The Daily Audio Bible
Today's audio is from the NLT. Switch to the NLT to read along with the audio.
Het plan van Joab
14 Joab merkte wat de koning van plan was. 2 Daarom liet hij een wijze vrouw uit Tekoa komen. Hij zei tegen haar: "Doe alsof je over iemand treurt. Trek rouwkleren aan en doe je haar slordig, alsof je al heel lang treurt over iemands dood. 3 Ga dan naar de koning en zeg tegen hem wat ik je nu ga zeggen." En Joab zei haar precies wat ze moest zeggen.
4 De vrouw uit Tekoa ging naar de koning. Ze knielde voor hem neer en zei: "Help mij alstublieft, mijn heer de koning!" 5 De koning zei tegen haar: "Wat is er?" Ze antwoordde: "Ik ben weduwe, want mijn man is gestorven. 6 Ik had twee zonen. In het veld kregen ze ruzie met elkaar. Er was niemand om hen uit elkaar te halen. Toen heeft de één de ander gedood. 7 Nu zegt mijn hele familie tegen mij: 'Geef ons die moordenaar. Dan zullen wij hem doden omdat hij zijn broer heeft vermoord.' Zo zullen ze ook de enige zoon die ik nu nog heb, doden. Dan nemen ze mij het kleine beetje vreugde af dat ik nog heb in mijn leven. Want dan zal mijn man geen kinderen meer hebben. Zijn naam zal niet langer bestaan."
8 De koning antwoordde: "Ga maar naar huis. Ik zal het voor je in orde maken." 9 De vrouw uit Tekoa zei tegen de koning: "Wat u ook doet om mij te helpen, ik zal zelf verantwoordelijk blijven. U zal vrij-uit gaan." 10 Toen zei de koning: "Breng iedereen hier die iets tegen je heeft. Dan zorg ik ervoor dat ze je verder met rust laten." 11 Ze zei: "Zweer mij alstublieft bij uw Heer God dat niemand mijn zoon kwaad zal doen en dat niemand hem zal doden." David zei: "Ik zweer bij de Heer dat je zoon niets zal overkomen."
12 Toen zei de vrouw: "Mag ik nog één ding zeggen?" Hij antwoordde: "Zeg het maar." 13 En de vrouw zei: "Waarom doet u zelf het volk van God dan hetzelfde aan? Door wat u net gezegd heeft, bent u eigenlijk zelf schuldig geworden. Want u wil uw gevluchte zoon niet laten terugkomen. 14 Ooit zullen we allemaal sterven. Als ons leven eenmaal uit ons is weggevloeid, kan het nooit meer in ons terugkomen. Maar God heeft Absaloms leven niet weggenomen. Dat betekent dat Hij plannen heeft om hem weer bij Hem terug te brengen, ook al is hij nu ver bij Hem vandaan. 15 Ik ben naar u gekomen om over deze dingen te spreken, omdat mijn familie mij bang had gemaakt. Ik dacht: 'Ik zal naar de koning gaan. 16 Hij zal naar me luisteren. Hij zal me willen helpen om mij en mijn zoon te redden. Want anders verdwijnt onze naam uit het volk van God. 17 De koning zal mij wel geruststellen. Want hij is zo wijs als een engel van God. Mijn koning hoort van de Heer wat goed en wat slecht is.' Want de Heer uw God is met u."
18 Toen zei de koning tegen de vrouw: "Geef me eerlijk antwoord op mijn vraag." 19 De vrouw zei: "Vraagt u het maar." Toen zei de koning: "Heeft Joab dit allemaal met je afgesproken?" De vrouw antwoordde: "Mijn heer de koning, ik zweer dat ik tegen u niet durf te liegen. Inderdaad heeft uw dienaar Joab mij dit bevolen. Hij heeft mij gezegd wat ik tegen u moest zeggen. 20 Hij heeft dit gedaan om u een andere kijk op de zaak te geven. Maar u bent zo wijs als een engel van God. U weet alles wat er op aarde gebeurt."
21 Daarna zei de koning tegen Joab: "Ik zal doen wat je wil. Ga Absalom halen." 22 Joab knielde dankbaar voor de koning neer. Hij boog zich diep en dankte de koning. Hij zei: "Dank u wel, mijn heer de koning, dat u naar mij heeft geluisterd. Dank u dat u heeft gedaan wat ik vroeg." 23 Joab ging naar Gesur en bracht Absalom naar Jeruzalem terug. 24 De koning zei: "Hij moet naar zijn eigen huis gaan. Hij mag niet bij me komen." Dus ging Absalom naar zijn eigen huis en kwam niet bij de koning.
Absalom komt terug in Jeruzalem
25 In die tijd zag niemand in Israël er zo knap uit als Absalom. Van top tot teen zag hij er geweldig uit. 26 Eén keer per jaar liet hij zijn haar knippen, omdat hij het dan te zwaar vond worden. Het afgeknipte haar liet hij dan wegen. Het woog 200 sikkels zilver (ruim 2 kilo), gewogen met de koninklijke sikkel. 27 Absalom had drie zonen en een dochter. De dochter heette Tamar. Ze was erg mooi.
28 Absalom woonde al weer twee jaar in Jeruzalem. Maar hij had nog steeds zijn vader niet ontmoet. 29 Hij liet Joab roepen. Hij wilde hem vragen om voor hem naar de koning te gaan. Maar Joab wilde niet komen. Absalom liet hem voor de tweede keer roepen. Weer kwam Joab niet. 30 Toen zei hij tegen zijn dienaren: "Joab heeft een akker die vlak naast de mijne ligt. Daar staat graan op. Ga erheen en steek zijn akker in brand." En de dienaren van Absalom staken de akker in brand.
31 Toen ging Joab naar Absaloms huis en vroeg hem: "Waarom hebben je dienaren mijn akker in brand gestoken?" 32 Absalom antwoordde Joab: "Ik heb je laten roepen, want ik wil dat je voor mij naar de koning gaat. Zeg tegen hem: 'Absalom vraagt: Waarom heeft u mij uit Gesur laten komen? Ik had beter daar kunnen blijven. Ik wil u spreken. Als ik schuldig ben, mag u mij doden'." 33 Joab ging naar de koning en bracht Absaloms boodschap aan hem over. Toen riep de koning Absalom. Hij kwam bij de koning en boog zich diep voor hem. En de koning omhelsde hem.
Absalom probeert koning te worden in plaats van zijn vader
15 Daarna kocht Absalom een wagen en paarden. Ook nam hij 50 mannen in dienst die voor hem uit moesten lopen. 2 Elke ochtend ging Absalom al vroeg bij de stadspoort langs de weg staan. Daar praatte hij met alle mensen die naar de stad kwamen omdat ze wilden dat de koning over hen zou rechtspreken. Dan vroeg Absalom: "Uit welke stad kom je?" Zo iemand antwoordde dan: "Uit die en die stad van die en die stam." 3 En Absalom zei dan tegen hem: "Je hebt wel gelijk in jouw zaak, maar de koning luistert toch niet naar je. 4 Was ík maar de hoogste rechter in het land. Dan zou iedereen die een rechtszaak had, naar míj toe komen. En ik zou wél eerlijk rechtspreken." 5 En als iemand zich voor hem wilde buigen, greep hij de man bij zijn hand en omhelsde hem. 6 Zo deed Absalom met alle Israëlieten die met hun rechtszaken naar de koning gingen. Zo zorgde Absalom ervoor dat iedereen hem heel graag mocht.
7 Na vier jaar vroeg Absalom aan de koning: "Mag ik alstublieft naar Hebron gaan? Ik wil daar offers brengen die ik aan de Heer heb beloofd. 8 Want toen ik nog in Gesur woonde, in Aram, heb ik de Heer beloofd: 'Als U mij naar Jeruzalem terugbrengt, zal ik U dank-offers brengen.' " 9 De koning antwoordde hem: "Ga in vrede." Zo vertrok Absalom naar Hebron. 10 Maar hij had van tevoren in het geheim boodschappers naar alle stammen van Israël gestuurd met de opdracht: "Zodra jullie op de ramshorens horen blazen, moeten jullie roepen: 'Absalom is koning in Hebron!' 11 Er gingen 200 mannen uit Jeruzalem met Absalom mee. Ze waren als gasten uitgenodigd voor het offerfeest. Ze wisten verder nergens van. 12 Ook liet Absalom Achitofel komen. Achitofel, uit Gilo, was Davids raadgever. Zo werd het een grote samenzwering. En er sloten zich steeds meer mensen bij Absalom aan.
David vlucht weg uit Jeruzalem
13 Toen kreeg David het bericht: "De Israëlieten hebben de kant van Absalom gekozen." 14 Toen zei hij tegen zijn dienaren in Jeruzalem: "We moeten snel voor Absalom vluchten. Want als hij zich haast, zullen we niet meer kunnen ontsnappen. Dan zal hij ons en de bewoners van de stad allemaal doden." 15 Ze antwoordden hem: "Zoals u wil. We zullen alles doen wat u zegt." 16 Toen vertrok de koning te voet uit het paleis, met al zijn mannen en dienaren. Maar hij liet tien van zijn bijvrouwen achter om op het paleis te passen. 17 Zo vertrok de koning uit de stad en al zijn mannen volgden hem. 18 Toen ze bij het Verre Huis kwamen, bleven ze staan. Al zijn mannen trokken langs hem heen. Ook zijn lijfwacht van Keretieten en Peletieten.
Itai uit Gat had zich met 600 mannen bij hem aangesloten. 19 De koning vroeg hem: "Waarom zou jij ook met ons meegaan? Ga terug en blijf bij de nieuwe koning, want je bent een vreemdeling, gevlucht uit je eigen stad. 20 Je woont hier nog maar pas. Als je met ons meegaat, moet je wéér zwerven. Want ik moet vluchten en ik weet niet waar ik een veilige plaats zal vinden. Maar ga jij maar terug met je landgenoten. Het ga jullie goed!" 21 Maar Itai antwoordde: "Ik zweer dat ik overal zal gaan waar u zal gaan, mijn heer de koning. Dat zweer ik bij de Heer en bij u. Ook als het mij mijn leven zal kosten, zal ik u volgen." 22 Toen zei David tegen Itai: "Ga dan maar verder!" Toen trok Itai met al zijn mannen, hun vrouwen en kinderen voorbij.
Jezus wordt gevangen genomen
18 Nadat Jezus dit had gezegd, ging Hij met zijn leerlingen naar de overkant van de beek de Kedron. Daar ging Hij met hen een tuin in. 2 Ook Judas die Hem ging verraden, kende die tuin. Want Jezus was daar vaak met zijn leerlingen geweest. 3 Judas kwam daar ook naartoe. Hij had een groep soldaten en tempelbewakers meegekregen. Ze hadden lantarens, fakkels en wapens bij zich. 4 Jezus wist wat er allemaal met Hem zou gaan gebeuren. Hij stapte naar voren en zei tegen hen: "Wie zoeken jullie?" 5 Ze antwoordden Hem: "Jezus van Nazaret." Hij zei tegen hen: "IK BEN dat."[a] Ook Judas die Hem had verraden, stond bij hen. 6 Toen Jezus zei: 'IK BEN dat,' wankelden ze achteruit en vielen op de grond. 7 Jezus vroeg opnieuw: "Wie zoeken jullie?" En ze zeiden: "Jezus van Nazaret." 8 Jezus zei: "Ik zei jullie toch dat IK dat BEN. Als jullie Mij zoeken, laat deze mannen dan gaan." 9 Zo gebeurde wat Jezus kort hiervoor had gezegd: 'Van de mensen die U Mij heeft gegeven, heb Ik niemand verloren laten gaan.' 10 Simon Petrus had een zwaard bij zich. Hij trok het en sloeg het rechteroor van de slaaf van de hogepriester af. Die slaaf heette Malchus. 11 Jezus zei toen tegen Petrus: "Steek je zwaard weg. Ik moet de beker van Gods straf leegdrinken[b] die de Vader Mij geeft. Het is nodig dat dit allemaal gebeurt."
12 De soldaten, hun hoofdman en de tempelbewakers namen Jezus gevangen en bonden Hem vast. 13 Ze namen Hem eerst mee naar Annas, de schoonvader van de hogepriester Kajafas. 14 Kajafas was de man die de Joodse leiders de raad had gegeven: 'Het is het beste om één man te doden, zodat het niet met het hele volk slecht afloopt.'
Petrus zegt dat hij Jezus niet kent – Jezus voor de Vergadering
15 Simon Petrus en nog een leerling volgden Jezus. Die andere leerling was een kennis van de hogepriester. Hij ging met Jezus mee het paleis van de hogepriester binnen. 16 Maar Petrus bleef buiten bij de poort wachten. De andere leerling, die dus een kennis van de hogepriester was, kwam weer naar buiten en praatte met de bewaakster van de poort. Daarna nam hij Petrus mee naar binnen. 17 De bewaakster zei tegen Petrus: "Jij hoort toch ook bij de leerlingen van die Man?" Maar Petrus zei: "Nee hoor, ik niet!" 18 De slaven en knechten hadden een vuur gemaakt, omdat het koud was. Daar stonden ze zich bij te warmen. Petrus ging bij hen staan om zich ook te warmen.
19 De hogepriester stelde Jezus vragen over zijn leerlingen en over wat Hij aan de mensen leerde. 20 Jezus antwoordde hem: "Ik heb openlijk tegen de mensen gesproken. Ik gaf aldoor les in de synagoge en in de tempel, waar de Joden uit alle plaatsen bij elkaar komen. Ik heb niets in het geheim gedaan. 21 Waarom stelt u Mij dan nu vragen? Vraag aan de mensen die hebben geluisterd wat Ik heb verteld. Zij weten wat Ik heb gezegd." 22 Toen sloeg één van de knechten Jezus in zijn gezicht en zei: "Hoe durf Je zó tegen de hogepriester te spreken?" 23 Jezus antwoordde: "Als Ik iets verkeerds heb gezegd, zeg Mij dan wát er verkeerd was. Maar als het goed was, waarom sla je Me dan?" 24 (Annas had Hem geboeid naar de hogepriester Kajafas gestuurd.)
97 Wat houd ik toch veel van uw wet!
Ik denk er de hele dag over na.
98 Uw wet maakt me wijzer dan mijn vijanden,
want uw wet is altijd bij me.
99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraren,
want ik denk de hele dag na over uw wil.
100 Ik ben wijzer dan de oude mensen,
want ik doe wat U zegt.
101 Ik zorg dat ik geen verkeerde dingen doe,
maar dat ik me aan uw wetten houd.
102 Ik houd me precies aan uw woord,
want Uzelf bent mijn Leermeester.
103 Uw woorden zijn heerlijk,
nog heerlijker dan honing in mijn mond.
104 Uw wetten hebben me wijs gemaakt.
Daarom haat ik leugens en bedrog.
105 Uw woord leidt mij.
Het is als een lamp voor mijn voeten,
een licht op mijn pad.
106 Ik heb gezworen (en ik zal het ook doen)
dat ik me aan uw wetten zal houden.
107 Heer, ik heb het zo moeilijk!
Geef mij leven, zoals U heeft beloofd.
108 Geniet van de woorden van mijn mond
die ik U als een offer aanbied.
Leer me U te gehoorzamen.
109 Ik ben aldoor in gevaar,
maar uw wet vergeet ik niet.
110 Schurken proberen me in de val te laten lopen,
maar ik word niet ongehoorzaam aan uw wetten.
111 Ik heb uw wetten voor altijd van U gekregen.
Ik ben er heel erg blij mee.
112 Ik verlang ernaar om me altijd aan uw leefregels te houden,
tot het einde toe.
8 Het is beter weinig te hebben, maar eerlijk te zijn,
dan rijk te zijn en oneerlijk.
9 Mensen denken na over de beslissingen die ze moeten nemen,
maar de Heer bepaalt wat er uiteindelijk gebeurt.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016