Print Page Options Listen to Reading
Previous Prev Day Next DayNext

The Daily Audio Bible

This reading plan is provided by Brian Hardin from Daily Audio Bible.
Duration: 731 days

Today's audio is from the EHV. Switch to the EHV to read along with the audio.

BasisBijbel (BB)
Version
1 Samuël 14

De overwinning van Jonatan

14 Op een dag zei Jonatan tegen zijn schildknaap: "Kom, we steken de bergpas over naar het kamp van de Filistijnen aan de andere kant." Maar hij zei het niet tegen zijn vader.

Saul was met ongeveer 600 mannen bij de granaatappelboom bij Migron, aan de rand van Gibea. Ahia was in die tijd hogepriester. Hij was de zoon van Ahitub, die een broer was van Ikabod, die een zoon was van Pinehas, die een zoon was van Eli, de hogepriester van de Heer in Silo. Niemand wist dat Jonatan was weggegaan.

Jonatan probeerde de bergpas over te steken naar het kamp van de Filistijnen. In die bergpas was aan beide kanten een rotspiek. De ene werd Bozes genoemd, de andere Sene. De ene piek lag aan de noordkant, tegenover Michmas, de andere aan de zuidkant, tegenover Geba. Jonatan zei tegen zijn schildknaap: "Kom, we steken over naar het kamp van dat ongelovige volk. Misschien zal de Heer iets voor ons doen. Want de Heer kan net zo goed redding brengen door weinig mannen als door veel mannen." Zijn schildknaap antwoordde: "Doe wat u wil. Ik ga met u mee, wat u ook doet." Jonatan zei: "Weet je wat, we steken over naar die mannen en laten ons aan hen zien. Als ze tegen ons zeggen: 'Blijf staan tot we bij jullie zijn,' dan blijven we waar we zijn en klimmen niet naar hen toe. 10 Maar als ze zeggen: 'Kom maar naar ons toe als je durft,' dan zullen we naar hen toe klimmen. Want dat zal voor ons het teken zijn dat de Heer hen in onze macht heeft gegeven."

11 Toen de wachtposten van de Filistijnen hen zagen, zeiden de Filistijnen: "Kijk, er komen Hebreeën tevoorschijn uit de holen waarin ze zich hadden verstopt." 12 En ze riepen naar Jonatan en zijn schildknaap: "Kom dan naar boven, dan zullen we jullie eens een lesje leren!" Toen zei Jonatan tegen zijn schildknaap: "Klim achter mij aan naar boven. De Heer heeft hen in de macht van Israël gegeven!" 13 En Jonatan klom op handen en voeten naar boven, met zijn schildknaap achter zich aan. Hij sloeg de wachtposten tegen de grond en zijn schildknaap doodde hen achter hem. 14 Deze overwinning van Jonatan en zijn schildknaap kostte de Filistijnen ongeveer 20 mannen, op een vrij klein terrein. 15 Toen ontstond er een aardbeving in het legerkamp, in het veld en in het hele land van de Filistijnen. De Filistijnen raakten helemaal in paniek: de rest van de wachtposten en de mannen die op rooftocht waren, beefden van angst.

De Filistijnen worden verslagen

16 De wachtposten van Saul in Gibea zagen dat de Filistijnen doodsbang heen en weer renden en met elkaar vochten. 17 Saul zei tegen zijn mannen: "Ga eens kijken wie van ons is weggegaan." Ze gingen het na en ontdekten dat Jonatan en zijn schildknaap er niet waren. 18 Toen zei Saul tegen Ahia: "Breng de kist van God hier." Want de kist van God was in die tijd bij de Israëlieten. 19 Maar intussen werd het lawaai in het kamp van de Filistijnen luider en luider. Daarom zei Saul tegen de priester: "Laat het maar." 20 Saul verzamelde zijn mannen en ging naar de plaats waar werd gevochten. Toen ze daar aankwamen, zagen ze dat de Filistijnen met elkaar vochten. Het was één grote verwarring. 21 Een groot aantal Hebreeën dat eerst overgelopen was naar het leger van de Filistijnen, sloot zich nu aan bij het leger van Saul en Jonatan. 22 De Israëlieten die zich in de bergen van Efraïm hadden verborgen, hoorden ook dat de Filistijnen op de vlucht sloegen. Toen sloten ook zij zich bij Saul aan in de strijd. 23 Zo bevrijdde de Heer die dag Israël. Er werd tot voorbij Bet-Aven gevochten.

24 Aan het begin van die dag had Saul tegen zijn mannen gezegd: "Vervloekt is iedereen die iets eet voordat het avond is en voordat ik mij heb gewroken op mijn vijanden." Daarom had niemand van hen die dag iets gegeten. Hierdoor waren ze erg moe. 25 Tijdens de achtervolging kwamen ze in een bos. Daar zagen ze honing. 26 Maar niemand durfde er iets van te eten, uit angst voor de vervloeking. 27 Maar Jonatan had niet gehoord wat zijn vader had gezegd. Hij doopte de punt van een stok in de honing en at ervan. Meteen keek hij weer helder uit zijn ogen. 28 Eén van de mannen zei tegen hem: "Uw vader heeft tegen ons gezegd: 'Vervloekt is iedereen die vandaag iets eet.' Daarom zijn we nu zo uitgeput." 29 Toen zei Jonatan: "Mijn vader heeft het land in het ongeluk gestort met die vervloeking. Kijk eens hoe helder ik weer uit mijn ogen kijk nu ik een beetje honing heb gegeten. 30 Het zou veel beter zijn geweest als jullie vandaag vrij hadden kunnen eten van de buit die jullie veroverd hebben! Maar nu zijn er niet veel Filistijnen gedood."

31 Die dag versloegen ze de Filistijnen vanaf Michmas tot aan Ajalon, ook al waren de Israëlieten helemaal uitgeput. 32 Daarna viel het volk hongerig aan op de buit. Op de grond slachtten ze schapen en geiten, koeien en kalveren en aten ze op met bloed en al. 33 Toen Saul hoorde wat ze deden, zei hij: "Jullie doen iets wat niet mag van de Heer! Je mag het vlees niet met het bloed eten! Rol een grote steen naar me toe. 34 Laat iedereen zijn koe, schaap of geit bij mij brengen en het dier hier bij mij op de steen slachten. Dan kan het bloed eruit lopen. Daarna kunnen jullie eten. Maar wees niet ongehoorzaam aan de Heer door het vlees met het bloed te eten." Toen bracht iedereen die avond het dier dat hij wilde eten naar de steen en slachtte het daar.

Jonatan is schuldig

35 Saul bouwde daar voor de Heer een altaar. Het was het eerste altaar dat hij voor de Heer bouwde.

36 Verder zei Saul: "Laten we vannacht de Filistijnen achtervolgen. Dan plunderen we hen de hele nacht en laten niemand van hen in leven." Zijn mannen antwoordden: "Doe wat u wil." Maar de priester zei: "Laten we het eerst aan God vragen." 37 Toen vroeg Saul aan God: "Zal ik de Filistijnen achtervolgen? Zult U hen in onze macht geven?" Maar de Heer gaf hem geen antwoord. 38 Toen zei Saul: "Laat alle aanvoerders hier komen. We moeten nagaan waarom de Heer ons niet wil antwoorden. Iemand moet Hem ongehoorzaam zijn geweest. 39 Ik zweer bij de Heer die Israël bevrijdt: de schuldige zal gedood worden. Zelfs als dat mijn zoon Jonatan zou zijn." Niemand antwoordde hem. 40 Toen zei hij tegen zijn mannen: "Jullie gaan aan de ene kant staan en mijn zoon en ik aan de andere kant." Zijn mannen zeiden tegen Saul: "Doe wat u wil." 41 Toen zei Saul tegen de Heer: "God van Israël, wijs ons de schuldige aan." Saul en Jonatan werden aangewezen. De andere mannen gingen vrijuit. 42 Saul zei: "Loot tussen mij en mijn zoon Jonatan." Toen werd Jonatan aangewezen. 43 Saul zei tegen Jonatan: "Vertel me wat je hebt gedaan." Jonatan antwoordde: "Ik heb met de punt van een stok een klein beetje honing gegeten. Hier ben ik. Moet ik sterven?" 44 Saul zei: "Ik zweer bij de Heer dat je moet sterven, Jonatan." 45 Maar de mannen zeiden tegen Saul: "Wilt u Jonatan doden? Híj heeft ervoor gezorgd dat Israël deze grote overwinning heeft behaald! Dat mag niet! We zweren bij de Heer dat hem niets zal gebeuren! Want met Gods hulp heeft hij dit vandaag gedaan." Zo redden zij Jonatan en hij werd niet gedood.

46 Saul keerde terug van de achtervolging van de Filistijnen en de Filistijnen gingen naar hun eigen steden terug.

Saul, zijn daden en zijn familie

47 Zo was Saul koning van Israël. Hij streed tegen alle vijanden om hem heen: Moab, de Ammonieten, Edom, de koningen van Zoba en de Filistijnen. Steeds behaalde hij de overwinning. 48 Hij deed dappere daden, versloeg de Amalekieten en redde Israël uit de macht van de volken die hen plunderden.

49 De zonen van Saul waren Jonatan, Isboset en Malchisua. Van zijn twee dochters heette de oudste Merab en de jongste Michal. 50 De vrouw van Saul heette Ahinoam. Zij was de dochter van Ahimaäz. Zijn legeraanvoerder heette Abner. Hij was de zoon van Sauls oom Ner. 51 Kis was de vader van Saul. En Ner, de vader van Abner, was een zoon van Abiël.

52 Al de tijd dat Saul koning was, streed hij fel tegen de Filistijnen. Hij verzamelde alle flinke, dappere mannen om zich heen die hij zag.

Johannes 7:31-53

31 Heel veel mensen gingen in Hem geloven. Ze zeiden: "Zou de Messias soms méér wonderen doen dan Hij?" 32 De Farizeeërs hoorden dat de mensen dit over Hem fluisterden. Daarom stuurden de leiders van de priesters en de Farizeeërs een aantal mannen van de tempelbewaking naar Hem toe. Zij moesten Hem gevangen nemen. 33 Jezus zei: "Ik ben nog maar korte tijd bij jullie. Daarna ga Ik terug naar Hem die Mij heeft gestuurd. 34 Dan zullen jullie Mij zoeken, maar niet vinden. Want waar Ik dan ben, kunnen jullie niet komen." 35 De Joden zeiden tegen elkaar: "Waar zou Hij dan heen gaan, dat we Hem niet zullen kunnen vinden? Zou Hij van plan zijn om naar de Joden in Griekenland te gaan en hén over al deze dingen te gaan lesgeven? 36 Wat bedoelt Hij dat we Hem zullen zoeken maar niet zullen kunnen vinden? En dat we niet kunnen komen waar Hij is?"

37 Op de laatste dag van het feest, de belangrijkste dag, stond Jezus op en riep: "Als je dorst hebt, moet je naar Mij toe komen en drinken! 38 Als je in Mij gelooft, zullen stromen van water dat leven geeft uit je binnenste stromen! Want dat is beloofd in de Boeken!"[a] 39 Met dit water bedoelde Hij de Heilige Geest. De mensen die in Hem zouden geloven, zouden de Heilige Geest krijgen. De Heilige Geest was er toen nog niet, omdat Jezus nog niet uit de dood was opgestaan en nog niet naar de hemel was teruggegaan.

40 Veel van de mensen die dit hoorden, zeiden: "Deze Man is beslist de profeet." 41 Anderen zeiden: "Hij is de Messias." Weer andere mensen zeiden: "De Messias komt toch niet uit Galilea? 42 De Boeken zeggen toch dat de Messias iemand uit de familie van koning David zal zijn en dat hij net als David in het dorp Betlehem zal worden geboren?" 43 Ze kregen er ruzie over. 44 En sommige mensen wilden Hem gevangen nemen, maar niemand durfde Hem iets te doen.

45 De mannen van de tempelbewaking gingen weer terug naar de leiders van de priesters en de Farizeeërs. Die vroegen hen: "Waarom hebben jullie Hem niet meegebracht?" 46 Ze antwoordden: "Nog nooit heeft iemand zulke bijzondere dingen gezegd als Hij!" 47 De Farizeeërs zeiden tegen hen: "Heeft Hij jullie ook al omgepraat? 48 Jullie leiders en de Farizeeërs geloven toch ook niet dat Hij de Messias is? 49 Alleen de gewone mensen geloven dat, doordat ze de wet van Mozes niet goed kennen. Vervloekt zijn ze!" 50 Nikodemus, die vroeger eens 's nachts naar Jezus was gekomen,[b] zei tegen hen: 51 "Volgens onze wet mag je iemand niet zomaar veroordelen. Eerst moet er goed uitgezocht worden wat er aan de hand is." 52 Ze antwoordden hem: "Kom jij soms ook uit Galilea? Zoek het maar op in de Boeken: uit Galilea zal geen profeet komen." 53 En ze gingen allemaal naar huis.

Psalmen 109

Psalm 109

Een lied van David. Voor de leider van het koor.

God, ik prijs U.
Blijf niet langer zwijgen, Heer!
Want slechte mensen beschuldigen mij.
Leugenaars strooien praatjes over mij rond.
Omdat ze me haten, bedreigen ze mij.
Toch had ik hen nooit kwaad gedaan! Ze hadden geen enkele reden.
Ik hield van hen en bad voor hen.
Als dank komen ze nu tegen mij in opstand.
In ruil voor het goede dat ik voor hen gedaan heb,
doen ze mij nu kwaad.
Ik gaf vriendschap, maar ze geven mij er haat voor terug.

Laat een onrechtvaardig rechter over mijn vijand rechtspreken.
Laat iemand hem bij de rechter beschuldigen.
Ik hoop dat hij door de rechter schuldig wordt verklaard,
en dat de rechter niet zal luisteren als hij smeekt om vrijspraak.
God, zorg dat hij niet lang leeft.
Geef zijn taak aan iemand anders.
Maak zijn kinderen weeskinderen,
en zijn vrouw weduwe.
10 Maak dat zijn kinderen moeten zwerven en bedelen,
weggejaagd uit hun verwoeste huis.
11 Zorg dat de man bij wie hij schulden heeft,
alles grijpt wat hij bezit.
Zorg dat andere mensen plunderen
wat hij met hard werken heeft verdiend.
12 Laat niemand vriendelijk voor hem zijn,
laat niemand na zijn dood medelijden hebben met zijn kinderen.
13 Laten zijn kinderen worden gedood,
zodat zijn familie al gauw niet meer bestaat
en zijn naam wordt vergeten.
14 Heer, vergeet ook niet de slechte daden van zijn voorouders.
Vergeef niets van wat zijn ouders verkeerd tegen U hebben gedaan.
15 Vergeef niets, maar vernietig zijn hele familie,
zodat niemand later nog zal weten dat hij heeft geleefd.
16 Want zelf had hij ook met niemand medelijden.
Arme mensen zonder hoop vervolgde hij tot de dood.
17 Andere mensen wenste hij kwaad toe
– laat hem nu zelf kwaad overkomen.
Hij was voor niemand goed
– wees nu ook niet goed voor hem.
18 Omhul hem met onheil alsof het zijn kleren zijn.
Laat het bij hem binnendringen
als water in zijn binnenste,
als olie in zijn botten.
19 Laat het kwaad altijd om hem heen hangen,
alsof het de mantel om zijn schouders is,
of de riem om zijn middel.
20 Laat dit Gods straf zijn
voor de mensen die mij beschuldigen,
voor mijn vijanden die mij bedreigen.

21 Maar Heer, kom alstublieft voor mij op
vanwege uw eigen eer.
Red mij, omdat U goed en liefdevol bent.
22 Want ik ben er ellendig aan toe.
Ik ben diep bedroefd.
23 Mijn leven is niets meer waard.
Ik word vertrapt als een worm.
24 Ik ben zwak doordat ik al heel lang niet heb gegeten.
Ik ben vel over been geworden.
25 Daarom lachen ze me uit.
Als ze me zien, schudden ze spottend hun hoofd.

26 Help me, mijn Heer God.
Red me, omdat U goed bent.
27 Dan zullen ze toegeven
dat U het bent die mij gered heeft.
28 Ze vervloeken me nu wel,
maar U zal mij zegenen en goed voor mij zijn.
Ze vallen me nu wel aan,
maar U zal hen voor schut zetten.
En ik zal daar blij over zijn!
29 Zorg ervoor dat mijn vijanden
heel erg voor schut zullen komen te staan.
Bedek hen met schande als met een deken.
30 Ik zal de Heer luid prijzen.
Ik zal Hem danken en voor Hem zingen in een grote groep.
31 Want Hij komt op voor de mensen in nood.
Hij redt hen van de mensen die hen beschuldigen en veroordelen.

Spreuken 15:5-7

Een dwaas luistert niet naar de goede raad van zijn vader.
Maar een verstandig mens doet er iets mee.

In het huis van een goed mens is grote rijkdom.
Maar de winst van een slecht mens brengt hem alleen maar ongeluk.

Wijze mensen spreken verstandige woorden.
Maar zelfs de gedachten van dwaze mensen zijn nutteloos.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016