The Daily Audio Bible
Today's audio is from the NLT. Switch to the NLT to read along with the audio.
14 Hierna bouwde hij een buitenmuur rond de 'Stad van David'. De muur liep vanaf de westkant van de Gihon, door het dal in de richting van de Vispoort en dan rond de heuvel Ofel. Hij maakte de muur flink hoog. Ook plaatste hij legeraanvoerders in de steden met muren in Juda. 15 Hij haalde de godenbeelden en het beeld van Baäl weg uit de tempel van de Heer. Hij brak alle altaren af die hij op de berg van de tempel van de Heer en in Jeruzalem had gebouwd. De stenen gooide hij buiten de stad neer. 16 Hij herbouwde het altaar van de Heer en bracht daar weer offers. Hij beval Juda om de Heer, de God van Israël, weer te dienen. 17 Toch bleven de mensen nog offeren op de altaren buiten Jeruzalem, maar nu alleen aan hun Heer God.
18 De rest van wat Manasse allemaal heeft gedaan,[a] zijn gebed tot zijn God en de woorden waarmee de profeten hem namens God waarschuwden, zijn opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Juda en Israël. 19 Zijn gebed, het antwoord van de Heer, alles wat hij verkeerd gedaan heeft tegen de Heer, de plaatsen waar hij altaren, heilige palen en godenbeelden heeft neergezet voordat hij spijt kreeg, staan allemaal in de boeken van de profeten. 20 Manasse stierf en werd in zijn paleis begraven. Zijn zoon Amon werd na hem koning van Juda.
Amon, koning van Juda
21 Amon was 22 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde twee jaar in Jeruzalem. 22 Hij leefde niet zoals de Heer het wil, net als zijn vader Manasse. Amon aanbad de goden die zijn vader Manasse had gemaakt en bracht er offers aan. 23 Maar hij kreeg er geen spijt van, zoals zijn vader Manasse. Amons schuld tegenover de Heer werd steeds groter.
24 Op een keer smeedden zijn dienaren een samenzwering tegen hem en doodden hem in zijn paleis.[b] 25 Maar het volk doodde daarna alle mannen die aan de samenzwering hadden meegedaan. Daarna kroonden ze Amons zoon Josia tot koning van Juda.
Josia, koning van Juda
34 Josia was acht jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 31 jaar in Jeruzalem. 2 Hij leefde zoals de Heer het wil, net zoals zijn voorvader David. Hij diende God heel nauwkeurig. 3 Toen hij acht jaar koning was, hij was dus nog jong, begon hij de God van zijn vader David te aanbidden. En toen hij twaalf jaar koning was, begon hij Juda en Jeruzalem schoon te maken voor de Heer: hij haalde alle altaren, heilige palen en godenbeelden weg. 4 Hij hield toezicht toen de altaren voor Baäl werden afgebroken. Hij hakte de afbeeldingen van de zon boven die altaren weg. Hij hakte de heilige palen en de godenbeelden om en verpulverde ze helemaal. Het stof daarvan strooide hij op de graven van de priesters die op die altaren de offers hadden gebracht. 5 De botten van die priesters verbrandde hij op de altaren.[c] Zo maakte hij Juda en Jeruzalem weer schoon voor de Heer. 6 Ook de steden in het gebied van Manasse, van Efraïm en van Simeon, en zelfs de steden in Naftali en in de velden rond die steden maakte hij schoon voor de Heer. 7 Hij brak er alle altaren af, hakte de heilige palen om en sloeg de godenbeelden tot gruis. In het hele land hakte hij alle afbeeldingen van de zon om. Daarna ging hij terug naar Jeruzalem.
8 Toen hij 18 jaar koning was gaf hij ook aan Safan, de zoon van Azalia, en de stadsoverste Maäseja en de minister-president Joha, de zoon van Joahaz, de opdracht om de tempel van zijn Heer God te repareren. 9 Ze gingen naar de hogepriester Hilkia en gaven hem het geld dat de deurwachters hadden ontvangen van de stammen van Manasse en Efraïm. Ook het geld van de mensen die nog over waren van het koninkrijk Israël,[d] en van heel Juda en Benjamin en van de bewoners van Jeruzalem. 10 Het was voor de opzichters die toezicht hielden op het werk van de mannen die de tempel van de Heer repareerden. 11 Van het geld moesten stenen gekocht worden, en hout voor de dakbalken van de gebouwen. Want de koningen van Juda hadden nooit iets aan de tempel gedaan. 12 Het waren betrouwbare mannen die daar werkten. De Levieten Jahat en Obadja uit de familie van Merari, en Zacharia en Mesullam uit de familie van Kehat hielden toezicht op het werk.
13 Alle Levieten die muziekinstrumenten konden bespelen, stonden aan het hoofd van de dragers. Ook hadden ze de leiding over alle andere arbeiders. Verder waren de Levieten schrijvers, opzieners en poortwachters.
Het wetboek van de Heer wordt gevonden
14 Toen ze het geld dat in de tempel van de Heer gebracht was, tevoorschijn haalden, vond de priester Hilkia een boek. Het was het boek van de wet van de Heer dat door Mozes was geschreven. 15 Toen zei Hilkia tegen de schrijver Safan: "Ik heb in de tempel van de Heer het wetboek gevonden." En hij gaf het aan Safan. 16 Safan ging ermee naar de koning. Bovendien bracht hij de koning verslag uit van het werk. Hij zei: "Alles wat u bevolen heeft, wordt gedaan. 17 Het geld dat in de tempel van de Heer was, is geteld en aan de opzichters en arbeiders gegeven. 18 En de priester Hilkia heeft mij een boek gegeven." Safan las de koning eruit voor.
19 Toen de koning had gehoord wat er in het wetboek stond, scheurde hij zijn kleren als teken van verdriet. 20 Hij liet Hilkia, Ahikam de zoon van Safan, Abdon de zoon van Micha, de schrijver Safan en zijn dienaar Asaja komen. 21 Hij zei tegen hen: "Ga voor mij en voor de mensen die nog in Israël en Juda zijn overgebleven aan de Heer vragen wat we moeten doen. Want de Heer zal woedend zijn dat wij en onze voorouders niet hebben gedaan wat er in dit wetboek staat."
22 Toen ging Hilkia met de anderen naar de profetes Hulda. (Zij was de vrouw van Sallum, de zoon van Tokat, die een zoon was van Hasra. Sallum was de bewaarder van de priesterkleren.) Hulda woonde in het nieuwe gedeelte van Jeruzalem. Ze vertelden haar wat er was gebeurd. 23 Ze antwoordde: "Dit zegt de Heer, de God van Israël: Zeg tegen de man die jullie naar Mij toe gestuurd heeft: 24 Ik zal een ramp laten komen over de bewoners van deze stad. Ze zullen getroffen worden door alle vervloekingen die in het boek staan dat aan de koning van Juda is voorgelezen. 25 Want ze hebben Mij verlaten. Ze hebben offers gebracht aan andere goden. Ze hebben Mij heel erg kwaad gemaakt met hun zelfgemaakte goden. Daarom zal Ik deze stad straffen. Niets zal Mij nog kunnen tegenhouden. 26 Maar zeg tegen de koning van Juda, die jullie heeft gestuurd om Mij om raad te vragen: Dit zegt de Heer, de God van Israël: u heeft gehoord wat er in het wetboek staat. 27 U bent er heel erg van geschrokken en wilde Mij gehoorzaam zijn. U heeft Mij laten zien dat u heel erg spijt heeft van alles wat er is gebeurd. U vond het vreselijk wat er met deze stad en haar bewoners gaat gebeuren. U heeft uw kleren gescheurd en voor Mij gehuild van spijt en verdriet. Ik heb u gehoord. 28 Daarom zal dit pas gebeuren als u gestorven bent. U zal het niet zelf meemaken en het niet zien gebeuren." Ze brachten het antwoord over aan de koning.
Koning Josia wil dat de mensen weer volgens de wet gaan leven
29 Toen liet de koning alle leiders van Juda en Jeruzalem bij zich komen. 30 De koning ging naar de tempel van de Heer. Iedereen ging met hem mee: alle mannen van Juda, alle bewoners van Jeruzalem, de priesters, de Levieten, en het hele volk, van hoog tot laag, jong en oud. De koning las hun het hele boek van het verbond voor dat in de tempel van de Heer was gevonden.
31 Toen ging hij staan en sloot een verbond met het volk en de Heer. Ze beloofden dat ze voortaan met hun hele hart en hun hele ziel de Heer zouden dienen. Voortaan zouden ze gehoorzaam zijn aan de wetten en leefregels die in het boek van het verbond waren opgeschreven. 32 Hij liet iedereen die daar was en iedereen uit het gebied van de stam van Benjamin meedoen met dit verbond. En alle Jeruzalemmers hielden zich aan alles wat er in het boek van het verbond stond. 33 Josia haalde alle godenbeelden in het land weg. Alle mensen van het land gingen hun Heer God weer dienen. Zolang de koning leefde, dienden ze de God van hun voorouders.
10 Doe de groeten aan Apelles, die heel duidelijk heeft laten zien dat hij bij Christus hoort. Doe ook de groeten aan de mensen die bij de groep van Aristobulus horen. 11 Ook aan Herodion, die net als ik een Jood is. Doe verder de groeten aan de gelovigen die bij de groep van Narcissus horen. 12 Doe ook de groeten aan Tryfena en Tryfosa. Deze twee vrouwen doen heel veel voor de Heer. Doe verder de groeten aan mijn goede vriendin Persis, die ook veel voor de Heer heeft gedaan. 13 Ook aan Rufus, die door de Heer is uitgekozen om bij Hem te horen. En aan zijn moeder, die ook voor mij een moeder is. 14 Verder aan Asynkritus, Flegon, Hermas, Patrobas, Hermes en de broeders en zusters die bij hen zijn. 15 Doe de groeten aan Filologus, aan Julia en aan Nereus en zijn zus, en aan Olympas. Ook aan alle gelovigen die bij hen zijn. 16 Groet elkaar met een heilige kus. Alle gemeenten van Christus doen de groeten aan jullie.
Waarschuwingen
17 Ik wil jullie waarschuwen, broeders en zusters, dat jullie goed moeten oppassen voor mensen die ruzie maken en verdeeldheid veroorzaken. Ze houden zich niet aan de dingen die ik jullie heb geleerd. Blijf bij hen uit de buurt. 18 Zulke mensen dienen niet onze Heer Jezus Christus, maar hun buik. Met hun mooiklinkende en godsdienstige woorden bedriegen ze mensen die nietsvermoedend naar hen luisteren. Ze leren de mensen verkeerde dingen.
19 Iedereen weet hoe gehoorzaam jullie aan Christus zijn. Daar ben ik dan ook heel blij mee. Maar ik wil dat jullie niet alleen zo wijs zullen zijn om het goede te doen, maar dat jullie zelfs vér bij het kwaad vandaan zullen blijven. 20 De God van vrede zal binnenkort de duivel onder jullie voeten vertrappen. Ik bid dat onze Heer Jezus in alles goed voor jullie zal zijn.
Slot
21 Mijn medewerker Timoteüs en de Joden Lucius, Jason en Sosipater doen jullie de groeten. 22 Jullie moeten ook de groeten hebben van Tertius. Hij heeft deze brief voor mij opgeschreven. 23 Jullie krijgen ook de groeten van Gajus. Hij is heel erg gastvrij voor mij en voor de hele gemeente. Verder krijgen jullie de groeten van Erastus (de schatbewaarder van zijn stad) en van broeder Quartus. 24 Ik bid dat onze Heer Jezus Christus in alles goed voor jullie allemaal zal zijn. Amen! Zo is het!
25 God wil jullie sterk maken in het geloof, door het goede nieuws van Jezus Christus dat ik aan de mensen heb verteld. God heeft dat goede nieuws eerst eeuwenlang geheim gehouden. 26 Wel hadden de profeten er op bevel van de eeuwige God in de Boeken al over geschreven. Maar nu wordt het overal bekend gemaakt, zodat alle volken gehoorzaam kunnen worden aan het geloof in God. 27 Alle lof en eer is voor Hem, de enige, wijze God, door Jezus Christus, voor altijd en eeuwig! Amen! Zo is het!
Psalm 26
1 Een lied van David.
Heer, kom alstublieft voor mij op,
want ik ben onschuldig.
Ik vertrouw altijd op U, zonder te twijfelen.
2 Stel me op de proef, Heer, toets mij.
Kijk wat er diep in mijn hart is.
3 Want ik denk steeds aan uw liefde
en ik volg U.
4 Ik blijf ver bij slechte mensen vandaan
en ik ga niet om met mensen
die alleen maar doen alsof ze van U houden.
5 Ik haat het om met mensen om te gaan
die slechte dingen doen.
Ik doe niet mee met de mensen die zich niets van U aantrekken.
6 Ik ben helemaal onschuldig, Heer,
en ik ga graag naar uw altaar.
7 Ik zing graag luid voor U
en vertel andere mensen over al uw wonderen.
8 Heer, ik houd van uw heiligdom,
het heiligdom van de tent waar U woont,
in uw hemelse macht en majesteit.
9 Ruk mij niet weg uit het leven.
Dood mij niet samen met de mensen die slechte dingen doen
en die onschuldige mensen vermoorden.
10 Zij zijn misdadigers
en laten zich gemakkelijk omkopen.
11 Maar ik leef zoals U het wil.
Heb medelijden met mij en red mij!
12 De Heer redt mij uit alle moeilijkheden.
Wanneer we bij elkaar komen,
zal ik de Heer prijzen.
19 Mensen die graag roddelen, verraden geheimen.
Ga dus niet met zulke mensen om, ook al is het verleidelijk om naar hen te luisteren.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016