen je niet houden aan wat ik jullie heb bevolen. Jullie zullen alles helemaal bederven. Daarom zal het in de toekomst slecht met jullie aflopen. Want jullie zullen niet doen wat de Heer wil. Jullie zullen Hem heel kwaad maken door zelfgemaakte goden te gaan aanbidden en dienen."
Het lied van Mozes
30 Toen zong Mozes het volgende lied, terwijl het hele volk luisterde. (lees verder)
Het lied van Mozes (vervolg)
32 "Luister, hemel, want ik ga spreken.
Aarde, luister naar wat ik zeggen ga.
2 Drink wat ik jullie leer op, zoals het gras de regen opdrinkt.
Laat mijn woorden voor jullie zijn als dauw op het gras,
als zachte regen voor de planten.
3 Want ik zal jullie vertellen wie de Heer is.
Ik zal onze God prijzen.
4 Hij is de Rots waarop wij stevig staan.
Alles wat Hij doet is volmaakt.
Alles wat Hij doet is rechtvaardig.
Hij is trouw en nooit onrechtvaardig.
Hij doet altijd wat Hij heeft beloofd.
5 Maar de mensen zijn ontrouw aan Hem.
Ze zijn zijn kinderen niet.
Want ze gedragen zich verschrikkelijk.
Ze zijn ongehoorzaam en slecht.
6 Dwaas en onverstandig volk!
Is dat hoe jullie de Heer bedanken?
Hij is toch jullie Vader?
Hij heeft jullie toch gekocht?
Hij heeft jullie toch gemaakt en jullie een eigen plek gegeven?
7 Denk eens aan vroeger.
Vraag eens aan je vader hoe het lang geleden was.
Vraag aan de oude mensen om je erover te vertellen.
8 Toen de Allerhoogste God de volken over de aarde verdeelde,
gaf Hij elk volk een eigen gebied.
Hij stelde hun grenzen vast.
Die grenzen werden bepaald door de grootte van het volk Israël.
9 Want Hij koos het volk Israël uit om zijn volk te zijn. Het volk van Jakob werd zijn eigendom.
10 Hij vond hen in de steppen,
in de wildernis waar de wind over de vlakten huilt.
Hij leidde hen, onderwees hen, beschermde hen als zijn lieveling.
11 Zoals een arend zijn nest bewaakt
en zijn vleugels boven zijn jongen uitspreidt,
en zoals hij een jong oppakt en het op zijn vleugels draagt,
12 zó heeft de Heer het volk geleid, alleen.
Geen andere god heeft Hem daarbij geholpen.
13 Hij bracht hen in een land van heuvels en bergen.
Hij gaf hun te eten van de oogsten van het land.
Hij gaf honing uit de rotsen,
olijfbomen op steenachtige grond,
14 boter van koeien,
melk van schapen en geiten,
vetgemeste schapen,
vlees van buffels die in Bazan grazen,
meel van het allerbeste graan,
heerlijke, bloedrode wijn.
15 Het volk Israël at zich dik en rond.
Toen werd het ongehoorzaam.
Het ging zó goed met hen!
Maar toen liepen ze weg van hun Rots,
hun God die hen had gered en die voor hen zorgde.
Ze verlieten hun God bij wie ze veilig waren.
16 Ze maakten Hem jaloers door andere goden te gaan aanbidden.
Ze maakten Hem woedend met hun godenbeelden.
17 Ze offerden aan de duivelse geesten in plaats van aan God.
Ze offerden aan andere, nieuwe goden.
Aan goden die pas in de mode waren gekomen.
Goden waar hun voorvaders niets mee te maken hadden gehad.
18 Ze luisterden niet meer naar hun God bij wie ze veilig waren.
Ze vergaten de God die hen had gemaakt,
de God uit wie ze waren ontstaan.
19 Toen de Heer dat zag, liet Hij hen in de steek.
Hij was diep beledigd door zijn zonen en dochters.
20 Hij zei: 'Ik zal niet meer voor hen zorgen.
Dan zal Ik zien hoe het met hen afloopt.
Want het zijn slechte mensen.
Ze zijn als slechte kinderen die weglopen bij hun vader.
Ze trekken zich niets meer van Mij aan.
21 Ze maken Mij jaloers door dingen te aanbidden die geen goden zijn.
Ze maken Mij kwaad met hun godenbeelden.
Daarom zal Ik hén jaloers maken door een volk dat niet eens een volk is.
Ik zal hén kwaad maken door een volk dat Mij niet kent.
22 Mijn woede brandt als een vuur
dat tot diep in het dodenrijk brandt.
Het verbrandt de aarde met alles wat daarop groeit.
Het verkoolt de fundamenten van de bergen.
23 Ik zal de ene ramp na de andere over hen laten komen.
Ik zal al mijn pijlen op hen afschieten.
24 Als ze zwak zijn van de honger
en uitgeput door koorts en dodelijke ziekten,
zal Ik wilde dieren op hen loslaten
en giftige slangen op hen afsturen.
25 In de straten worden ze gedood door het zwaard.
Thuis worden ze gedood door ziekte.
Iedereen sterft: jonge mannen en meisjes,
kleine kinderen en oude mensen.
26 Eigenlijk zou Ik hen van de aardbodem moeten wegblazen.
Ervoor zorgen dat niemand nog weet dat ze hebben bestaan.
27 Maar dat zouden mijn vijanden verkeerd begrijpen.
Ze zouden het verdraaien en zeggen:
"Kijk eens wat een geweldige dingen wij hebben gedaan!
Want wíj hebben dat gedaan, niet de Heer!"
8 Ik zeg jullie: als je er tegen de mensen voor uit durft te komen dat je bij Mij hoort, dan zal Ik ook tegen de engelen van God ervoor uitkomen dat jij bij Mij hoort. 9 Maar als je niet tegen de mensen wil zeggen dat je bij Mij hoort, zal Ik ook van jou niet tegen de engelen van God willen zeggen dat jij bij Mij hoort. 10 Mensen die beledigende dingen zeggen over de Mensenzoon, zullen daarvoor vergeving kunnen krijgen. Maar mensen die expres de Heilige Geest beledigen, zullen daarvoor géén vergeving kunnen krijgen.
11 Wanneer de mensen jullie gevangen nemen en bij de leiding van de synagogen brengen, of bij mensen die regeren en macht hebben, maak je dan geen zorgen wat jullie tegen hen moeten zeggen. 12 Want de Heilige Geest zal jullie op het juiste moment vertellen wat jullie moeten zeggen."
Het verhaal van de rijke man
13 Iemand uit de grote groep mensen zei tegen Jezus: "Meester, zeg alstublieft tegen mijn broer dat hij de erfenis met mij moet delen." 14 Maar Jezus zei tegen hem: "Wie zegt dat Ik jullie rechter of scheidsrechter ben?" 15 En Hij zei tegen de mensen: "Let goed op dat je niet hebzuchtig bent. Want ook als je alles hebt wat je hebben wil, betekent dat niet dat je ook je leven bezit. Je leven is niet van jezelf."
16 Hij legde hun dat uit met een verhaal: "Er was eens een rijke man. Zijn akkers hadden een grote oogst opgeleverd. 17 En hij dacht bij zichzelf: 'Wat zal ik doen? Want ik heb geen ruimte genoeg om de hele oogst op te bergen.' 18 Hij bedacht: 'Ik weet al iets. Ik zal mijn schuren afbreken en grotere schuren bouwen. Daar zal ik dan al mijn graan en al mijn rijkdommen in opbergen. 19 Nu heb ik heel veel. Het is genoeg voor járen. Nu kan ik rustig aan doen. Ik ga lekker eten en drinken en feestvieren.' 20 Maar God zei tegen hem: 'Jij dwaas! Vannacht nog zal je leven van je teruggevraagd worden. En voor wie heb je dan zoveel verzameld?'
21 Zó zal het gaan met de mensen die voor zichzélf schatten verzamelen, maar geen schat hebben bij God."
Niet bezorgd zijn
22 Jezus zei tegen zijn leerlingen: "Daarom zeg Ik tegen jullie: maak je nergens zorgen over. Niet of je wel te eten zal hebben. Ook niet of je wel kleren zal hebben om aan te trekken. 23 Het leven is toch belangrijker dan het eten? En het lichaam is toch belangrijker dan de kleding? 24 Kijk eens naar de vogels. Ze zaaien niet, ze maaien niet en ze bewaren niets in voorraadkamers of schuren. God geeft ze te eten. Jullie zijn toch veel belangrijker dan de vogels? 25 Wie van jullie kan door zich zorgen te maken ook maar één centimeter groeien of ook maar één dag langer leven? 26 Als jullie dan zelfs zoiets kleins niet kunnen, waarom zouden jullie je dan bezorgd maken over de rest?
27 En kijk eens naar de lelies. Ze spinnen niet en weven niet. Maar Ik zeg jullie dat zelfs koning Salomo met al zijn rijkdom er niet zo schitterend uitzag als die bloemen. 28 Het gras staat er maar één dag, want morgen wordt het in de oven gegooid. Toch kleedt God dat gras zó mooi aan met bloemen. Dan zal Hij jullie toch zeker óók aankleden? Wat is jullie geloof toch klein! 29 Jullie moeten je geen zorgen maken over wat je moet eten of drinken. Jullie hoeven nergens bezorgd over te zijn. 30 De mensen van de andere volken doen dat wél. Maar jullie hemelse Vader weet dat jullie deze dingen nodig hebben. 31 Geef het Koninkrijk van God de eerste plaats in jullie leven. Dan zullen jullie al die andere dingen ook van je Vader krijgen.
32 Wees niet bang, mijn kleine kudde! Want jullie Vader heeft besloten jullie het Koninkrijk te geven. 33 Verkoop wat je hebt en geef het geld aan de arme mensen. Zorg dat je zo in de hemel een geldbuidel maakt die niet leeg raakt, een schat die nooit opraakt. Daar kan geen dief er aankomen, en kan geen mot het opeten. 34 Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn."
32 Toch bleven ze Hem ongehoorzaam.
Ze vertrouwden niet op zijn wonderen.
33 Toen maakte Hij hun leven zinloos.
Hun leven werd één en al ellende, jarenlang.
34 Steeds als Hij een aantal van hen doodde,
kwam het volk weer bij Hem terug
en wilden ze God weer dienen.
35 Dan wisten ze weer
dat God de rots onder hun voeten was,
dat Hij de Allerhoogste God was,
de enige die hen kon redden.
36 Maar ze bedrogen Hem.
Ze beloofden Hem dingen die ze niet meenden.
37 Ze hielden niet echt van Hem.
Ze waren niet trouw aan zijn verbond.
38 Maar omdat Hij medelijden met hen had,
vergaf Hij hun steeds hun ongehoorzaamheid
en vernietigde Hij hen niet.
Elke keer hield Hij zich in.
39 Hij dacht er aan dat ze maar mensen waren,
een zuchtje wind dat langswaait en nooit meer terugkomt.
40 Wat waren ze Hem toch vaak ongehoorzaam!
Steeds weer deden ze Hem verdriet daar in de woestijn.
41 Steeds weer daagden ze God uit.
Steeds weer dachten ze dat Hij hen niet zou kunnen redden.
42 Ze vergaten zijn macht.
Ze vergaten hoe Hij hen had gered van hun vijand Egypte.
43 Ze vergaten de wonderen
die Hij in Egypte had gedaan.
44 Daar had Hij het Nijlwater veranderd in bloed.
En niet alleen de Nijl, maar ook de andere rivieren.
Niemand kon het water nog drinken.
45 Hij had allerlei ongedierte laten komen dat hen verslond.
Daarna kikkers die hun het leven onmogelijk maakten.
46 Hij liet sprinkhanen komen
die de planten en de oogst op-aten.
47 Met hagel en ijzel
vernielde Hij de wijnstruiken en vijgenbomen.
48 Hij doodde hun vee door de hagel,
hun kudden door de bliksem.
49 Woedend was Hij.
Hij strafte Egypte met een leger doods-engelen.
50 Hij strafte hen zwaar. Hij ontzag niets en niemand.
Hij liet hun dieren door de pest doden.
51 Ook doodde Hij alle oudste zonen in Egypte,
alle eerstgeboren mannen in de huizen van Cham.[a]
52 Maar zijn eigen volk nam Hij mee,
zoals een herder zijn schapen meeneemt.
Hij leidde zijn kudde door de woestijn.
53 Bij Hem waren ze veilig.
Ze hoefden nergens bang voor te zijn.
Want hun vijanden waren verdronken in de zee.
54 Hij bracht hen naar zijn eigen gebied,
naar de berg die zijn eigendom was.
55 Hij joeg de volken voor hen weg.
Hij gaf het gebied van die volken aan zijn eigen volk.
Het werd hun eigendom, hun eigen land.
21 Goede mensen zullen nooit door rampen worden getroffen.
Maar slechte mensen overkomt de ene ramp na de andere.
22 De Heer haat het als mensen liegen.
Maar Hij is blij met mensen die te vertrouwen zijn.
23 Wijze mensen houden zich stil over hun wijsheid.
Maar dwaze mensen bazuinen hun dwaasheid rond.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016