Print Page Options Listen to Reading
Previous Prev Day Next DayNext

The Daily Audio Bible

This reading plan is provided by Brian Hardin from Daily Audio Bible.
Duration: 731 days

Today's audio is from the CSB. Switch to the CSB to read along with the audio.

BasisBijbel (BB)
Version
Richteren 9:22-10:18

Gaäl komt in opstand tegen Abimelech

22 Toen Abimelech drie jaar over Israël had geregeerd, 23 zorgde God ervoor dat er moeilijkheden ontstonden tussen Abimelech en de bewoners van Sichem. Daardoor werden de bewoners van Sichem ontrouw aan Abimelech. 24 Zo wilde God Abimelech straffen voor de moord op zijn broers, de 70 zonen van Gideon. En Hij wilde de bewoners van Sichem ervoor straffen dat zij hem daarbij hadden geholpen. 25 Om Abimelech dwars te zitten, begonnen benden uit Sichem de bergen onveilig te maken. Vanuit hinderlagen beroofden ze iedereen die voorbij kwam. Dit werd aan Abimelech verteld.

26 Intussen was een man die Gaäl heette, de zoon van Ebed, met zijn broers in Sichem komen wonen. De burgers van Sichem kregen vertrouwen in hem. 27 Toen werd het tijd voor de druivenoogst. De mensen plukten de druiven, persten ze en vierden daarna een oogstfeest in de tempel van hun god. Ze feestten en werden dronken en scholden op Abimelech. 28 En Gaäl zei: "Waarom zou onze stad die Abimelech dienen? Wie is die Abimelech nu eigenlijk? Hij is toch een zoon van de Israëliet Gideon? En Zebul is toch door hém aangesteld als bestuurder van de stad? Het zou veel beter zijn als onze stad iemand uit de familie van Hemor als koning had. Tenslotte heeft Hemor deze stad gesticht. Maar waarom zou Abimelech onze koning zijn? 29 Als ik het hier voor het zeggen had, zou ik Abimelech wegjagen! Abimelech, kom maar op met je leger! Het maakt niet uit hoe groot het is!"

30 Toen de stadsbestuurder Zebul dit hoorde, werd hij woedend. 31 Hij stuurde in het geheim boodschappers naar Abimelech in Aruma met de boodschap: "Gaäl en zijn broers zijn in Sichem gekomen. Ze stoken de bewoners tegen u op. 32 Kom 's nachts met uw leger hierheen en verberg u in het veld. 33 Val dan 's morgens zodra de zon opkomt de stad aan. Als Gaäl met zijn mannen naar buiten komt, kunt u met hen afrekenen."

Abimelech valt Sichem aan

34 Dus trok Abimelech 's nachts met zijn leger naar Sichem. Hij verdeelde de mannen in vier groepen, die in een hinderlaag gingen liggen. 35 Toen Gaäl naar buiten kwam en in de stadspoort stond, zag hij juist Abimelech met zijn leger uit de hinderlaag tevoorschijn komen. 36 Hij zei tegen Zebul: "Kijk, er komen mensen van de bergen naar beneden!" Maar Zebul antwoordde: "Nee, je ziet de schaduwen op de bergen voor mensen aan." 37 Maar Gaäl zei: "Nee, kijk dan! Er komen mannen van die bergrug af. En er komt ook een groep langs de eik 'Meonenim'." 38 Toen zei Zebul tegen hem: "Waar is nu die grote mond van jou? Jij zei toch: 'Waarom zou eigenlijk die Abimelech onze koning zijn?' Dat daar zijn die mensen die jij niet de moeite waard vond. Kom op en strijd tegen hen!"

39 Gaäl trok met de bewoners van Sichem de stad uit, om tegen Abimelech te strijden. 40 Maar hij moest voor Abimelech de stad in vluchten. Hij werd door hem achtervolgd en heel veel mannen werden gedood, tot vlak voor de stadspoort. 41 Abimelech ging terug naar Aruma. Zebul joeg Gaäl en zijn broers de stad uit. 42 De volgende dag trokken de mannen van Sichem het veld weer in. 43 Toen Abimelech dat hoorde, verdeelde hij zijn leger in drie groepen. Elke groep moest zich in het veld verbergen. Toen de mannen de stad uitkwamen, kwam hij tevoorschijn en viel hen aan. 44 Abimelech rukte met zijn groep snel op en veroverde de stadspoort. De twee andere groepen doodden iedereen in het veld. 45 Die hele dag streed Abimelech tegen de stad. Hij veroverde de stad en doodde alle bewoners. Daarna brak hij de hele stad af en strooide er zout over.[a]

Abimelech wordt gedood

46 Toen de bewoners van Sichem-Toren dit hoorden, vluchtten ze de tempel van Baäl-Berit in. 47 Abimelech kreeg het bericht dat alle bewoners van Sichem-Toren zich daar verborgen hadden. 48 Toen beklom hij met al zijn mannen de berg Zalmon. Abimelech hakte met een bijl boomtakken af. Die nam hij mee op zijn schouders. Aan zijn mannen gaf hij het bevel hetzelfde te doen. 49 Toen hakten ook zij takken af en ze volgden Abimelech. Ze legden de takken tegen de tempel en staken ze in brand. Zo stierven alle bewoners van Sichem-Toren, ongeveer 1000 mannen en vrouwen.

50 Daarna viel Abimelech Tebez aan en veroverde de stad. 51 Maar midden in de stad stond een sterke toren. Alle mannen en vrouwen van de stad vluchtten die toren in. Ze deden de deur achter zich op slot en klommen op het platte dak. 52 Abimelech kwam bij de deur van de toren en wilde die in brand steken. 53 Op dat moment gooide een vrouw een stuk van een molensteen naar beneden, op het hoofd van Abimelech. Zijn schedel werd verbrijzeld. 54 Haastig riep hij zijn schildknaap en zei tegen hem: "Steek me dood met je zwaard. Ik wil niet dat er van mij gezegd zal worden dat ik door een vrouw ben gedood." Toen stak de schildknaap Abimelech met zijn zwaard dood.

55 Toen de Israëlieten zagen dat Abimelech dood was, gingen ze allemaal naar huis terug. 56 Zo strafte God Abimelech voor de moord die hij gepleegd had op zijn 70 broers. 57 Ook strafte God de bewoners van Sichem voor de slechte dingen die ze hadden gedaan. Zo werd de vervloeking van Jotam, de zoon van Jerubbaäl, werkelijkheid.[b]

Tola

10 Na de dood van Abimelech werd Tola Israëls bevrijder. Hij was de zoon van Pua, die een zoon was van Dodo, een man uit de stam van Issaschar. Hij woonde in Samir in de bergen van de stam van Efraïm. Hij leidde Israël 23 jaar. Toen stierf hij en werd begraven in Samir.

Jaïr

Na hem werd Jaïr uit Gilead leider van Israël. Hij leidde Israël 22 jaar. Hij had 30 zonen. Ze reden allemaal op een ezelshengst en hadden allemaal een eigen dorp in Gilead. Nog steeds worden die dorpen Havvot-Jaïr (= 'de dorpen van Jaïr') genoemd. Jaïr stierf en werd begraven in Kamon.

De Israëlieten roepen God weer om hulp

De Israëlieten werden opnieuw ongehoorzaam aan de Heer. Ze leefden niet meer zoals Hij het wil. Ze aanbaden allerlei goden: Baäl en Astarot, de goden van Aram, Sidon en Moab, en de goden van de Ammonieten en de Filistijnen. Maar de Heer dienden ze niet meer. Daarom werd de Heer vreselijk boos op Israël. Hij gaf hen in de macht van de Filistijnen en de Ammonieten. Ze werden 18 jaar lang door hen verdrukt. Vooral de Israëlieten aan de oostkant van de Jordaan hadden het heel erg moeilijk. Dat was het gebied Gilead, waar vroeger de Amorieten hadden gewoond. De Ammonieten staken de Jordaan over en vielen ook de stammen van Juda, Benjamin en Efraïm aan de westkant van de Jordaan aan. Daardoor raakte Israël in grote moeilijkheden.

10 Toen begonnen de Israëlieten de Heer om hulp te roepen. Ze zeiden: "We hebben verkeerd tegen U gedaan, want we hebben U verlaten en Baäl aanbeden." 11 Maar de Heer antwoordde: "Ik heb jullie toch gered van de Egyptenaren, de Amorieten en de Ammonieten? En van de Filistijnen, de Sidoniërs, 12 de Amalekieten en Maonieten? Elke keer als jullie Mij om hulp riepen, heb Ik jullie gered. 13 Toch hebben jullie Mij ook steeds weer verlaten. Dan gingen jullie andere goden aanbidden. Daarom zal Ik jullie nu niet meer redden. 14 Ga maar naar de goden die jullie nu uitgekozen hebben. Laten die jullie maar redden als jullie in moeilijkheden zitten!" 15 Toen zeiden de Israëlieten tegen de Heer: "We hebben verkeerd gedaan! U mag ons daarvoor straffen. Maar red ons alstublieft nog deze éne keer!" 16 Ze deden hun afgoden weg en dienden de Heer weer. Toen kon Hij het niet langer aanzien dat Israël zo verdrukt werd.

17 De Ammonieten verzamelden hun leger in Gilead. De Israëlieten verzamelden hun leger bij Mizpa. 18 Toen zeiden de leiders van Gilead tegen elkaar: "Wie moet onze aanvoerder zijn in de strijd tegen de Ammonieten? Wie dat doet, zullen we de leiding geven over heel Gilead!"

Lukas 24:13-53

Jezus ontmoet twee van zijn leerlingen

13 Twee van de leerlingen gingen juist op die dag naar het dorp Emmaüs. Dat ligt op 60 stadiën (18 km) van Jeruzalem. 14 Onderweg spraken ze met elkaar over alles wat er was gebeurd. 15 Terwijl ze daar zo over liepen te praten, kwam Jezus Zelf bij hen. Hij liep met hen mee. 16 Maar het was net alsof er iets met hun ogen was, want ze herkenden Hem niet. 17 Hij vroeg hun: "Waar hebben jullie het over? En waarom kijken jullie zo verdrietig?" 18 Eén van hen, Kleopas, antwoordde: "Bent U dan de enige in Jeruzalem die niet weet wat daar de afgelopen dagen is gebeurd?" 19 Hij vroeg: "Wat dan?" Ze zeiden: "Nou, wat er is gebeurd met Jezus uit Nazaret. Hij was een profeet. Hij deed en zei machtige dingen voor God en alle mensen. 20 De leiders van onze priesters en de leiders van ons volk hebben Hem gevangen genomen, de doodstraf gegeven en gekruisigd. 21 Maar wíj hoopten dat Hij het zou zijn die Israël zou redden. Het is nu al weer drie dagen geleden dat dit allemaal is gebeurd. 22 Maar nu hebben bovendien een paar vrouwen uit onze groep ons laten schrikken. Ze waren vanmorgen vroeg naar het graf gegaan. 23 Maar ze hebben zijn lichaam daar niet gezien. Toen kwamen ze ons ook nog vertellen dat ze engelen hadden gezien. Die engelen hadden gezegd dat Hij leeft. 24 En een paar van ons zijn naar het graf gegaan en zagen dat het waar was wat de vrouwen hadden verteld. Maar Hém hebben ze niet gezien."

25 Toen zei Hij tegen hen: "Wat hebben jullie toch een onverstandig hart en wat begrijpen jullie het toch langzaam. Want jullie geloven niet wat de profeten allemaal hebben gezegd! 26 De Messias móest dit allemaal lijden om zijn hemelse macht en majesteit te verkrijgen." 27 En Hij legde hun uit wat er in de Boeken allemaal over Hem geschreven staat. Hij begon bij Mozes en alle profeten.

28 Ze kwamen bij het dorp waarheen ze op weg waren. Hij deed alsof Hij verder wilde gaan. 29 Maar ze drongen bij Hem aan: "Blijf bij ons, want het wordt al avond. De dag is bijna om." Hij ging met hen mee naar binnen en bleef bij hen. 30 Toen Hij met hen aan tafel zat, nam Hij het brood, zegende het, brak het in stukken en deelde het aan hen uit. 31 Toen was het alsof hun ogen open gingen en ze herkenden Hem. Op dat moment verdween Hij zomaar. 32 En ze zeiden tegen elkaar: "Het was ook net alsof ons hart in brand stond toen Hij onderweg met ons praatte en ons uitlegde wat er in de Boeken staat!" 33 Ze stonden op en gingen onmiddellijk terug naar Jeruzalem.

Jezus ontmoet de andere leerlingen

Ze gingen naar de elf leerlingen en de mensen die bij hen waren. 34 Die zeiden tegen de twee: "De Heer Jezus is echt opgestaan! Simon heeft Hem gezien!" 35 Toen vertelden de twee mannen wat er onderweg was gebeurd, en dat ze Hem hadden herkend toen Hij het brood in stukken brak.

36 Terwijl ze hierover zaten te praten, stond Jezus Zelf opeens bij hen. Hij zei: "Ik wens jullie vrede toe!" 37 Ze schrokken vreselijk en dachten dat ze een geest zagen. 38 Maar Hij zei: "Waarom schrikken jullie zo? Waarom denken jullie dat? 39 Kijk naar mijn handen en voeten. Dan kunnen jullie zien dat IK het Zelf BEN.[a] Voel maar. Een geest heeft geen vlees en botten, maar Ik wel." 40 En Hij liet hun zijn handen en voeten zien. 41 Ze waren zó verbaasd en blij, dat ze het haast niet konden geloven. Daarom zei Hij tegen hen: "Hebben jullie hier iets te eten?" 42 Ze gaven Hem een stuk gebakken vis en wat honing. 43 Hij pakte het aan en ze zagen hoe Hij het op at. 44 Hij zei tegen hen: "Dit is wat Ik tegen jullie heb gezegd toen Ik nog bij jullie was. Alles wat er over Mij is opgeschreven in de Boeken van Mozes en van de profeten en in de Psalmen, moest gebeuren." 45 Toen zorgde Hij ervoor dat ze eindelijk de Boeken begrepen.

Jezus' opdracht aan zijn leerlingen

46 En Jezus zei tegen hen: "Het staat ook in de Boeken dat de Messias moest lijden. En dat Hij op de derde dag moest opstaan uit de dood. 47 Er staat ook dat namens Hem aan alle volken verteld moet worden dat ze moeten gaan leven zoals God het wil. En dat de mensen vergeving kunnen krijgen voor hun ongehoorzaamheid aan God. Jullie moeten beginnen in Jeruzalem. 48 Vertel alles wat jullie gezien en gehoord hebben. 49 En Ik zal jullie geven wat de Vader heeft beloofd. Maar jullie moeten in de stad blijven, totdat jullie kracht uit de hemel hebben gekregen."[b]

50 Hij nam hen mee naar buiten tot bij Betanië. 51 Hij hief zijn handen op en zegende hen. En terwijl Hij hen zegende, ging Hij bij hen vandaan, naar de hemel. 52 Ze aanbaden Hem en helemaal blij gingen ze naar Jeruzalem terug. 53 En ze waren aldoor in de tempel God aan het prijzen.

Psalmen 100

Psalm 100

Een lied.

Alle mensen op aarde,
juich voor de Heer!
Dien de Heer met blijdschap.
Kom vrolijk zingend naar Hem toe.
Geef toe dat de Heer God is.
Hij heeft ons gemaakt en wij zijn van Hem.
We zijn zijn volk, zijn schapen, en Hij is onze Herder.
Ga met een danklied zijn poorten binnen.
Kom met een danklied naar het plein van zijn heiligdom.
Prijs de Heer! Dank Hem!
Want de Heer is goed.
Zijn liefde duurt voor eeuwig.
Zijn trouw houdt nooit op.

Spreuken 14:11-12

11 De familie van slechte mensen zal niet blijven bestaan.
Maar met eerlijke mensen zal het goed gaan.

12 Soms denk je dat je op de goede weg bent,
terwijl die weg uiteindelijk bij de dood uitkomt.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016