The Daily Audio Bible
Today's audio is from the NLT. Switch to the NLT to read along with the audio.
Een lied over de bruidegom en zijn bruid (vervolg)
5 Hij: "Ik ben al bij je, mijn meisje, mijn bruid,
ik ben al in mijn tuin gekomen.
Ik heb mirre geplukt en balsem.
Ik heb je honing gegeten.
Ik heb je wijn en melk gedronken.
Kom vrienden, laten we samen feestvieren
en samen dronken worden."
2 Zij: "Ik sliep, maar mijn hart was wakker.
Ik droomde dat mijn liefste aanklopte.
Ik hoorde hem zeggen: 'Doe open, mijn meisje, mijn liefste,
mijn duifje, mijn schoonheid!
Mijn hoofd is nat van de dauw.
Mijn haar is nat van de waterdruppels.'
3 Maar ik zei: 'Ik heb mijn kleren al uitgedaan. Moet ik ze soms weer aantrekken?
Ik heb mijn voeten al gewassen. Moet ik ze soms weer vuil maken?'
4 Mijn liefste stak zijn hand door de opening in de deur.
Mijn hart bonsde luid.
5 Ik stond op om hem open te doen.
Mijn handen waren nat, mijn vingers die de grendel open schoven dropen van mirre.
6 Ik deed de deur open, maar mijn liefste was weg, verdwenen!
Ik beefde van opwinding toen hij met me sprak.
Ik zocht hem, maar kon hem nergens meer vinden.
Ik riep hem, maar hij antwoordde niet.
7 De wachters die in de stad hun ronde deden, vonden mij.
Ze sloegen me, ze sloegen me hard.
Ze rukten mijn sluier af, die muurwachters.
8 Ik smeek jullie, meisjes van Jeruzalem,
als jullie mijn liefste vinden, zeg hem dan dat ik hevig naar hem verlang."
9 Anderen: "Wat heeft jouw liefste wat een ander niet heeft, mooi meisje?
Wat heeft jouw liefste wat een ander niet heeft, dat wij hem dat moeten zeggen?"
10 Zij: "Mijn liefste heeft een blanke, bijna roze huid.
Hij is mooier dan duizenden anderen.
11 Zijn hoofd is van zuiver goud.
Hij heeft ravenzwart, krullend haar.
12 Zijn ogen zijn als de ogen van de duiven bij de beek.
Het wit van zijn ogen is zo wit alsof zijn ogen in melk zijn gewassen.
Zijn ogen zijn zo mooi als edelstenen in een ring.
13 Zijn wangen zijn als een bloembed,
een bloembed van balsem, of een bloembed van geurige kruiden.
Zijn lippen zijn zo mooi als lelies en zo heerlijk als mirre.
14 Zijn armen zijn zo mooi als staven goud die versierd zijn met edelstenen.
Zijn lichaam is als een kunstwerk van ivoor, bedekt met saffieren.
15 Zijn benen zijn als pilaren van wit marmer
die op voetstukken van zuiver goud staan.
Hij is zo groot en sterk als een grote cederboom van de Libanon.
16 Zijn mond is heerlijk.
Alles aan hem is prachtig!
Zo is mijn liefste, zo is mijn vriend,
meisjes van Jeruzalem!"
Een lied over de bruidegom en zijn bruid (vervolg)
6 Meisjes: "Waar is je liefste nu heengegaan,
mooiste van alle vrouwen?
Waar is je liefste naartoe?
We zullen je helpen hem te zoeken."
2 Zij: "Mijn liefste is naar zijn tuin gegaan,
naar de bloembedden met kruiden,
om er te genieten en om lelies te plukken.
3 Ik ben van mijn liefste en mijn liefste is van mij.
Hij ligt tussen de lelies."
4 Hij: "Wat ben je mooi, mijn liefste, zo mooi als de stad Tirza,
zo prachtig als de stad Jeruzalem,
en zo gevaarlijk als een heel leger!
5 Kijk alsjeblieft een andere kant op,
want ik bezwijk onder je blik.
Je haar golft als een kudde geiten die op de bergen van Gilead graast.
6 Je tanden zijn zo mooi als pasgeschoren schapen die net in de beek gewassen zijn.
Het zijn allemaal tweelingen. Er ontbreekt er niet één.
7 Je wangen tussen je lange haar zijn zo mooi als doorgesneden granaatappels.
8 Koning Salomo heeft wel zestig koninginnen, tachtig bijvrouwen en ontelbaar veel slavinnen,
9 Maar niemand is zo volmaakt als mijn duifje,
de enige dochter van haar moeder.
Ook haar moeder vindt haar het mooiste meisje.
Als de meisjes jou zien, zullen ze je moeder vertellen dat je prachtig bent.
De koninginnen en bijvrouwen zullen tegen elkaar zeggen hoe mooi ze je vinden.
10 Je bent zo mooi als een zonsopgang,
zo stralend als de maan,
zo schitterend als de zon,
en zo gevaarlijk als een heel leger."
11 Zij: "Ik ging naar de tuin met notenbomen,
om te zien of er al bloesems aanzitten.
Ik ging kijken of er al blaadjes aan de wijnstruiken komen
en of de granaatappelbomen al bloeien.
12 Ik wist niet wat me overkwam!
Ik werd op de strijdwagen van de koning neergezet!"
13 Anderen: "Draai je eens rond,
kom, draai nog eens zodat we je goed kunnen zien!"
Hij: "Wat willen jullie kijken naar dit meisje uit Sulem?
Ze is geen Mahanaïm danseres!"
Een lied over de bruidegom en zijn bruid (vervolg)
7 Hij: "Wat loop je sierlijk op je sandalen.
Je lijkt wel een koningsdochter!
Je heupen zijn zo rond als een halsketting.
Ze lijken wel door een kunstenaar gemaakt.
2 Je navel lijkt op een prachtige kom
waar altijd wijn in zit.
3 Je buik glanst als een hoopje tarwe tussen de lelies.
4 Je borsten zijn glanzend bruin als twee jonge gazellen.
Je hals lijkt op een toren van ivoor
en je ogen lijken op de vijvers van Hesbon bij de Bat-Rabbimpoort.
Je neus lijkt op een wachttoren in de Libanon vanwaar je Damaskus kunt zien.
5 Je hoofd staat net zo fier als de berg Karmel.
Je haar heeft een dieprode glans.
Met je lange haar heb je een koning gevangen!
6 Wat is de liefde toch heerlijk.
Het is het mooiste wat je verlangen kan.
7 Je bent zo slank en sierlijk als een dadelpalm.
Je borsten zijn de dadeltrossen.
8 Ik dacht: 'Ik wil in die dadelpalm klimmen
en van de dadels eten.'
Je borsten zijn zo heerlijk als druiventrossen
en je adem ruikt naar appeltjes.
9 Je mond is zo heerlijk als zoete wijn…"
Zij: "…die regelrecht stroomt
naar de lippen van mijn slapende liefste.
10 Ik ben van mijn liefste.
Hij verlangt naar mij.
11 Kom, liefste, laten we naar het veld gaan,
laten we daar in het gras overnachten.
12 Laten we 's morgens heel vroeg naar de wijngaarden gaan
om te kijken of er al bloesems aan de takken komen.
Laten we gaan kijken hoe de bloesems opengaan
en hoe de granaatappelbomen bloeien.
Daar zal ik je mijn liefde geven.
13 De liefdesappeltjes geuren heerlijk.
Bij ons huis groeien heerlijke vruchten.
Ik heb alle vruchten voor jou bewaard, mijn liefste."
Een lied over de bruidegom en zijn bruid (vervolg)
8 "Was je mijn broer maar.
Had je maar net als ik als baby bij mijn moeder op schoot gezeten.
Als ik je dan buiten tegenkwam,
zou ik je een kus kunnen geven zonder dat iemand dat verkeerd vond.
2 Ik zou je hand pakken
en je meenemen naar het huis van mijn moeder, die mij opvoedt.
Ik zou je lekkere wijn te drinken geven,
wijn die van granaatappels gemaakt is.
3 Zijn ene arm ligt onder mijn hoofd,
zijn andere arm omarmt mij.
4 Meisjes van Jeruzalem, ik zweer bij de gazellen en de herten:
je moet de liefde niet dwingen.
Je moet wachten tot de liefde vanzelf komt!"
5 Anderen: "Wie komt daar uit de woestijn,
arm in arm met haar liefste?"
Zij: "Ik heb je liefde gevonden onder de appelboom,
de appelboom waar je moeder van jou in verwachting raakte.
6 Draag me dicht op je hart,
dicht bij je, zoals je een armband om je arm draagt.
Want de liefde is net zo sterk als de dood: je kunt er niet aan ontkomen!
Het verlangen van de liefde is als vuur, een vuur dat door de Heer is aangestoken.
7 Er is geen water dat het vuur van de liefde kan blussen.
Er is geen rivier die de liefde kan doven.
Als een mens die liefde zou willen kopen met alles wat hij bezat,
zou het nog steeds niet genoeg zijn. Hij zou worden weggestuurd.
8 Mijn broers zeiden vroeger: 'We hebben een klein zusje. Ze is nog heel jong.
Wat zullen we doen als er op een dag iemand komt die met haar wil trouwen?
9 Als ze sterk is en zich nog niet aan hem geeft vóór ze getrouwd is,
dan zullen we haar een bruidsschat meegeven.
Maar als ze zich vóór ze trouwt aan een man wil geven, zullen we haar tegenhouden.'
10 Maar ik ben zo sterk geweest als een muur met torens.
Nu weet hij, dat ik me alleen aan hém zal willen geven."
11 Hij: "Koning Salomo heeft een wijngaard,
een wijngaard in Baäl-Hamon.
Hij verhuurde die aan wijnboeren.
Zij moeten hem er ieder wel 1000 zilverstukken voor betalen.
12 Laat Salomo maar die 1000 zilverstukken krijgen.
Laat de arbeiders in de wijngaard maar hun 200 zilverstukken loon krijgen.
Maar míjn wijngaard is hier.
13 Mijn meisje, daar in je tuin,
mijn vrienden luisteren of ze je horen roepen.
Laat me je stem horen!"
14 Zij: "Kom dan, mijn liefste, kom snel als een gazelle,
kom snel als een hert op de bergen waar de balsemstruiken bloeien."
Het wegbrengen van het geschenk (vervolg)
9 Het is eigenlijk niet nodig om jullie te schrijven over het geschenk dat jullie aan de gelovigen willen geven. 2 Want ik weet dat jullie dat heel graag geven. Ik heb er tegen de Macedoniërs al over opgeschept. Want ik ben heel trots op jullie dat jullie al een jaar lang klaar staan om te helpen. En jullie voorbeeld heeft nu de Macedoniërs aangemoedigd om hetzelfde te doen. 3 Nu stuur ik deze broeders naar jullie toe. Dan kunnen ze zelf zien dat we terecht zo trots op jullie zijn. Ze zullen zien dat jullie inderdaad klaar staan om te helpen. 4 Want stel dat er straks Macedoniërs met mij meereizen naar jullie, en jullie zouden geen geschenk hebben klaargelegd! Wat zou ik dan voor schut staan. En jullie nog veel meer! Want dan zou ik me vergist hebben toen ik vol vertrouwen over jullie opschepte! 5 Daarom heb ik deze broeders gezegd voor mij uit te reizen. Dan kunnen zij jullie helpen om het geschenk dat jullie hadden beloofd te geven, alvast te verzamelen. Dan ligt dat straks klaar als een vrijwillig geschenk, en niet als iets wat ik met moeite van jullie heb losgekregen.
Geven lijkt op zaad zaaien
6 Bedenk dit als je iets wil geven: iemand die zuinig zaait, zal ook weinig oogsten. En iemand die veel zaait, zal ook veel oogsten. 7 Iedereen moet zelf besluiten hoeveel hij wil geven. En laat hij dat dan van harte geven, zonder tegenzin of dwang. God houdt van mensen die met een blij hart geven. 8 En God is in staat om jullie alles overvloedig te geven. Daardoor zullen jullie zelf in alle dingen op elk moment meer dan genoeg hebben. En daardoor kunnen jullie ook gul aan anderen geven. 9 Dat is zoals het in de Boeken staat over iemand die leeft zoals God het wil: "Hij deelt altijd gul uit aan de armen. Hij zal voor altijd rechtvaardig zijn." 10 God geeft aan de zaaier zaad om te zaaien, maar ook brood om te eten. Net zo zal Hij 'zaad'[a] aan jullie geven. Hij zal zelfs steeds méér 'zaad' geven. En Hij zal zorgen dat er ook een grote 'oogst' opkomt uit jullie goede daden. 11 Zo zullen jullie steeds veel hebben om veel te kunnen weggeven. En daar zullen de mensen God voor prijzen. 12 Want door dit geschenk helpen jullie niet alleen de arme gelovigen, maar zorgen jullie er ook voor dat heel veel mensen God zullen danken. 13 Want doordat júllie duidelijk hebben laten zien dat jullie willen helpen, prijzen zíj God. Want ze zien dat jullie gehoorzaam zijn aan het goede nieuws van Christus, en dat jullie gul willen delen met hen en met iedereen. 14 Ze zullen voor jullie bidden. Ze zouden jullie graag zelf bedanken, omdat ze zien dat God zo goed is voor jullie. 15 Laten we God ervoor prijzen dat Hij zo vriendelijk en goed voor ons is! Er zijn geen woorden voor!
Psalm 51
1 Een lied van David. Voor de leider van het koor. 2 Hij maakte dit lied toen de profeet Natan bij hem was gekomen, nadat hij met Batseba naar bed was geweest.[a]
3 God, heb alstublieft medelijden met mij,
omdat U liefdevol bent.
Doe weg wat ik verkeerd heb gedaan,
omdat U goed bent.
4 Was mijn ongehoorzaamheid van mij af.
Vergeef me mijn slechte daden.
5 Want ik weet dat ik verkeerd heb gedaan.
Ik moet er aldoor aan denken hoe ongehoorzaam ik aan U ben geweest.
6 Tegen U heb ik verkeerd gedaan, tegen U alleen.
Ik heb iets gedaan wat U heel erg vindt.
U had gelijk toen U mij veroordeelde.
7 Toen ik werd geboren, zat het kwaad al in me.
Al vanaf het moment dat ik ontstond, heeft het kwaad mij in zijn macht.
8 Maar U wil dat ik goed en eerlijk ben.
Dat uw wijsheid in mijn binnenste is.
9 Reinig mij, dan ben ik weer helemaal schoon.
Was mij, dan is mijn hart weer witter dan de sneeuw.
10 Heer, U heeft me gestraft.
Laat me nu ook weer blij zijn,
laat me weer kunnen juichen.
11 Vergeef me dat ik U ongehoorzaam was, Heer,
doe al mijn slechte daden weg.
12 Geef me een zuiver hart, God!
Maak mijn geest nieuw en sterk.
13 Stuur me niet bij U vandaan.
Neem uw Heilige Geest niet van mij weg.
14 Maak me weer blij over uw redding.
Maak me gewillig om U te gehoorzamen.
15 Dan zal ik slechte mensen leren hoe U wil dat zij leven.
Dan zullen ze U gaan dienen.
16 Heer, ik ben schuldig, want ik heb iemand vermoord![b]
Neem alstublieft mijn schuld van me af.
Want U bent de God die mij redt.
Dan zal ik over U juichen.
17 Heer, laat me U prijzen.
Laat me vertellen over wat U heeft gedaan.
18 Want U geniet er niet van als ik U nu offers zou brengen.
Als U offers van mij wilde, zou ik U die geven.
Maar het gaat U niet om brand-offers.
19 Het offer waar U naar verlangt, is,
dat ik werkelijk spijt heb van wat ik heb gedaan.
U stuurt nooit iemand weg die werkelijk spijt heeft.
20 Wees goed voor Sion, omdat U goed bent.
Bouw de muren van Jeruzalem weer op.
21 Geniet weer van de offers, Heer,
gebracht door mensen die leven zoals U het wil.
Geniet weer van de offer-dieren die worden verbrand,
de stieren die op uw altaar worden geofferd.
24 Ga niet om met driftige mensen.
Wees niet bevriend met mensen die snel kwaad zijn.
25 Want anders neem je hun slechte gedrag over
en zal het slecht met je aflopen.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016