Print Page Options Listen to Reading
Previous Prev Day Next DayNext

The Daily Audio Bible

This reading plan is provided by Brian Hardin from Daily Audio Bible.
Duration: 731 days

Today's audio is from the NIV. Switch to the NIV to read along with the audio.

BasisBijbel (BB)
Version
1 Samuël 22-23

David wordt door Doëg verraden

22 David vertrok daar weer en ontsnapte naar de grot van Adullam. Toen zijn broers en zijn familie hoorden dat hij daar was, gingen ze naar hem toe. Ook kwamen allerlei mensen die in moeilijkheden zaten naar hem toe. Ze hadden bijvoorbeeld schulden gemaakt, of waren voor iemand op de vlucht. Zo bleven er ongeveer 400 mannen bij hem. En hij werd hun aanvoerder.

Van daar ging David naar Mizpa in Moab. Hij vroeg aan de koning van Moab: "Mogen mijn ouders in uw land wonen totdat ik weet wat God met mij van plan is?" Hij mocht hen bij de koning van Moab brengen. Daar bleven ze wonen zolang David in de bergen verborgen zat.[a] Maar de profeet Gad waarschuwde David: "Blijf niet in de bergen. Ga naar het gebied van de stam van Juda." Toen vertrok David naar het bos van Heret.

Saul kwam het te weten, want David en zijn mannen waren ontdekt. Saul zat onder de bomen op de heuvel van Rama, met zijn speer in zijn hand. Zijn mannen stonden bij hem. Saul zei tegen hen: "Luister, mannen van Benjamin! Denken jullie soms dat die zoon van Isaï jullie allemaal akkers en wijngaarden zal geven? Denken jullie soms dat hij van jullie allemaal aanvoerders in zijn leger zal maken? Waarom anders zijn jullie allemaal tegen mij? Het is een samenzwering! Waarom heeft niemand mij gezegd dat mijn zoon een verbond sloot met de zoon van Isaï? Niemand van jullie trekt zich iets van mij aan! Niemand van jullie waarschuwt mij dat mijn zoon mijn dienaar tegen mij heeft opgestookt. Hij loert op een kans om mij te doden!"

Doëg uit Edom stond ook tussen de mannen van Saul. Hij zei: "Ik heb de zoon van Isaï in Nob gezien, bij Achimelech, de zoon van Ahitub. 10 Achimelech heeft voor David aan de Heer om raad gevraagd. Ook gaf hij hem eten mee voor onderweg. En hij heeft hem het zwaard van de Filistijn Goliat gegeven."

Saul laat de priesters van de Heer doden

11 Toen liet de koning de priester Achimelech, de zoon van Ahitub halen, met alle mannen van zijn hele familie. Ze waren allemaal priester in Nob. Ze kwamen bij de koning. 12 Saul zei: "Luister, zoon van Ahitub!" Hij antwoordde: "Hier ben ik, heer." 13 Toen vroeg Saul hem: "Waarom speel jij onder één hoedje met de zoon van Isaï? Waarom heb je hem brood en een zwaard gegeven en God voor hem om raad gevraagd? Nu kan hij tegen mij in opstand komen. Hij loert op een kans om mij te doden." 14 Achimelech antwoordde de koning: "Mijn heer de koning, niemand van uw dienaren is zo te vertrouwen als David! Hij is getrouwd met uw dochter! Hij gehoorzaamt u in alles! Hij is geëerd in uw huis! 15 Dit was toch niet de eerste keer dat ik God voor hem om raad heb gevraagd? Helemaal niet! Mijn heer de koning, beschuldig mij en mijn familie alstublieft nergens van! Ik wist hier helemaal niets van! Helemaal niets!" 16 Maar de koning zei: "Jij en je hele familie moeten sterven, Achimelech."

17 Toen beval de koning de lijfwachten die naast hem stonden: "Kom en dood de priesters van de Heer. Want ze staan aan Davids kant. Ze wisten dat hij op de vlucht was, maar hebben mij niets verteld." Maar de mannen wilden de priesters van de Heer niet doden. 18 Toen zei de koning tegen Doëg: "Kom hier en dood de priesters." Doëg uit Edom kwam naar voren en doodde die dag deze 85 priesters. 19 Daarna ging hij naar Nob waar de priesters gewoond hadden en doodde daar iedereen: mannen en vrouwen, kinderen en baby's, zelfs de koeien en ezels, schapen en geiten.

20 Eén zoon van Achimelech wist te ontsnappen. Hij heette Abjatar. Hij vluchtte naar David. 21 Abjatar vertelde David dat Saul de priesters van de Heer had gedood. 22 David zei tegen hem: "Toen ik Doëg daar zag, begreep ik gelijk al dat hij me aan Saul zou verraden. Het is mijn schuld dat je hele familie is gedood. 23 Blijf bij mij, wees niet bang. Want de man die jou wil doden, wil mij ook doden. Bij mij ben je veilig."

David strijdt tegen de Filistijnen

23 David hoorde dat de stad Kehila door de Filistijnen was aangevallen. Ze hadden al het graan uit de voorraadschuren geroofd. Toen vroeg hij aan de Heer: "Zal ik erheen gaan en deze Filistijnen verslaan?" De Heer antwoordde: "Ga de Filistijnen verslaan en bevrijd Kehila." Maar Davids mannen zeiden tegen hem: "Het is zó al heel gevaarlijk voor ons om hier in het gebied van Juda te wonen. Als we naar Kehila gaan en het leger van de Filistijnen aanvallen, wordt het nog gevaarlijker voor ons." Toen vroeg David het opnieuw aan de Heer. De Heer antwoordde: "Ga naar Kehila, want Ik zal de Filistijnen in jullie macht geven." Toen trok David met zijn mannen naar Kehila en viel de Filistijnen aan. Hij versloeg hen en nam al hun vee mee. Zo redde David de bewoners van Kehila.

Toen Abjatar, de zoon van Achimelech, naar David bij Kehila vluchtte, had hij de borsttas met de beslissings-stenen van de hogepriester meegebracht.[b]

Saul achtervolgt David

Saul hoorde dat David naar Kehila was gekomen. Toen zei hij: "God heeft hem in mijn macht gegeven. Want nu hij een ommuurde stad is ingegaan, zit hij in de val." En hij riep het leger bij elkaar om naar Kehila te gaan. Hij wilde David en zijn mannen belegeren.

David hoorde wat Saul van plan was. Hij beval de priester Abjatar: "Breng mij de borsttas met de beslissings-stenen." 10 En David zei: "Heer, God van Israël, ik heb gehoord dat Saul van plan is om naar Kehila te komen. Omdat ik hier ben, zal hij de stad verwoesten. 11 Zullen de bewoners van Kehila mij aan hem uitleveren? Is Saul inderdaad onderweg? Heer, God van Israël, vertel het me alstublieft." De Heer antwoordde: "Saul is onderweg." 12 Daarna vroeg David: "Zullen de bewoners van Kehila mij en mijn mannen aan Saul uitleveren?" De Heer zei: "Ze zullen jullie uitleveren." 13 Daarom verlieten David en zijn 600 mannen Kehila en trokken rond. Ze bleven nergens lang. Toen Saul hoorde dat David uit Kehila was ontsnapt, ging hij terug naar huis.

14 David woonde in berggrotten in de Zif-woestijn. Saul zocht alle dagen naar hem. Maar God zorgde ervoor dat hij hem niet kon vinden. 15 David hoorde dat Saul hem zocht en hem wilde doden. Hij verborg zich in een bos bij de Zif-woestijn. 16 Daar zocht Jonatan hem op. 17 Hij moedigde David aan om op God te vertrouwen en zei tegen hem: "Wees niet bang, want mijn vader Saul zal je niet vinden. Jij zal koning van Israël worden en ik zal je legeraanvoerder en raadgever zijn. Mijn vader Saul weet dat maar al te goed." 18 Toen sloten die twee een verbond bij de Heer. David bleef in het bos, maar Jonatan ging naar huis terug.

19 Maar een paar mannen uit Zif gingen naar Saul in Gibea. Ze zeiden: "Weet u wel dat David zich bij ons verborgen heeft? Hij zit in de berggrotten in de bossen op de heuvel van Hachila, aan de zuidkant van de woestijn. 20 U kan hem gerust komen halen, mijn heer de koning. We zullen hem aan u uitleveren." 21 Saul zei: "De Heer zal jullie belonen, omdat jullie voor mij opkomen! 22 Ga terug en probeer er achter te komen waar hij precies zit en wie hem daar heeft gezien. Want ze hebben me gezegd dat hij erg sluw is. 23 Probeer te weten te komen waar precies zijn schuilplaatsen zijn. Kom dan bij mij terug en breng mij verslag uit. Dan zal ik met jullie meegaan. Als hij in het land is, zal ik hem vinden, ook al wonen er duizenden mensen in het gebied van Juda." 24 De mannen gingen onmiddellijk terug naar Zif, voor Saul uit. David en zijn mannen waren in de Maon-woestijn, in de vlakte aan de zuidkant van de woestijn.

25 David hoorde ervan dat Saul weer met zijn mannen naar hem op zoek was. Hij vertrok van de berg in de Maon-woestijn. Saul hoorde dit en achtervolgde David daar. 26 Saul trok langs de ene kant van de berg, terwijl David aan de andere kant zat. Haastig trok David verder om aan Saul te ontsnappen. Maar toen Saul op het punt stond om David en zijn mannen te omsingelen en te grijpen, 27 kwam er een boodschapper naar Saul met het bericht: "Kom snel terug, want de Filistijnen zijn het land binnengevallen." 28 Toen staakte Saul de achtervolging van David en trok de Filistijnen tegemoet. 29 Daarom wordt die plaats Sela-Malekot (= 'Rots van ontsnapping') genoemd.

Johannes 10:1-21

Jezus is de goede Herder

10 Jezus zei: "Luister goed! Ik zeg jullie: iemand die niet door de deur van de stal binnenkomt, maar op een andere manier naar binnen klimt, is een dief en een rover. Maar de man die door de deur binnenkomt, is de herder van de schapen. De man die bij de deur de wacht houdt, doet voor hem open en de schapen luisteren naar hem. Hij roept zijn schapen bij hun naam en neemt ze mee naar buiten. Wanneer hij al zijn schapen naar buiten heeft gebracht, gaat hij voor ze uit. En de schapen volgen hem, omdat ze zijn stem kennen. Maar een vreemde zullen ze niet volgen. Ze zullen bij hem weglopen, omdat ze zijn stem niet kennen."

Jezus vertelde hun dit verhaal, maar ze begrepen niet wat Hij ermee bedoelde. Jezus vertelde verder: "Luister goed! Ik zeg jullie: IK BEN[a] de deur van de schapen. Alle mensen die vóór Mij binnen zijn gekomen, zijn dieven en rovers. Maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd. IK BEN de deur. Als iemand door Mij binnenkomt, zal hij worden gered. Hij zal naar binnen gaan en naar buiten gaan en hij zal het goed hebben. 10 Maar een dief komt alleen maar om te stelen en te doden en te vernietigen. Ik ben gekomen om leven te geven en overvloed.

11 IK BEN de goede herder.[b] Een goede herder heeft zijn leven over voor de schapen. 12 Maar een gehuurde knecht slaat op de vlucht als hij een wolf ziet aankomen. Hij laat de schapen in de steek en de wolf jaagt de schapen uit elkaar en doodt ze. De knecht vlucht, omdat hij niet zelf de eigenaar van de schapen is. 13 Daarom geeft hij niet echt om de schapen. 14 IK BEN de goede Herder. Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen Mij. 15 Net zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik heb mijn leven over voor de schapen. 16 Ik heb ook nog andere schapen, die niet bij deze stal horen. Die moet Ik ook bij deze kudde brengen en ze zullen naar mijn stem luisteren. En uiteindelijk zal er nog maar één kudde zijn, met één Herder. 17 De Vader houdt van Mij, omdat Ik vrijwillig mijn leven neerleg en het later weer opneem. 18 Niemand neemt Mij mijn leven af. Ik leg Zelf mijn leven neer. Ik heb de macht om mijn leven neer te leggen en de macht om het weer op te nemen. De Vader heeft Mij de opdracht gegeven om dat te doen."

19 De Joden kregen weer ruzie met elkaar over wat Jezus zei. 20 Veel van hen zeiden: "Er zit een duivelse geest in Hem! Hij is gek! Waarom luisteren jullie nog naar Hem?" 21 Anderen zeiden: "Iemand met een duivelse geest zegt zulke dingen niet. Bovendien kan een duivelse geest toch geen blinde ogen genezen?"

Psalmen 115

Psalm 115

Niet wij, Heer, moeten worden geprezen,
maar U alleen, want U bent goed en trouw.
Waarom zouden de volken die U niet kennen, zeggen:
"Waar is hun God dan?"
Onze God is in de hemel.
Wat Híj wil, gebeurt.
De goden van de volken zijn van zilver en goud.
Ze zijn door mensen gemaakt.
Ze hebben een mond, maar spreken niet.
Ze hebben ogen, maar zien niet.
Ze hebben oren, maar horen niet.
Ze hebben een neus, maar ruiken niet.
Hun handen voelen niet.
Hun voeten lopen niet.
Hun keel maakt geen geluid.
De mensen die hen maakten en op hen vertrouwden,
zijn nét zo machteloos als zij.
Israël, vertrouw jij maar op de Heer!
Hij beschermt je als een schild.
Hij is je Redder.
10 Priesters, vertrouw op de Heer.
Hij beschermt jullie als een schild.
Hij is jullie Redder.
11 Jullie die ontzag voor de Heer hebben,
vertrouw op de Heer.
Hij beschermt jullie als een schild.
Hij is jullie Redder.
12 De Heer heeft aan ons gedacht.
Hij zal goed voor ons zijn.
Hij zal goed zijn voor het volk Israël.
Hij zal goed zijn voor de priesters.
13 Hij zal goed zijn voor de mensen
die diep ontzag voor Hem hebben,
arm en rijk.
14 De Heer zal goed voor jullie zijn
en voor jullie kinderen.
15 De Heer die de hemel en aarde gemaakt heeft,
zal voor altijd goed voor jullie zijn.
16 De hemel is van de Heer,
maar de aarde heeft Hij aan de mensen gegeven.
17 Niet de doden zullen de Heer prijzen.
Niemand die in de stilte van het graf ligt, zal de Heer nog prijzen.
18 Maar wij, wij zullen de Heer prijzen,
nu en voor eeuwig. Halleluja!

Spreuken 15:18-19

18 Driftige mensen veroorzaken ruzie.
Maar geduldige mensen weten ruzies te sussen.

19 Het leven van luie mensen is als een weg vol doornstruiken.
Maar het leven van eerlijke mensen is als een vlak en goed begaanbaar pad.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016