The Daily Audio Bible
Today's audio is from the CSB. Switch to the CSB to read along with the audio.
10 "Nu zal Ik ingrijpen," zegt de Heer. "Nu is het mijn tijd. Nu zal Ik laten zien hoe machtig Ik ben. 11 Jullie plannen lopen op niets uit. Ze zijn zo waardeloos als stro. Jullie zullen er zelf door vernietigd worden, alsof jullie door je eigen adem in brand gestoken worden. 12 De volken worden gebrand als kalk, als afgehakte doornstruiken. 13 Luister wat Ik doe, jullie die ver weg zijn! En jullie die dichtbij zijn, erken mijn macht!"
14 Jesaja zegt: De bewoners van Jeruzalem die zich niets van God aantrekken, beven. "Wie van ons kan blijven bestaan bij zo'n laaiend vuur? Wie van ons kan in leven blijven bij zo'n verschroeiende, eeuwige hitte? Wie kan leven bij zo'n machtig God?" 15 Alleen mensen die eerlijk en rechtvaardig zijn kunnen dat. Die niets te maken willen hebben met oneerlijk verdiend geld. Die zich niet laten omkopen. Die niet doen alsof ze niets horen van plannen om onschuldige mensen te vermoorden. Die niet doen alsof ze het kwaad niet zien. 16 Zulke mensen zullen veilig zijn. Zo veilig als op een hoge rots of in een burcht op de berg. Ze zullen altijd te eten en te drinken hebben. 17 Zulke mensen zullen hun Koning in al zijn pracht zien. Ze zullen een wijd land zien. 18 De ellende zal alleen nog maar een herinnering zijn. Waar zijn de mannen gebleven die de belastingen afwogen en ophaalden? Waar zijn de mannen die de torens telden om het belastinggeld uit te rekenen? 19 Dat brutale volk met zijn moeilijke, onbegrijpelijke taal zullen jullie nooit meer zien.
20 Kijk naar Jeruzalem, de stad waar we onze feesten vieren. Het zal een veilige stad zijn. Een stad die zo vast staat als een tent die nooit wordt verplaatst, waarvan de tentpinnen nooit worden uitgerukt en waarvan de touwen nooit worden losgetrokken. 21 Daar zal de Heer ons zijn macht laten zien. De Heer zal voor Jeruzalem zijn als een brede, beschermende rivier. Geen enkel vijandig schip, groot of klein, zal die rivier kunnen oversteken. 22 Want de Heer is onze Rechter, onze Wetgever, onze Koning. Hij zal ons redden. 23 Jeruzalem, je lijkt nu nog op een zeilschip waarvan de touwen slap hangen. Ze kunnen de mast niet overeind houden en de zeilen niet strak trekken. Maar straks zullen de mensen de buit verdelen die ze op de vijand hebben veroverd. Zelfs verlamde mensen zullen er een deel van meenemen. 24 En niemand van het volk zal ziek zijn. Want iedereen die er woont, zal vergeving krijgen voor wat hij verkeerd heeft gedaan en genezing krijgen.
Gods straf over Edom
34 Jesaja zegt: Volken, kom dichterbij om te luisteren naar wat ik zeg. Landen, let op! Laat de hele aarde goed naar mij luisteren! 2 De Heer is woedend op de volken en op hun legers. Hij heeft besloten al die legers te vernietigen en af te slachten. 3 Overal in het rond zullen de doden liggen. De stank van hun lijken zal opstijgen. De bergen zullen druipen van het bloed. 4 De sterren zullen verbleken. De hemel zal verdwijnen als een boekrol die wordt opgerold. De sterren zullen naar beneden vallen zoals in de herfst de bladeren van de bomen vallen en de vijgen van de vijgenboom.
5 Het zwaard van de Heer is dronken van bloed. Zijn zwaard zal neerkomen op Edom.[a] Het doodt het volk dat Hij wil straffen. 6 Het zwaard van de Heer druipt van het bloed. Het druipt van vet en bloed van lammetjes, geiten en schapen. Want de Heer houdt een offerfeest in Bozra.[b] Een grote slachtpartij in het land van Edom. 7 Ook wilde buffels worden gedood. Stieren en buffels[c] zullen neervallen. Het land zal doordrenkt zijn met bloed. Het stof zal plakken van het vet. 8 Want het zal de dag van de straf van de Heer zijn. Het zal het moment zijn dat Hij de vijanden van Jeruzalem straft. 9 Het water van de beken zal in teer veranderen. Het stof zal in zwavel veranderen. Ja, de grond zal veranderen in een oven van brandende teer. 10 Die teer zal dag en nacht branden. Voor eeuwig zal de rook opstijgen. Eeuwenlang zal het land onbewoond blijven. Voor eeuwig zal er niemand meer doorheen reizen. 11 Er zullen allerlei watervogels gaan wonen. Want de Heer zal met zijn meetlint het gebied afmeten dat voortaan kaal en leeg zal zijn. 12 Er zal niemand zijn om koning te worden. Er zullen geen leiders meer zijn. 13 In de paleizen zal het onkruid groeien. Het zal er vol staan met dorens en distels. Er zullen alleen jakhalzen en struisvogels wonen. 14 De wilde dieren van de woestijn zullen er wonen met de hyena's. De duivelse geesten zullen er naar elkaar schreeuwen. Allerlei nachtdieren zullen er een plaats zoeken om te rusten. 15 Slangen zullen er nestelen en hun eieren leggen. Ze zullen ze uitbroeden en en onder zich beschermen. Ook zullen de gieren zich daar verzamelen.
16 Zoek het maar op in het boek van de Heer. Lees maar: niet één van deze dieren zal ontbreken. Ze zullen er allemaal zijn. Want ik heb het gezegd en zijn Geest zal ze bij elkaar brengen. 17 Hij heeft het land verloot en aan hen gegeven. Hij bepaalde met zijn meetlint hoe groot hun gebied zou zijn. Ze zullen er voor altijd wonen.
Een nieuwe toekomst
35 Jesaja zegt: De woestijn en het dorre land zullen blij zijn. De steppe zal juichen en zal bloeien als een roos. 2 De steppe zal vol bloemen staan en zal juichen en jubelen. Het wordt er zo prachtig als op de Libanon, de Karmel en de Saron-vlakte. De mensen zullen de schitterende macht en majesteit van de Heer zien, het prachtige land van onze God.
3 Laat je slappe handen weer sterk worden. Strek je knikkende knieën. 4 Zeg tegen de mensen die alle hoop hadden verloren: "Wees vastberaden, en wees niet bang. Want let op, jullie God zal jullie vijanden komen straffen voor alles wat ze jullie hebben aangedaan. Hij zal jullie komen bevrijden."
5 Dan zullen de ogen van blinden weer gaan zien. De oren van doven zullen weer gaan horen. 6 Mensen die niet konden lopen, zullen springen als een hert. De mensen die niet konden praten, zullen juichen. Want in de woestijn zullen beken ontstaan en in de steppe rivieren. 7 Het kurkdroge land zal een waterplas worden en het dorre land zal vol zijn van waterbronnen. Waar nu nog jakhalzen wonen, zullen gras en riet en waterplanten groeien.
8 Er zal een brede weg komen, die de 'Heilige Weg' zal worden genoemd. Niemand die onrein is,[d] zal op die weg komen. Die weg zal alleen zijn voor mensen die leven zoals God het wil. Zelfs de dwazen zullen er niet op ronddwalen. 9 Er zullen geen leeuwen en andere gevaarlijke dieren op die weg komen. Die kom je daar niet tegen. Maar op die weg lopen de mensen die door de Heer zijn gered. 10 Het zijn de mensen die door de Heer zijn vrijgekocht. Zij zullen over die weg naar huis komen en juichend naar Jeruzalem gaan. Ze zullen voor eeuwig stralen van blijdschap. Alle verdriet zal zijn verdwenen.
De koning van Assur valt Jeruzalem aan
36 Toen koning Hizkia 14 jaar koning was, trok koning Sanherib van Assur met zijn leger naar de grote steden van Juda en veroverde ze.[e] 2 Daarna stuurde de koning van Assur vanuit Lachis een enorm leger naar koning Hizkia in Jeruzalem, onder leiding van de Rabsake.[f] Hij ging met zijn leger bij de waterleiding van de bovenste vijver staan, op de grote weg naar het veld waar altijd de wol gebleekt wordt. 3 Toen stuurde koning Hizkia zijn hofmaarschalk Eljakim, de zoon van Hilkia, naar hem toe, met de schrijver Sebna en de minister-president Joa, de zoon van Asaf.
4 De Rabsake van Assur zei tegen hen: "Zeg tegen Hizkia: Dit zegt de machtige koning van Assur: Op wie vertrouwt u nu eigenlijk? 5 U denkt zeker dat mooie beloften om u te komen helpen, genoeg zijn om van mij te winnen. Van wie verwacht u eigenlijk hulp, dat u tegen mij in opstand durft te komen? 6 U vertrouwt zeker op Egypte? Maar Egypte is als een rieten wandelstok: als je er op leunt, breekt hij en gaat dwars door je hand. Zó onbetrouwbaar is de farao voor iedereen die op hem vertrouwt. 7 Of vertrouwt u soms op uw God? Vergeet dan niet dat Hizkia alle altaren van die God heeft afgebroken! Hij wilde dat Juda alleen bij het altaar in Jeruzalem komt aanbidden. 8 Luister. De koning van Assur wil een weddenschap met u aangaan. Hij zal u 2000 paarden geven, als u daar 2000 ruiters voor heeft! 9 Maar u heeft zoveel ruiters niet! U kan nog niet eens een aanval afslaan van een van de kleinste onderdelen van het leger van mijn heer! Zelfs niet als u op Egypte rekent voor strijdwagens en ruiters! 10 Wij zijn niet zómaar hier naartoe gekomen! Het is de wil van de Heer dat ik met mijn leger ben gekomen om deze stad te verwoesten. De Heer heeft mij bevolen naar dit land te gaan en het te vernietigen."
11 Toen zeiden Eljakim, Sebna en Joa tegen de Rabsake: "Spreek alstublieft Aramees met ons. Dat verstaan wij wel. Maar spreek geen Judees, want de mannen op de muren hoeven niet te weten wat u zegt." 12 Maar de legeraanvoerder antwoordde: "U denkt toch niet dat mijn heer mij alleen naar u en uw heer heeft gestuurd? Ook de mannen op de muur moeten weten wat ik zeg. Binnenkort zullen zij net als u alleen nog maar hun poep te eten en hun plas te drinken hebben!" 13 Toen liep de Rabsake naar voren en riep luid in het Judees: "Luister naar wat de machtige koning van Assur zegt! 14 Hij zegt: Laat je niet bedriegen door Hizkia. Hij zal jullie niet uit mijn macht kunnen redden. 15 En laat je ook niet door Hizkia overhalen om op de Heer te vertrouwen. Hij belooft jullie dat de Heer jullie wel zal redden. Hij zegt dat deze stad niet door de koning van Assur zal worden veroverd. Maar jullie moeten hem niet geloven! 16 Luister niet naar Hizkia! De koning van Assur zegt: 'Geef je aan mij over en betaal mij belasting. Dan zullen jullie weer vrede hebben. Er zal weer genoeg te eten en te drinken zijn. 17 Later zal ik jullie meenemen naar een land dat net zo mooi is als dat van jullie. Er is daar graan, wijn en brood en er zijn wijngaarden.' 18 Maar luister niet naar Hizkia. Hij houdt jullie voor de gek als hij zegt dat de Heer jullie zal redden. Heeft soms één van de goden van de andere volken zijn land kunnen redden uit de macht van de koning van Assur? 19 Waar zijn de goden van Hamat en Arpad gebleven? En de goden van Sefarvaïm? Hebben de goden soms Samaria uit mijn macht gered? 20 Noem mij eens één god die zijn land uit mijn macht heeft kunnen redden? Denk dus maar niet dat júllie God jullie wél zal redden!"
21 Maar de mannen op de muur zwegen en antwoordden hem geen woord. Want de koning had bevolen: 'Jullie mogen niets tegen hem zeggen.' 22 Ze gingen naar Hizkia terug. Toen ze bij hem kwamen, scheurden ze hun kleren als teken van verdriet en vertelden hem wat de Rabsake had gezegd.
Doen wat Gods Geest wil, of doen wat we zelf graag willen
13 Broeders en zusters, jullie zijn door God geroepen om vrij te zijn. Maar jullie mogen die vrijheid niet gebruiken om maar te doen waar jullie zin in hebben. Nee, jullie moeten elkaar liefdevol dienen. 14 Want de hele wet van Mozes wordt samengevat met deze woorden: "Houd net zoveel van je medemens als van jezelf." 15 Maar als jullie als beesten tegen elkaar tekeer gaan, pas dan maar op dat jullie niet door elkaar verscheurd worden! 16 Ik bedoel dit: laat je leiden door de Geest en niet door je 'ik'. 17 Want wat het 'ik' wil, is precies het tegenovergestelde van wat de Geest wil. En wat de Geest wil, is precies het tegenovergestelde van wat het 'ik' wil. Jullie moeten dus niet doen wat je maar wil. 18 Maar als jullie je door de Geest laten leiden, is de wet van Mozes niet voor jullie.[a]
19 Het is duidelijk wat verlangens van het 'ik' zijn: verkeerde dingen doen op het gebied van seks, er maar op los leven, 20 afgoden aanbidden, toverij, haat, ruzie, jaloersheid, driftbuien, egoïsme, verdeeldheid, boosheid, 21 moord, dronkenschap, wilde feesten en meer van dat soort dingen. Ik waarschuw jullie hiervoor, zoals ik al eerder heb gedaan. Want mensen die deze dingen blijven doen, zullen niet in het Koninkrijk van God komen.
22 Maar door de Geest ontstaan liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, hulpvaardigheid, zelfbeheersing. 23 Tegen zulke dingen heeft de wet van Mozes niets. 24 De mensen die van Christus zijn, hebben hun 'ik' met alles wat daarbij hoort gekruisigd. 25 Laat je dus leiden door Gods Geest. Dan zul je ook door de Geest op het rechte pad blijven. 26 We moeten niet lopen opscheppen, elkaar irriteren of jaloers zijn op elkaar.
Psalm 64
1 Een lied van David. Voor de leider van het koor.
2 God, hoor mij alstublieft. Ik ben in gevaar!
Red mij, want mijn vijanden willen me doden.
3 Bescherm mij tegen hen,
tegen de plannen die ze tegen me smeden.
4 Hun tong is zo scherp als een zwaard.
Hun woorden zijn zo scherp als pijlen.
5 Die schieten ze plotseling op mij af,
zoals je vanuit een hinderlaag pijlen afschiet op een onschuldig mens.
Ze deinzen nergens voor terug.
6 Ze overleggen met elkaar hoe ze een val voor mij kunnen opzetten.
Ze zeggen: "Er is toch niemand die het ziet!"
7 Ze zijn kwaad tegen mij van plan.
Ze bedenken het ergste wat ze maar bedenken kunnen.
Het allerslechtste komt diep uit hun hart naar boven.
8 Maar plotseling schiet God op hen met zijn pijlen.
Plotseling treft henzelf een ramp.
9 Hun eigen woorden brengen hen nu ten val.
De mensen die zien wat er met hen gebeurt,
zullen op de vlucht slaan.
10 Zo krijgen alle mensen ontzag voor God.
Ze vertellen wat Hij heeft gedaan.
Ze zien hoe God te werk gaat.
11 Mensen die leven zoals God het wil,
zijn blij met de Heer.
Want bij Hem zijn ze veilig.
23 Kies altijd voor waarheid en goede raad.
Ruil ze nooit in voor iets anders.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016