The Daily Audio Bible
Today's audio is from the NIV. Switch to the NIV to read along with the audio.
Elisa maakt een dode jongen weer levend
18 Toen de jongen groot was geworden, ging hij op een keer naar zijn vader, die aan het maaien was. 19 En hij zei tegen zijn vader: "Au, au, mijn hoofd! mijn hoofd!"[a] De vader zei tegen zijn knecht: "Draag hem naar zijn moeder." 20 De knecht droeg hem naar zijn moeder. Tot aan de middag zat de jongen bij haar op schoot. Toen stierf hij. 21 Ze ging naar boven, legde hem op het bed van de profeet en deed de deur op slot. Daarna ging ze naar buiten. 22 Ze riep haar man en zei tegen hem: "Laat één van de knechten mij op een ezel snel naar de profeet brengen. Ik kom gelijk weer terug." 23 Haar man vroeg: "Waarom wil je vandaag naar hem toe? Het is vandaag toch geen speciale dag?" Maar ze antwoordde: "Wees maar niet ongerust." 24 Ze zadelde de ezel en zei tegen haar knecht: "Zorg dat de ezel flink doorloopt. Stop alleen als ik het zeg."
25 Zo kwam ze bij de profeet op de berg Karmel. Zodra de profeet haar in de verte zag aankomen, zei hij tegen zijn dienaar Gehazi: "Kijk, daar komt de vrouw uit Sunem. 26 Ga snel naar haar toe. Vraag of alles goed is met haar, haar man en het kind." Ze antwoordde Gehazi: "Alles is goed." 27 Maar toen ze bij de profeet op de berg was gekomen, greep ze zijn voeten. Gehazi wilde haar wegduwen, maar de profeet zei: "Laat haar met rust, want ze is heel erg verdrietig. Maar de Heer heeft mij niet laten weten wat er is." 28 Toen zei ze: "Heb ik u soms om een zoon gevraagd? Ik had toch gezegd dat u niet tegen me moest liegen?" 29 Elisa zei tegen Gehazi: "Neem mijn staf en loop zo snel je kan naar haar huis. Als je iemand tegenkomt, blijf dan niet staan praten. Als je aankomt moet je mijn staf op het gezicht van de jongen leggen." 30 Maar de moeder van de jongen zei: "Ik zweer bij de Heer en bij u dat ik niet zonder u terugga." Toen ging Elisa met haar mee.
31 Gehazi was hun vooruit gelopen en had de staf op het gezicht van de jongen gelegd. Maar de jongen gaf geen geluid en geen teken van leven. Gehazi liep terug, Elisa tegemoet, en zei tegen hem: "De jongen is niet wakker geworden." 32 Daarna kwam Elisa het huis binnen en zag de jongen dood op zijn bed liggen. 33 Hij ging de kamer in, deed de deur achter zich dicht en bad tot de Heer. 34 Daarna ging hij bovenop de jongen liggen. Hij legde zijn mond op de mond van de jongen, zijn ogen op de ogen van de jongen, zijn handen op de handen van de jongen. Zo boog hij zich over hem heen. Toen werd het lichaam van de jongen warm. 35 Daarna kwam Elisa naar beneden en liep in huis op en neer. Hij ging weer naar boven en boog zich opnieuw over het kind heen. Toen niesde de jongen zeven keer en deed zijn ogen open. 36 Elisa riep Gehazi en zei: "Roep de vrouw." Ze kwam en hij zei tegen haar: "Til je zoon op." 37 Ze kwam binnen en knielde voor Elisa neer. Toen tilde ze haar zoon op en ging naar beneden.
Elisa en de vruchtenmoes
38 Toen Elisa naar Gilgal terugging, was er hongersnood in het land. De profeten zaten bij hem. Hij zei tegen zijn dienaar: "Zet de grootste pot op het vuur en kook moes voor de profeten." 39 Eén van de profeten ging naar het veld om groenten te zoeken. Hij vond een wilde slingerplant en plukte daar vruchten af. Toen hij terugkwam, sneed hij de vruchten klein en kookte ze in de pot. Ze wisten niet wat het voor vruchten waren. 40 Daarna schepten de mannen op om te eten. Maar zodra ze van de moes hadden gegeten, schreeuwden ze het uit. "Dat eten is giftig, heer!" Het was oneetbaar. Maar Elisa zei: "Haal een beetje meel." 41 Hij gooide het meel in de pot en zei: "Schep op voor de mannen, dan kunnen ze eten." Toen was het eten niet giftig meer.
Elisa en het brood
42 Een man uit Baäl-Salisa kwam Elisa 20 broden brengen. Hij had die gebakken van het eerste deel van zijn oogst. Ook bracht hij vers graan mee. Elisa zei: "Geef het aan de mannen, zodat ze te eten hebben." 43 Maar zijn dienaar zei: "Dat is toch nooit genoeg voor 100 mensen?" Maar Elisa zei: "Geef het ze, zodat ze te eten hebben. Want dit zegt de Heer: ze zullen er zelfs van overhouden." 44 Toen gaf de dienaar het. Ze aten ervan en hielden over, zoals de Heer had gezegd.
Elisa en de zieke Naäman
5 Er was in Aram een legeraanvoerder die Naäman heette. De koning van Aram was erg blij met hem. Want de Heer had ervoor gezorgd dat hij door deze aanvoerder een grote overwinning had behaald. Deze aanvoerder was een echte held. Maar hij had een gevaarlijke, besmettelijke huidziekte. 2 Naämans vrouw had een slavin in dienst. Het meisje was een keer door een bende Arameeërs uit Israël geroofd. 3 Het meisje zei tegen haar meesteres: "Was mijn heer maar bij de profeet in Samaria. Hij zou hem wel genezen."
4 Naäman ging naar de koning en vertelde hem wat het meisje had gezegd. 5 De koning van Aram zei: "Goed, ga erheen. Ik zal je een brief meegeven voor de koning van Israël." Zo ging Naäman op reis. Hij nam 10 talenten (300 kilo) zilver, 6000 sikkels (66 kilo) goud en 10 bovenkleren mee. 6 Hij bracht de brief aan de koning van Israël. Daarin stond: "Ik stuur mijn dienaar Naäman naar u toe om hem door u te laten genezen." 7 Toen de koning van Israël de brief had gelezen, scheurde hij zijn kleren en zei: "Ben ik God soms? Heb ik soms macht over leven en dood? Waarom stuurt die man mij de boodschap om iemand te genezen? Let op mijn woorden: hij zoekt een reden om een oorlog tegen mij te beginnen!"
8 De profeet Elisa hoorde dat de koning van Israël zijn kleren had gescheurd. Hij stuurde een dienaar naar de koning die hem moest vragen: "Waarom heeft u uw kleren gescheurd? Laat de man naar mij komen. Dan zal hij toegeven dat er een profeet is in Israël." 9 Zo kwam Naäman met zijn paarden en wagens bij Elisa's huis. 10 Elisa liet een dienaar tegen Naäman zeggen: "Ga u zeven keer onderdompelen in het water van de Jordaan. Dan zal uw huid weer gezond zijn." 11 Maar Naäman werd woedend. Hij zei: "Ik dacht dat hij zelf wel naar buiten zou komen en tot zijn Heer God zou bidden. En dat hij dan met zijn hand over de zieke plek zou strijken om de ziekte weg te halen. 12 Zijn de Abana en de Parpar, de rivieren van Damaskus, niet beter dan alle rivieren van Israël? Zou ik daar dan niet in kunnen baden om genezen te worden?" Woedend draaide hij zich om en vertrok.
13 Maar zijn dienaren zeiden tegen hem: "Heer, als de profeet u een moeilijke opdracht had gegeven, zou u het onmiddellijk hebben gedaan! Dan kunt u zich toch ook in de Jordaan gaan baden om gezond te worden?" 14 Toen ging hij naar de Jordaan. Daar dompelde hij zich zeven keer onder in het water, zoals de profeet had gezegd. Zijn huid genas en werd net zo gaaf als die van een kind. Hij was genezen.
15 Toen ging hij met al zijn mensen weer terug naar de profeet. Hij zei tegen hem: "Nu weet ik dat alleen in Israël de ware God woont. Ik wil u graag een geschenk geven." 16 Maar Elisa zei: "Ik zweer bij de Heer die ik dien, dat ik geen geschenk van u zal aannemen." Naäman bleef aandringen, maar Elisa bleef weigeren. 17 Toen zei Naäman: "Als u dan geen geschenk van mij wil, laat mij dan alstublieft een paar zakken aarde meenemen, zoveel als twee ezels kunnen dragen. Want ik wil alleen nog maar offers brengen aan de Heer en niet meer aan andere goden.[b] 18 Maar ik hoop dat de Heer het mij wil vergeven als ik met mijn koning meega naar de tempel van Rimmon. Dan leunt de koning op mijn arm, en als hij zich buigt voor Rimmon, moet ik met hem mee buigen om hem te steunen. Ik hoop dat de Heer mij dat wil vergeven." 19 Elisa antwoordde: "Dat is goed. Ga in vrede." En Naäman vertrok.
Gehazi
20 Toen bedacht Gehazi, de dienaar van Elisa: "Wat jammer dat mijn heer niets van deze Arameeër wilde aannemen! En hij had zoveel meegebracht! Ik zal hem achterna gaan en iets van hem vragen." 21 Zo ging Gehazi Naäman achterna. Toen Naäman zag dat iemand hem snel achterna kwam, sprong hij van de wagen af. Hij liep terug en vroeg: "Is alles in orde?" 22 Gehazi antwoordde: "Ja, alles is in orde. Maar mijn heer heeft me gestuurd om u te zeggen dat er zojuist twee jonge profeten bij mijn heer gekomen zijn, uit de bergen van Efraïm. Wilt u hun alstublieft een talent (30 kilo) zilver en twee bovenkleren geven?" 23 Naäman zei: "Neem dan alsjeblieft twee talenten (60 kilo) mee!" Hij drong er bij hem op aan en liet twee talenten zilver in twee buidels inpakken. Ook gaf hij twee bovenkleren. Hij gaf alles aan twee van zijn knechten, die het voor Gehazi naar huis droegen. 24 Toen Gehazi bij de heuvel gekomen was, nam hij alles van hen over, borg het op in zijn huis en liet de mannen teruggaan.
25 Toen Gehazi weer bij Elisa kwam, vroeg Elisa hem: "Waar kom je vandaan, Gehazi?" Hij antwoordde: "Ik ben nergens heen geweest." 26 Maar Elisa zei tegen hem: "Mijn geest ging met je mee, toen die man zich omkeerde, van zijn wagen sprong en je tegemoet liep. Was het de juiste tijd om dat zilver en die kleren aan te nemen, en olijfbomen en wijngaarden, schapen en koeien, slaven en slavinnen? 27 Omdat je dit hebt gedaan, zul jij voortaan de huidziekte van Naäman hebben, en je familie ná jou ook, voor altijd." Toen Gehazi bij Elisa vertrok, was zijn huid ziek geworden: zijn lichaam was van top tot teen zo wit als sneeuw.
De vergadering in Jeruzalem
15 En er kwamen gelovig geworden Joden uit Judea naar Antiochië. Zij leerden de niet-Joodse broeders: "Als jullie je niet laten besnijden zoals Mozes heeft gezegd,[a] kunnen jullie niet worden gered." 2 Paulus en Barnabas zeiden duidelijk dat ze het daar helemaal niet mee eens waren. De gemeente besloot om Paulus en Barnabas met een aantal leerlingen naar Jeruzalem te sturen. Ze moesten daar aan de apostelen en de leiders van de gemeente gaan vragen hoe het zat.
3 Ze werden een eindje door de gemeente op weg gebracht. Daarna reisden ze door Fenicië en Samaria naar Jeruzalem. Onderweg vertelden ze aan alle broeders en zusters over de niet-Joodse mensen die in Jezus waren gaan geloven. Zij waren allemaal erg blij over dat verhaal. 4 Zo kwamen Paulus en Barnabas met de leerlingen in Jeruzalem. Daar werden ze door de gemeente, de apostelen en de leiders van de gemeente ontvangen. Ze vertelden over alle geweldige dingen die God door hen had gedaan. 5 Ze vertelden ook over de Farizeeërs[b] die waren gekomen. Dat waren Farizeeërs die in Jezus waren gaan geloven. Maar nu leerden zij aan de niet-Joodse gelovigen dat zij zich moesten laten besnijden. Ook dat ze zich aan de wet van Mozes moesten gaan houden om gered te worden.
6 De apostelen en de leiders van de gemeente vergaderden hierover. 7 Maar ze verschilden van mening en kregen er ruzie over. Toen stond Petrus op en zei tegen hen: "Broeders, jullie weten dat God mij vanaf het begin heeft aangewezen om het goede nieuws aan mensen van andere volken te brengen, zodat ook zij zouden gaan geloven. 8 En God die alle harten kent, heeft hun de Heilige Geest gegeven, net zoals Hij óns de Heilige Geest gegeven heeft. 9 Daarmee liet Hij zien dat Hij geen verschil maakt tussen Joden en niet-Joden, en dat Hij door hun geloof hun hart heeft schoongewassen.
10 Waarom willen jullie dan nu God uitdagen? Want jullie zeggen dat zij zich aan de wet van Mozes moeten gaan houden. Maar dan willen jullie de leerlingen iets laten doen wat wijzelf en onze voorouders niet konden! 11 Maar wij geloven dat we niet door de wet van Mozes, maar door de liefdevolle goedheid van de Heer Jezus worden gered. En dat geldt dus ook voor hen."
12 Toen werd het weer rustig in de vergadering. Ze luisterden naar Barnabas en Paulus. Die vertelden hun over alle wonderen die God door hen had gedaan bij de niet-Joodse mensen. 13 Toen Barnabas en Paulus klaar waren met vertellen, zei Jakobus: "Broeders, luister naar mij! 14 Simon Petrus heeft verteld hoe God voor het eerst mensen van een ander volk aannam als zijn eigen volk, door hun geloof in Jezus.[c] 15 Dat klopt ook met wat de profeten hebben gezegd. Want er staat in de Boeken: 16 'Daarna zal Ik terugkomen en het koninkrijk van David weer opbouwen. Nu is dat rijk er net zo slecht aan toe als een half ingestort huis met scheuren in de muren.[d] Maar Ik zal de scheuren dichtmaken. De delen die zijn ingestort, zal Ik weer opbouwen. 17 Want dan zal ook de rest van de mensen de Heer zoeken, namelijk alle volken die van Mij horen, zegt de Heer, die dit allemaal doet. 18 Ik zal doen wat Ik vanaf het begin al heb gezegd.' 19 Daarom vind ik dat we het de niet-Joodse mensen die in God gaan geloven niet moeilijk moeten maken. 20 We zullen hun schrijven dat ze de volgende dingen niet mogen doen: ze mogen niets eten wat aan de afgoden geofferd is, ze mogen niet met allerlei vrouwen of mannen naar bed gaan, ze mogen geen vlees eten waar het bloed niet uit is weggelopen, en ze mogen geen bloed eten of drinken. 21 Want vanaf het begin zijn er in elke stad mensen geweest die aan de mensen de wet van Mozes leren. Want elke heilige rustdag worden zijn boeken in de synagogen voorgelezen. Dus deze regels kennen ze."
Terug naar Antiochië met het antwoord van de vergadering
22 Hiermee was iedereen het eens. Ze besloten om een paar mannen met Paulus en Barnabas mee naar Antiochië te sturen. Ze kozen Judas Barsabbas en Silas uit. Dat waren leiders van de gemeente in Jeruzalem. 23 Ze gaven hun de volgende brief mee: "De apostelen en leiders van de gemeente doen de groeten aan hun broeders en zusters uit niet-Joodse volken in Antiochië, Syrië en Cilicië. 24 Wij hebben gehoord dat een paar mensen uit onze gemeente jullie onzeker hebben gemaakt. Zij hebben jullie gezegd dat jullie je moeten laten besnijden. Ook dat jullie je aan de wet van Mozes moeten gaan houden. Maar wij hadden hun dat helemaal niet gezegd. 25 Wij hebben met elkaar besloten om Paulus en Barnabas met nog een paar broeders naar jullie toe te sturen. 26 (Paulus en Barnabas hebben hun leven over voor onze Heer Jezus Christus.) 27 Wij hebben Judas en Silas met hen mee gestuurd. Zij zullen jullie deze brief brengen. Bovendien zullen ze jullie ook zelf uitleggen hoe het zit. 28 Want het leek de Heilige Geest en ons goed om jullie te zeggen dat jullie je alleen aan de volgende dingen moeten houden: 29 jullie mogen niets eten wat aan de afgoden geofferd is, jullie mogen geen bloed eten of drinken, jullie mogen geen vlees eten waar het bloed niet uit is weggelopen en jullie mogen niet met allerlei mannen of vrouwen naar bed gaan. Als jullie je hieraan houden, is alles in orde. Het ga jullie goed!"
30 Ze namen afscheid en reisden weer naar Antiochië. Toen ze daar aangekomen waren, riepen ze de gemeente bij elkaar en gaven de brief. 31 Toen de mensen die gelezen hadden, waren ze erg blij en bemoedigd. 32 Judas en Silas, die profeten waren, bemoedigden de broeders en zusters en bouwden hen op in het geloof. 33 Na een tijd werden ze door de broeders met hartelijke groeten weer terug gestuurd naar Jeruzalem. 34 Maar Silas besloot te blijven.
35 Ook Paulus en Barnabas bleven in Antiochië. Ze gaven les en predikten samen met veel andere mensen het woord van de Heer.
Psalm 141
1 Een lied van David.
Heer, ik roep U om hulp. Kom toch gauw!
Luister naar mij als ik U om hulp roep!
2 Ontvang mijn gebed als een wierook-offer.
Mijn opgeheven handen zijn het avond-offer.
3 Heer, zet een bewaker bij mijn mond,
die de deur van mijn lippen bewaakt.
4 Houd mij weg van het kwaad.
Laat me niet meedoen met slechte mensen,
ook al is de verleiding soms nog zo groot.
5 Als een rechtvaardig mens mij straft,
dan doet hij dat uit liefde.
Als slechte mensen me kwaad doen,
zal ik voor hen bidden.
6 Als hun leiders de doodstraf krijgen
en van de rotsen worden gegooid,
zal ik nog goede dingen over hen zeggen.[a]
7 We staan op de rand van de dood:
het is alsof onze botten al overal verspreid liggen,
zoals kluiten aarde op de akker
nadat de boeren het land hebben omgeploegd.
8 Maar ik kijk naar U uit, Heer, en vertrouw op U.
Laat me niet sterven.
9 Bescherm me tegen elke val
die slechte mensen voor mij hebben opgezet.
10 Laat hen in hun eigen valkuil vallen,
maar laat mij ontsnappen.
23 Slechte mensen laten zich omkopen
om ervoor te zorgen dat er niet eerlijk wordt rechtgesproken.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016