The Daily Audio Bible
Today's audio is from the CSB. Switch to the CSB to read along with the audio.
Micha en het godenbeeld
17 In de bergen van Efraïm woonde een man die Micha heette. 2 Op een dag zei hij tegen zijn moeder: "Er waren laatst toch 1100 zilverstukken van u gestolen? U heeft toen een vervloeking uitgesproken over de dief. Maar ik had dat geld van u gepakt." Toen zei zijn moeder: "Ik hoop dat de Heer je ervoor zal zegenen dat je me het eerlijk hebt gezegd!" 3 Hij gaf het geld aan zijn moeder terug. Maar zij zei: "Luister, ik geef dit geld allemaal aan de Heer. Ik geef het aan jou, dan kun je er een beeld van maken. Hier is het." 4 Maar hij wilde het geld niet aannemen. Toen nam ze 200 zilverstukken en gaf die aan een zilversmid. Hij moest er een godenbeeld van maken. Dat zette ze in het huis van Micha. 5 Want deze Micha had namelijk een heiligdom. Hij had een borsttas gemaakt zoals de hogepriester had om de Heer mee om raad te vragen,[a] en een aantal godenbeeldjes. Eén van zijn zonen had hij priester gemaakt. 6 In die tijd was er geen koning in Israël. Iedereen deed wat hij wilde.
7 In Betlehem, in het gebied van de stam van Juda, woonde een jongeman die Leviet was. 8 Op een dag vertrok hij uit Betlehem, op zoek naar een plaats om te wonen. Zo kwam hij bij het huis van Micha, in de bergen van Efraïm. 9 Micha vroeg hem: "Waar kom je vandaan?" Hij antwoordde: "Ik ben een Leviet uit Betlehem in Juda. Ik trek rond en woon waar ik terecht kan." 10 Toen zei Micha tegen hem: "Wat vind je ervan om bij mij te blijven wonen? Je mag mijn raadgever en mijn priester worden. Ik zal je elk jaar 10 zilverstukken en een stel kleren geven. En ik zorg voor je eten." 11 De Leviet besloot om daar te blijven. Hij werd door Micha als een eigen zoon behandeld. 12 En hij werd zijn priester. Zo woonde hij in het huis van Micha en werkte voor hem als priester. 13 En Micha dacht: "Ik weet zeker dat de Heer goed voor mij zal zijn. Want nu heb ik een echte Leviet als priester."
De verkenners van de stam van Dan
18 In die tijd was er geen koning in Israël. En de stam van Dan had nog steeds geen eigen gebied dat groot genoeg was,[b] zoals de andere stammen van Israël. 2 Daarom ging deze stam op zoek naar een gebied om te veroveren. Ze stuurden vijf dappere mannen van hun stam uit Zora en Estaol op weg om het land te verkennen. Ze kwamen in de bergen van Efraïm bij het huis van Micha. Daar bleven ze slapen. 3 En het accent van de Levitische jongeman viel hun op. Ze vroegen hem: "Hoe ben jij hier gekomen? Wat doe je hier?" 4 Hij antwoordde: "Micha heeft mij gehuurd als priester." 5 Ze zeiden tegen hem: "Wil jij voor ons aan God vragen of we succes zullen hebben op deze reis?" 6 De priester antwoordde: "Jullie kunnen gerust zijn. De Heer zal jullie reis zegenen."
7 Toen gingen de vijf mannen op weg en kwamen in Laïs. En ze zagen dat de bewoners daar veilig woonden, net als de bewoners van Sidon. Ze leefden vredig en onbezorgd. Er was geen heerser die hen lastig viel. Ook woonden ze ver bij Sidon vandaan. Ze gingen met helemaal niemand om.
8 Toen ze bij hun stamgenoten in Zora en Estaol terugkwamen, vroegen die aan hen: "En? Wat hebben jullie gevonden?" 9 Ze antwoordden: "Maak je klaar voor de strijd! We hebben wat gevonden. Het is er geweldig! Wat zitten jullie hier nog? Kom snel mee om dat land te veroveren. 10 Want de mensen daar leven onbezorgd en verwachten helemaal geen gevaar. Als we daar gaan wonen, zullen we meer dan genoeg ruimte hebben en aan niets tekort hebben. God zal het ons geven."
11 Toen vertrokken er 600 gewapende mannen uit Zora en Estaol. 12 Ze gingen naar Kirjat-Jearim in Juda en zetten daar in de buurt hun tentenkamp op. Daarom wordt die plek nog steeds Machane-Dan (= 'kamp van Dan') genoemd. 13 Van daar trokken ze naar de bergen van Efraïm. Ze kwamen bij het huis van Micha.
De stam van Dan steelt het godenbeeld van Micha
14 Toen zeiden de vijf verkenners tegen hun stamgenoten: "Weten jullie dat er in één van deze huizen een priesterborsttas is waarmee je God om raad kan vragen, en een aantal godenbeeldjes? Eén beeld is helemaal bedekt met zilver! Nou, dan weten jullie wel wat we moeten doen!" 15 Ze gingen naar het huis van Micha, waar ook de Levitische jongeman woonde. Een aantal van hen hield de Leviet aan de praat. 16 De 600 gewapende mannen uit Dan bleven bij de poort staan. 17 Maar de vijf verkenners slopen naar binnen. Ze namen het zilveren beeld, de borsttas en de godenbeeldjes mee. De priester stond nog bij de poort, bij de gewapende mannen. 18 Maar toen hij zag dat de andere mannen het huis van Micha binnengingen en de priesterborsttas, de godenbeeldjes en het zilveren beeld meenamen, riep hij tegen hen: "Hé, wat doen jullie daar?" 19 Maar ze zeiden tegen hem: "Stil, houd je mond en kom met ons mee. Dan mag je ónze raadgever en priester worden. Wat is nou beter: priester zijn voor het huis van één man, of voor een hele stam van Israël?" 20 Toen werd de priester blij. Hij nam de borsttas, de godenbeeldjes en het zilveren beeld en ging met hen mee. 21 Zo vertrokken ze. Ze lieten hun vrouwen en kleine kinderen voorop gaan met al hun vee en alles wat ze bezaten.
22 Pas toen ze al een heel eind verder waren, riep Micha de mannen uit het dorp bij elkaar en ging hen achterna. Ze haalden hen in. 23 De mannen van Dan hoorden hen achter zich roepen. Ze draaiden zich om en vroegen Micha: "Wat is er? Wat komen jullie doen?" 24 Micha riep: "Jullie hebben de goden meegenomen die ik heb gemaakt, en ook mijn priester. Ik heb niets meer! En dan vragen jullie 'Wat is er?' " 25 Toen zeiden de mannen van Dan tegen hem: "Je kan maar beter je mond houden. Want als je ons kwaad maakt, doden we jou en je hele familie." 26 Toen vertrok de stam van Dan. En omdat Micha zag dat ze sterker waren dan hij, ging hij naar huis terug.
De stam van Dan verovert Laïs
27 Zo namen ze de godenbeelden van Micha mee en ook zijn priester. Ze kwamen bij Laïs. Ze overvielen de bewoners, die helemaal geen aanval verwachtten. Ze doodden iedereen en staken de stad in brand. 28 Niemand kwam de bewoners van Laïs helpen. Want de stad lag ver bij Sidon vandaan, in het dal van Bet-Rechob. De bewoners gingen met helemaal niemand om. Daarna herbouwde de stam van Dan de stad en ging er wonen. 29 Ze noemden de stad Dan, naar hun voorvader Dan, een zoon van Israël. Maar daarvoor heette de stad Laïs. 30 Ze zetten het beeld er neer en Jonatan, de zoon van Gersom, die een zoon was van Manasse, werd priester. Na zijn dood werden zijn zonen priesters voor de stam van Dan. En dat bleef zo totdat de hele bevolking gevangen werd meegenomen door de koning van Assur.[c] 31 Sindsdien stond het beeld van Micha dus in Dan. In die tijd stond het heiligdom van God in Silo.
Jezus krijgt bezoek van Nikodemus
3 Er was een Farizeeër die Nikodemus heette. Hij was één van de Joodse leiders. 2 Op een nacht ging hij naar Jezus toe en zei tegen Hem: "Meester, we weten dat U een leraar bent die door God is gestuurd. Want niemand kan de wonderen doen die U doet. Die kan iemand alleen doen als God met hem is." 3 Jezus antwoordde: "Luister goed! Ik zeg je dat je alleen bij het Koninkrijk van God kan horen als je opnieuw geboren bent." 4 Nikodemus vroeg: "Hoe kun je nu geboren worden als je al oud bent? Je kan toch niet weer de buik van je moeder ingaan en opnieuw geboren worden?" 5 Jezus antwoordde hem: "Luister goed! Ik zeg je: je kan het Koninkrijk van God alleen binnen gaan als je geboren wordt uit water en uit de Geest. Anders niet. 6 Uit een mens wordt menselijk leven geboren. Maar uit Gods Geest wordt geestelijk leven geboren. 7 Het is dus niet vreemd dat Ik zeg dat jullie opnieuw geboren moeten worden. 8 De wind waait waarheen hij wil. Je hoort hem wel, maar je weet niet waar hij vandaan komt of waar hij heen gaat. Zo is het ook met iedereen die uit Gods Geest is geboren."
9 Nikodemus vroeg aan Jezus: "Hoe moet iemand uit Gods Geest geboren worden?" 10 Jezus zei: "Jij bent toch een leraar van Israël, iemand die de mensen leert hoe God wil dat ze leven? Hoe kan het dan dat je deze dingen niet weet? 11 Luister goed! Wij spreken over wat Wij weten. Wij vertellen wat Wij hebben gezien. Maar jullie geloven Ons niet. 12 Jullie geloven Mij niet eens als Ik over gewone, aardse dingen spreek. Hoe zouden jullie Mij dan kunnen geloven als Ik over de hemelse dingen spreek? 13 Er is nog nooit iemand naar de hemel geweest behalve Ik, de Mensenzoon. Ik ben er vandaan gekomen. 14 En net zoals Mozes in de woestijn de slang hoog opgeheven heeft,[a] zo moet ook de Mensenzoon hoog opgeheven worden. 15 Iedereen die in Hem gelooft zal dan niet sterven, maar het eeuwige leven hebben. 16 Want God houdt zoveel van de mensen, dat Hij zijn enige Zoon aan hen heeft gegeven. Iedereen die in Hem gelooft, zal niet verloren gaan, maar zal het eeuwige leven hebben. 17 Want God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om de mensen te veroordelen, maar om door Hem de mensen te redden. 18 Iedereen die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld. Maar iedereen die níet gelooft, ís al veroordeeld. Want hij heeft niet geloofd in de enige Zoon van God. 19 Die mensen zullen worden veroordeeld omdat het Licht in de wereld is gekomen, en ze liever het donker hadden dan het Licht. Dat is omdat ze slechte dingen doen. 20 Want mensen die slechte dingen doen, hebben een hekel aan het licht. Ze gaan er niet naartoe. Want in het licht zullen hun slechte daden zichtbaar worden. En dan zullen ze gestraft worden. 21 Maar mensen die leven zoals God het wil, gaan wel naar het licht toe. Want dan kan iedereen zien dat ze alles wat ze hebben gedaan, met God hebben gedaan."
Psalm 104
1 Prijs de Heer!
Heer mijn God, U bent geweldig.
U ziet er schitterend en indrukwekkend uit.
2 U bent gekleed in licht.
U zet de hemel op alsof het een tent is.
3 De zalen van uw paleis staan op het water boven de aarde.
De wolken zijn uw strijdwagens.
U wandelt op de vleugels van de wind.
4 Uw engelen zijn als de wind,
uw hemelse dienaren zijn als vuurvlammen.
5 U heeft de aarde stevig vastgezet,
zodat ze nooit meer wankelt.
6 In het begin was de aarde bedekt met water.
Het kwam tot boven de bergen.
7 Maar toen U het bestrafte, vluchtte het water.
Het vluchtte voor uw donderende stem.
8 Bergen kwamen omhoog en dalen zonken neer
op de plaats die U hun aanwees.
9 U gaf het water grenzen waar het niet voorbij mag gaan.
Het zal de aarde nooit meer bedekken.
10 U leidt het water van de bronnen naar de dalen.
Het slingert zich tussen de bergen door.
11 De dieren komen er drinken.
De wilde ezels gaan daarheen als ze dorst hebben.
12 Langs de beken wonen de vogels.
Tussen de takken zingen ze hun lied.
13 Vanuit uw hemelse paleis laat U regen vallen op de bergen.
Alles op aarde groeit en bloeit dankzij U.
14 U laat gras groeien voor het vee en planten voor de mensen.
Zo leven de mensen van wat er op aarde groeit.
15 Ze hebben wijn om hen vrolijk te maken,
olijf-olie om zich mee te verzorgen,
brood om sterk en gezond te blijven.
16 De bomen op de Libanon, door U geplant,
hebben water in overvloed.
17 De vogels bouwen er hun nesten.
De ooievaars wonen in de cipressen.
18 In de hoge bergen wonen de steenbokken.
Tussen de rotsen schuilen de klipdassen.
19 U heeft de maan gezegd wanneer hij moet opkomen.
De zon weet precies wanneer ze moet ondergaan.
20 Als U de duisternis stuurt, wordt het nacht.
Dan komen de wilde dieren tevoorschijn.
21 De leeuwen vragen U om eten.
Brullend gaan ze op jacht.
22 Als de zon opkomt, verbergen zij zich weer.
Ze kruipen in hun holen.
23 Dan gaan de mensen aan het werk.
Ze werken tot de avond.
24 Wat heeft U alles toch mooi gemaakt, Heer!
Alles zit zo knap en zo wijs in elkaar!
De aarde is vol met de prachtige dingen die U heeft gemaakt.
20 Arme mensen worden zelfs door hun buren gehaat.
Maar rijke mensen hebben veel vrienden.
21 Als je je medemens minacht, doe je verkeerd tegen God.
Maar het zal heerlijk voor je zijn als je mensen in nood helpt.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016