The Daily Audio Bible
Today's audio is from the EHV. Switch to the EHV to read along with the audio.
5 David streed voortaan mee in het leger van Saul. Daarbij was hij wijs en verstandig. Daarom maakte Saul hem aanvoerder van het leger. Het hele volk en alle dienaren van Saul mochten hem graag.
6 Toen David de Filistijn had verslagen, ging het leger van Israël terug naar huis. De vrouwen uit alle steden van Israël kwamen koning Saul met allerlei muziekinstrumenten dansend en zingend tegemoet. 7 De dansende vrouwen zongen: "Saul heeft duizenden verslagen, maar David tienduizenden!" 8 Toen werd Saul woedend. Het lied beviel hem helemaal niet en hij dacht: 'Ze geven David de tienduizenden en mij maar de duizenden. Straks wordt hij ook nog koning!' 9 Vanaf die dag vertrouwde Saul David niet meer en hield hij hem in de gaten.
10 De volgende ochtend had Saul weer last van de duivelse geest. Hij ging als een razende tekeer. David speelde zoals elke dag voor hem op zijn harp. Saul had zijn speer in de hand. 11 Plotseling gooide hij zijn speer naar David, om hem aan de muur te spietsen. Tot twee keer toe wist David de speer te ontwijken. 12 Saul werd bang voor David. Want de Heer was met David, maar bij Saul was Hij weggegaan. 13 Daarom wilde hij David niet meer in zijn buurt hebben. Hij maakte hem legeraanvoerder over duizend mannen. Aan het hoofd van dat leger trok David erop uit en aan het hoofd van dat leger kwam hij ook weer terug. 14 Hij was wijs en verstandig bij alles wat hij deed. En de Heer was met hem.
15 Toen Saul zag dat David zoveel succes had, werd hij nog banger voor hem. 16 Maar alle Israëlieten hielden van David. Want uit elke strijd kwam hij als overwinnaar aan het hoofd van het leger terug.
David trouwt met de dochter van Saul
17 Saul zei tegen David: "Je mag met mijn oudste dochter Merab trouwen. Maar dan moet je mij als een dapper man in mijn leger dienen. Je moet de oorlogen van de Heer voeren." Hij dacht bij zichzelf: "Zo hoef ik hem niet zelf te doden. Dat zullen de Filistijnen wel voor me doen." 18 Maar David antwoordde: "Ik kan toch niet met een dochter van de koning trouwen? Mijn familie en ik zijn die eer helemaal niet waard!" 19 Maar toen de dag kwam dat David met Merab zou trouwen, gaf Saul haar aan Adriël uit Mehola tot vrouw.
20 Maar Michal, de andere dochter van Saul, hield van David. Toen Saul hiervan hoorde, was hij daar blij mee. 21 Hij dacht: "Ik zal haar aan hem geven. Ik kan haar gebruiken om David ten val te brengen. Laten de Filistijnen hem maar doden." Daarom zei hij tegen David: "Je mag met mijn andere dochter trouwen." 22 Tegen zijn dienaren zei hij: "Praat met David. Vertel hem dat hij me bevalt en dat iedereen van hem houdt. Moedig hem aan om met mijn dochter te trouwen." 23 De dienaren van Saul deden dit. Maar David zei: "Denken jullie dat je zomaar met de dochter van de koning kan trouwen? Ik ben maar een arm en onbelangrijk man. Ik kan hem geen goede bruidsprijs betalen." 24 De dienaren vertelden Saul wat David had gezegd. 25 Toen zei Saul: "Zeg tegen David: 'De koning hoeft geen bruidsprijs. Hij wil alleen maar dat je hem de geslachtsdelen van 100 Filistijnen brengt. Dat zal zijn wraak zijn op zijn vijanden.' " Saul hoopte dat David door de Filistijnen gedood zou worden. 26 Sauls dienaren brachten zijn woorden aan David over. David vond dat goed. Dan wilde hij wel met de dochter van de koning trouwen. Hij had nog een aantal dagen de tijd.
27 Kort daarna ging David met zijn mannen op pad, doodde 200 Filistijnen en sneed hun het geslachtsdeel af. Nu mocht hij met de dochter van de koning trouwen. Toen gaf Saul hem zijn dochter Michal. 28 En hij begreep dat de Heer met David was. Michal, de dochter van Saul, hield van David. 29 En Saul was nog banger voor David dan eerst. Zijn leven lang bleef hij Davids vijand.
30 Elke keer als de koningen van de Filistijnen oorlog voerden tegen de Israëlieten, had David meer succes dan alle andere aanvoerders van Saul. Zo werd hij erg beroemd.
Saul wil David doden
19 Saul zei tegen zijn zoon Jonatan en al zijn dienaren dat ze David moesten doden. 2 Maar David was Jonatans beste vriend. Daarom vertelde Jonatan het hem. Hij zei tegen David: "Mijn vader Saul wil je doden. Zoek morgenvroeg een schuilplaats en verberg je daar. Let goed op. 3 Ik zal met mijn vader naar het veld gaan waar jij je hebt verborgen. Daar zal ik met hem over je praten. Ik zal uitzoeken hoe hij over je denkt. Dan laat ik je weten wat hij zegt."
4 Jonatan vertelde zijn vader Saul goede dingen over David en zei tegen hem: "Doe David alstublieft geen kwaad. Dood hem niet. Hij heeft u ook geen kwaad gedaan. Hij heeft juist heel veel goeds voor u gedaan. 5 Hij heeft zijn leven gewaagd en Goliat verslagen. Door hem heeft de Heer Israël een grote overwinning op de Filistijnen gegeven. U heeft het zelf gezien en U bent er blij om geweest. Waarom zou u dan een onschuldig man doden? U heeft toch helemaal geen reden om David te doden?" 6 Saul luisterde naar Jonatan en zwoer: "Ik zweer bij de Heer dat ik hem niet zal doden." 7 Toen riep Jonatan David en vertelde hem het hele gesprek. Jonatan bracht David weer bij Saul. En David was net zoals eerst weer bij Saul in dienst.
8 Toen de Filistijnen opnieuw aanvielen, ging David er met zijn leger op uit en streed tegen hen. Hij was veel sterker dan zij en ze moesten voor hem vluchten.
9 Maar de duivelse geest die door de Heer gestuurd was, kwam weer over Saul. Hij zat thuis, met zijn speer in de hand. David speelde voor hem op de harp. 10 Toen probeerde Saul om David met de speer aan de muur te spietsen. Maar David dook snel opzij, zodat de speer in de muur kwam. Hij vluchtte en wist die avond te ontsnappen.
David vlucht uit zijn huis
11 Toen stuurde Saul soldaten naar Davids huis. Ze moesten daar de wacht houden en hem 's morgens doden als hij naar buiten kwam. Maar Michal, de vrouw van David, zei tegen David: "Als je vannacht niet vlucht, zul je morgen worden gedood." 12 En ze liet hem door een raam naar beneden zakken. Hij vluchtte en ontsnapte. 13 Toen legde Michal een godenbeeld op het bed, sloeg er een deken overheen en legde een vacht van geitenhaar op het hoofd ervan.
14 Saul stuurde de mannen om David te halen. Maar Michal zei: "Hij is ziek." 15 Toen beval Saul de mannen om naar David te gaan kijken en zei: "Breng hem met bed en al hier. Dan kan ik hem doden." 16 Toen ze binnenkwamen, ontdekten ze dat op het bed een godenbeeld lag met een vacht van geitenhaar op het hoofd. 17 Saul zei tegen Michal: "Waarom heb je me bedrogen? Je hebt mijn vijand helpen vluchten! Nu is hij ontsnapt!" Maar ze antwoordde: "Hij zei tegen mij: 'Help me ontsnappen, anders dood ik je.' "
18 David vluchtte naar Samuel in Rama. Hij vertelde hem wat Saul had gedaan. Samuel nam hem mee naar Najot. 19 Saul hoorde dat David in Najot bij Rama was. 20 Hij stuurde soldaten om David te halen. Maar de soldaten kwamen een groep profeten tegen die vol van de Geest liepen te profeteren. Samuel liep voorop. Toen kwam Gods Geest ook op de soldaten en ze begonnen te profeteren. 21 Toen Saul dat hoorde, stuurde hij andere soldaten. Maar met hen gebeurde hetzelfde. Saul stuurde een derde groep en ook met hen gebeurde hetzelfde. 22 Toen ging hij zelf naar Rama. Toen hij bij de grote put bij Sechu gekomen was, vroeg hij: "Waar zijn Samuel en David?" Ze antwoordden hem: "In Najot, bij Rama." 23 Toen ging hij naar Najot bij Rama. En ook hij werd plotseling vol van de Geest van God. De rest van zijn reis liep hij te profeteren, totdat hij bij Najot bij Rama kwam. 24 Ook hij trok zijn bovenkleren uit en profeteerde, samen met Samuel. Die hele dag en de hele nacht lag hij in zijn onderkleren op de grond. Daarom zeggen de mensen: "Hoort Saul ook bij de profeten?"
31 Jezus zei tegen de Joden die in Hem geloofden: "Als jullie blijven geloven wat Ik zeg en doen wat Ik zeg, zijn jullie echte leerlingen van Mij. 32 Dan zullen jullie de waarheid gaan begrijpen, en de waarheid zal jullie vrijmaken." 33 Toen zeiden ze tegen Hem: "Wij stammen af van Abraham en we zijn nooit slaven geweest. Wat bedoelt U als U zegt dat we vrij zullen worden?" 34 Jezus antwoordde: "Luister goed! Ik zeg jullie dat iedereen die slechte dingen doet, een slaaf is van het kwaad. 35 Een slaaf blijft niet voor altijd in het huis waar hij woont, maar een zoon wel. 36 Pas als de Zoon jullie heeft vrijgemaakt, zullen jullie werkelijk vrij zijn.
37 Ik weet wel dat jullie van Abraham afstammen. Toch proberen jullie Mij te doden, omdat jullie niet naar Mij willen luisteren. 38 Ik zeg en doe wat Ik bij de Vader heb gezien. En jullie doen ook wat jullie van jullie vader hebben geleerd." 39 Ze antwoordden Hem: "Onze vader is Abraham." Jezus antwoordde: "Als jullie echt kinderen van Abraham waren, zouden jullie doen wat Abraham deed. 40 Maar nu proberen jullie Mij te doden, terwijl Ik jullie toch de waarheid zeg die Ik van God heb gehoord. Zoiets deed Abraham niet. 41 Jullie doen dezelfde dingen als jullie vader." Ze zeiden tegen Hem: "We weten wie onze Vader is. Dat is God." 42 Jezus zei tegen hen: "Als God echt jullie Vader was, zouden jullie van Mij houden. Want Ik ben bij God vandaan gekomen. Ik ben niet gekomen om te doen wat Ik zelf wil, maar God heeft Mij gestuurd. 43 Waarom begrijpen jullie niet wat Ik zeg? Omdat jullie het niet kúnnen begrijpen. 44 De duivel is jullie vader en jullie doen dezelfde dingen als jullie vader. Hij is altijd een moordenaar geweest. Hij kan niets goeds doen, want er is helemaal geen waarheid in hem. Hij is een leugenaar en kan niets anders dan liegen. Hij is de bron van alle leugens. 45 Maar omdat Ik jullie de waarheid zeg, geloven jullie Mij niet. 46 Waarom zeggen jullie dat Ik een leugenaar ben? Ik zeg de waarheid. Waarom geloven jullie Mij dan niet? 47 Wie God als Vader heeft, begrijpt wat God zegt. Daarom begrijpen jullie niet wat Ik zeg, want jullie hebben God niet als Vader."
48 De Joden antwoordden Hem: "We zeiden toch al dat U een Samaritaan bent[a] en dat U gek bent!" 49 Jezus antwoordde: "Ik ben niet gek, maar Ik heb respect voor mijn Vader. Maar jullie hebben geen respect voor Mij. 50 Maar Ik ben niet gekomen om door jullie geprezen te worden. Er is er Eén die Mij prijst en Mij beoordeelt. 51 Luister goed! Ik zeg jullie dat iemand die gelooft wat Ik zeg, nooit meer zal sterven." 52 Toen zeiden de Joden tegen Hem: "Nu weten we zeker dat U gek bent. Abraham is gestorven en de profeten zijn ook gestorven. En U zegt dat iemand die gelooft wat U zegt, nooit meer zal sterven! 53 U bent toch niet bijzonderder dan onze voorvader Abraham? En hij is gewoon gestorven! De profeten zijn óók gestorven! Wie denkt U wel dat U bent?"
54 Jezus antwoordde: "Als Ik Mijzelf prijs, betekent dat niets. Maar mijn Vader prijst Mij. Jullie zeggen wel van Hem dat Hij jullie God is, maar jullie kennen Hem niet. 55 Ik ken Hem wel. Als Ik zou zeggen dat Ik Hem niet ken, zou Ik op jullie lijken en ook een leugenaar zijn, net als jullie. Maar Ik ken Hem wél en Ik doe wat Hij zegt. 56 Jullie voorvader Abraham heeft zich erover verheugd dat Ik op de aarde zou komen. Hij heeft Mij ook gezien en is er blij over." 57 Toen zeiden de Joden tegen Hem: "U bent nog geen eens 50 jaar. Hoe kunt U dan Abraham gezien hebben?" 58 Jezus zei tegen hen: "Luister goed! Vóór Abraham er was, BEN IK."[b] 59 Toen begonnen ze stenen aan te slepen om Hem daarmee dood te gooien. Maar Jezus verborg Zich tussen de mensen, liep tussen hen door en vertrok uit de tempel.
Psalm 112
1 Halleluja! Prijs de Heer!
Het is heerlijk voor je als je diep ontzag voor de Heer hebt.
Het is heerlijk als je Hem van harte gehoorzaamt.
2 Je kinderen zullen machtig worden.
De Heer zal goed voor hen zijn.
3 Je zal overvloed hebben en rijk worden.
Je zal altijd rechtvaardig zijn.
4 Voor de mensen die leven zoals Hij het wil,
is Hij een licht in het donker.
Hij is goed, liefdevol en rechtvaardig.
5 Het zal goed met je gaan
als je aan arme mensen uitleent zonder rente.
God zal goed voor je zijn als je eerlijk zaken doet.
6 Er zal je niets overkomen.
De mensen zullen zich jou herinneren als een goed mens.
7 Je zal niet bang zijn voor slecht nieuws.
Want je vertrouwt altijd op de Heer.
8 Je bent voor niemand bang.
Je zal al je vijanden overwinnen.
9 Je deelt uit aan de arme mensen.
Je zal altijd rechtvaardig zijn.
Je wordt machtig en bent geëerd.
10 Mensen die zich niets van God aantrekken,
zien het en ergeren zich.
Ze knarsen met hun tanden.
Want van hún plannen komt niets terecht.
12 Trotse mensen houden er niet van om goede raad te krijgen.
Ze zullen nooit aan een wijs mens om raad gaan vragen.
13 Als je blij bent, kijk je vrolijk.
Maar door verdriet word je moedeloos.
14 Een verstandig mens verlangt naar wijsheid.
Maar een dwaas praat alleen maar onzin.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016