The Daily Audio Bible
Today's audio is from the CSB. Switch to the CSB to read along with the audio.
24 Asaël, de broer van Joab, hoorde bij de 30 helden. Verder Elhanan, de zoon van Dodo uit Betlehem, Samma en Elika uit Harod, 25 Helez uit Pelet, Ira de zoon van Ikes uit Tekoa, 26 Abiëzer uit Anatot, 27 Mebunnai uit Husa, 28 Zalmon uit Ahoha, Maharai uit Netofa, 29 Heleb de zoon van Baëna uit Netofa, Itai de zoon van Ribai uit Gibea van de stam van Benjamin, 30 Benaja uit Piraton, Hiddai uit de dalen van Gaäs, 31 Abialbon uit Bet-Araba, Azmavet uit Bahurim, 32 Eljachba uit Saälbim, Jonatan de zoon van Jasen, 33 Samma uit Harar, Ahiam de zoon van Sarar uit Harar, 34 Elifelet de zoon van Ahasbai uit Maächa, Eliam de zoon van Achitofel uit Gilo, 35 Hezrai uit Karmel, Paërai uit Arba, 36 Jigal de zoon van Natan uit Zoba, Bani uit Gad, 37 Zelek de Ammoniet, Naharai uit Beërot (hij was de schildknaap van Joab de zoon van Zeruja), 38 Ira uit Jeter, Gareb uit Jeter en Uria de Hetiet. 39 In totaal 37 mannen.
David telt het volk Israël
24 Op een keer was de Heer vreselijk boos op Israël. Hij gaf David het idee om het aantal mannen in heel Israël en Juda te gaan tellen.[a] 2 Toen zei de koning tegen zijn aanvoerder Joab die bij hem was: "Ga tellen hoeveel mannen er in Israël zijn. Trek het hele land door, vanaf Dan in het noorden tot aan Berseba in het zuiden, en tel de mannen van het volk. Ik wil weten hoeveel mannen ik kan oproepen voor het leger." 3 Joab zei tegen de koning: "Ik hoop dat uw Heer God het volk nog honderd keer zo groot zal maken als het nu is. En ik hoop dat u dat ook nog zal meemaken, mijn heer de koning. Maar waarom wilt u het volk tellen?" 4 Dat zei hij, omdat Joab en de aanvoerders het niet wilden tellen.[b] Toch zette de koning zijn zin door.
Dus vertrokken Joab en de aanvoerders om te doen wat de koning had bevolen. Ze telden het volk. 5 Ze staken de Jordaan over en begonnen in de stad Aroër die midden in het dal van Gad ligt, en in Jaëzer. 6 Daarna gingen ze naar Gilead en naar het lage land Hodsi. Van daar gingen ze verder naar Dan-Jaän en naar de omgeving van Sidon, 7 naar Tyrus en alle steden van de Hevieten en van de Kanaänieten. Tenslotte kwamen ze in het zuiden van Juda, bij Berseba. 8 Na negen maanden en 20 dagen waren ze het hele land doorgetrokken en kwamen weer terug in Jeruzalem. 9 Joab bracht de koning de uitkomst van de telling: Israël had 800.000 mannen die met het leger konden meegaan, Juda 500.000.
God straft David voor het tellen van het volk
10 Maar David kreeg hevig spijt dat hij het volk had laten tellen. En hij zei tegen de Heer: "Dit was heel erg verkeerd van mij. Heer, vergeef het me alstublieft. Ik heb heel erg dwaas gedaan."
11 Toen David 's morgens was opgestaan, zei de Heer tegen Davids profeet Gad: 12 "Ga naar David. Zeg tegen hem: Dit zegt de Heer: Kies op welke manier Ik je zal straffen. Je kan kiezen uit drie dingen." 13 Gad ging naar David en vertelde hem wat de Heer had gezegd. Hij zei tegen hem: "Wilt u zeven jaar lang hongersnood in uw land, of drie maanden vluchten voor vijanden die u achtervolgen, of drie dagen pest in uw land. Denk na en bedenk wat ik moet antwoorden aan Hem die mij heeft gestuurd." 14 David antwoordde: "Dit is allemaal even verschrikkelijk. Maar omdat God goed is, is het beter in de handen van God te vallen, dan in de handen van mensen."
15 Dus liet de Heer de pest op het land los. De ziekte begon de volgende morgen en duurde drie dagen. Vanaf Dan in het noorden tot Berseba in het zuiden stierven 70.000 mensen. 16 Toen de engel zijn hand uitstrekte om Jeruzalem te treffen, veranderde de Heer van gedachten. Hij zei tegen de engel: "Zo is het genoeg! Stop nu!" De engel stond op dat moment bij de dorsvloer[c] van de Jebusiet Arauna. 17 Toen David de engel zag staan, riep hij tot de Heer: "Heer, ík heb verkeerd gedaan. Maar deze arme schapen, wat hebben zíj gedaan? Straf alstublieft alleen mij en mijn familie!"
David brengt een offer
18 Die dag kwam Gad naar David toe en zei tegen hem: "Bouw op de dorsvloer van de Jebusiet Arauna[d] een altaar voor de Heer." 19 David gehoorzaamde Gad en deed wat de Heer hem had bevolen. 20 Toen Arauna de koning met zijn dienaren zag aankomen, kwam hij naar buiten en boog zich diep voor de koning. 21 Arauna vroeg: "Waarom komt u naar mij toe, mijn heer de koning?" David antwoordde: "Om je dorsvloer te kopen.[e] Ik wil hier een altaar voor de Heer bouwen. Dan zal de ziekte ophouden." 22 Toen zei Arauna tegen David: "Mijn heer de koning, neem wat u wil hebben en offer wat u wil. Kijk, daar staan koeien voor de offers. De gereedschappen en de jukken van de koeien kunt u gebruiken als brandhout. 23 Ik geef ze u, mijn heer de koning. Ik hoop dat de Heer God blij zal zijn met uw offer." 24 Maar de koning zei tegen Arauna: "Nee, ik wil alles voor de volle prijs van je kopen. Want ik wil mijn Heer God geen offers brengen die me niets hebben gekost." Toen kocht David de dorsvloer en de koeien voor 50 sikkels (500 gram) zilver. 25 Hij bouwde daar een altaar voor de Heer en bracht brand-offers en dank-offers. Toen was de Heer niet langer boos en de ziekte stopte.
Een verlamde man wordt gezond
3 Op een keer gingen Petrus en Johannes om ongeveer drie uur naar de tempel. Dat is de tijd voor het gebed. 2 Bij de 'Prachtige Poort' van de tempel werd elke dag een verlamde man neergelegd. Hij was al vanaf zijn geboorte verlamd. Hij bedelde daar om geld van de mensen die naar de tempel gingen. 3 De man zag Petrus en Johannes toen zij de tempel binnen wilden gaan. Hij vroeg ook aan hen om een beetje geld. 4 Petrus en Johannes keken hem goed aan, en Petrus zei: "Kijk ons aan." 5 De man keek hen aan. Hij verwachtte dat ze hem iets zouden geven. 6 Maar Petrus zei: "Zilver en goud heb ik niet. Maar wát ik heb, geef ik je. Ik zeg je in de naam van Jezus Christus uit Nazaret: Sta op en loop!" 7 En Petrus greep hem bij zijn hand en trok hem overeind. Onmiddellijk werden zijn benen en voeten sterk. 8 Hij sprong op. Hij stond en liep heen en weer. Springend en dansend ging hij met hen de tempel binnen. Hij prees God uitbundig. 9 Iedereen zag hem lopen en God prijzen. 10 Ze herkenden hem als de man die altijd bij de 'Prachtige Poort' had zitten bedelen. Ze waren stomverbaasd en diep onder de indruk van wat er met hem was gebeurd.
Petrus vertelt de mensen over Jezus
11 De man bleef aldoor dicht bij Petrus en Johannes. De mensen dromden naar hen toe op het plein. (Dat plein wordt 'de Zuilengang van Salomo' genoemd.) Ze waren stomverbaasd. 12 Petrus zag het en zei: "Mannen van Israël, waarom zijn jullie zo verbaasd? Waarom staren jullie ons zo aan? Denken jullie dat wij door onze eigen kracht deze man hebben genezen? Of door onze eigen godsdienstigheid? 13 Nee, de God van Abraham, Izaäk en Jakob, de God van onze voorvaders, heeft dit door zijn Zoon Jezus gedaan. Ik bedoel de Jezus die jullie gevangen hebben genomen omdat jullie niet wilden dat Hij de Messias was. Jullie hebben Hem aan Pilatus uitgeleverd. Pilatus vond dat Jezus vrijgelaten moest worden. 14 Jullie wisten dat Hij heilig en onschuldig was. Maar tóch hebben jullie van Pilatus geëist dat niet Hij, maar een moordenaar vrijgelaten zou worden. 15 En de Koning die jullie leven kwam geven, hebben jullie gedood. Maar God heeft Hem uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt. Wij hebben dat zelf gezien en vertellen het aan de mensen.
16 Jullie kennen deze man hier. Doordat wij in Jezus geloven, heeft Jezus hem helemaal gezond kunnen maken. Jullie kunnen dat zelf zien. 17 Maar ik weet, broeders, dat jullie die dingen hebben gedaan omdat jullie niet beter wisten. Voor jullie leiders geldt hetzelfde. 18 Maar God heeft gedaan wat Hij door alle profeten van tevoren al gezegd had. Hij heeft namelijk vroeger al gezegd dat de Messias zou lijden. 19 Maar als jullie nu spijt hebben en in Jezus gaan geloven, zal God jullie vergeven dat jullie Hem ongehoorzaam zijn geweest. Alles wat jullie verkeerd gedaan hebben, zal Hij dan helemaal wegdoen. Dan zal God jullie rust en vrede geven. 20 Hij zal Jezus Christus aan jullie geven, zoals Hij vroeger al gezegd heeft.
21 Jezus moest naar de hemel gaan, totdat God alle dingen nieuw zal maken. God heeft daar door zijn heilige profeten altijd al over gesproken. 22 Want Mozes heeft tegen onze voorouders gezegd: 'De Heer God zal jullie een profeet geven. Hij zal net als ik één van jullie zijn. Jullie moeten naar Hem luisteren in alles wat Hij zal zeggen. 23 Maar iedereen die niet naar deze profeet wil luisteren, zal worden gedood.' 24 De profeet Samuel en alle andere profeten ná hem hebben ook over deze tijd gesproken. 25 Jullie zijn de zonen van de profeten. En jullie horen bij het verbond dat God met jullie voorvaders heeft gesloten. Want Hij heeft tegen Abraham gezegd: 'Alle families van de aarde zullen door iemand uit jouw familie gezegend worden.' 26 God heeft zijn Zoon Jezus naar jullie toe gestuurd en uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt. Dat heeft Hij in de eerste plaats voor júllie gedaan. Hij wil dat jullie allemaal stoppen met het doen van slechte dingen en weer gaan leven zoals Hij het wil. Want dan kan Hij goed voor jullie zijn."
Psalm 123
1 Een pelgrimslied.[a]
Ik kijk omhoog naar U, Heer,
naar U in de hemel.
2 Net zoals knechten hun ogen aldoor gericht houden op hun meester,
en dienaressen hun ogen gericht houden op hun meesteres, om onmiddellijk te kunnen doen wat hun wordt bevolen,
zo zijn onze ogen gericht op U, onze Heer God,
tot U medelijden met ons heeft.
3 Heb medelijden met ons, Heer,
heb alstublieft medelijden!
Want we hebben er zó genoeg van
dat de mensen ons uitlachen
en niets met ons te maken willen hebben.
4 We hebben er zó genoeg van
dat mensen die U niet gehoorzamen,
ons uitlachen en belachelijk maken.
21 Als je wijs bent, vinden de mensen je verstandig.
Als je vriendelijk spreekt, willen de mensen naar je luisteren.
22 Als je verstandig bent, is dat een bron van leven voor je.
Maar de goede raad van dwazen bestaat uit dwaasheid.
23 Als je een wijs hart hebt, zegt je mond wijze dingen.
Je zal steeds goede raad weten te geven.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016