Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

The Daily Audio Bible

This reading plan is provided by Brian Hardin from Daily Audio Bible.
Duration: 731 days

Today's audio is from the NLT. Switch to the NLT to read along with the audio.

BasisBijbel (BB)
Version
Jeremia 31:27-32:44

God zal een nieuw verbond sluiten

27 Toen zei de Heer: "Op een dag zal Ik ervoor zorgen dat het koninkrijk Israël en het koninkrijk Juda weer vol mensen en vol vee worden. 28 Eerst heb Ik hen uitgerukt en afgebroken, verwoest en vernietigd door allerlei rampen. Maar Ik zal hen ook weer planten en opbouwen, zegt de Heer. 29 Nu zeggen de mensen: 'De vaders hebben zure druiven gegeten en daardoor zijn de tanden van de kinderen stroef geworden.'[a] Maar in die tijd zullen ze dat niet meer zeggen. 30 Want iedereen wordt zelf gestraft voor de verkeerde dingen die hij doet. Iedereen die onrijpe druiven eet, zal zelf stroeve tanden krijgen.

31 Op een dag zal Ik met het koninkrijk Israël en met het koninkrijk Juda een nieuw verbond sluiten, zegt de Heer. 32 Het zal een ander verbond zijn dan het verbond dat Ik met hun voorouders heb gesloten,[b] toen Ik hen bij de hand nam en uit Egypte haalde. Zíj hebben zich niet aan dat verbond gehouden, ook al ben Ik hun Heer. 33 Maar het nieuwe verbond dat Ik in die tijd met het volk Israël zal sluiten, zal anders zijn, zegt de Heer. Ik zal mijn wet niet meer in steen, maar in hun binnenste schrijven, in hun hart en in hun verstand. En Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. 34 Dan zullen ze elkaar niet meer hoeven te leren wie Ik ben. Want iedereen, van hoog tot laag, zal Mij kennen, zegt de Heer. Ik zal hun al hun ongehoorzaamheid vergeven. Ik zal er zelfs niet meer aan denken.

35 Ik ben de Heer van de hemelse legers. Ik laat overdag de zon schijnen en 's nachts de maan en de sterren. Ik jaag de golven van de zee op zodat ze bruisen en schuimen. 36 Zolang Ik deze dingen laat bestaan, zal er een rest van het volk Israël blijven bestaan en zal het mijn volk blijven. 37 De hemel zal nooit te meten zijn en de fundamenten van de aarde zullen nooit te vinden zijn. Net zo zal Ik nooit besluiten om het overblijfsel van Israël voor straf voorgoed aan zijn lot over te laten, zegt de Heer.

38 Op een dag zal mijn stad Jeruzalem herbouwd worden, vanaf de Hananeëltoren tot aan de Hoekpoort, zegt de Heer. 39 De stad zal nog groter worden dan eerst: tot aan de Garebheuvel en tot Goat. 40 En het hele Ben-Hinnomdal, en de hopen as[c] en alle velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort aan de oostkant van de stad, zullen bij mijn stad horen. Er zal nooit meer iets uitgerukt of verwoest worden."

Jeremia moet een akker kopen

32 Toen Zedekia tien jaar koning van Juda was en Nebukadnezar 18 jaar koning van Babel, sprak de Heer tegen mij. Op dat moment was Jeruzalem omsingeld door het leger van de koning van Babel. Ik zat in de gevangenis op de binnenplaats van het paleis van koning Zedekia. Want koning Zedekia had mij laten opsluiten omdat ik had geprofeteerd: 'De Heer zegt: Let op, Jeruzalem zal veroverd worden door de koning van Babel. U, koning Zedekia, zal niet ontsnappen. U zal in de handen van de koning van Babel vallen. U zal hem zelf zien en met hem spreken. En de koning van Babel zal u meenemen naar Babel. Daar zult u blijven, totdat de Heer u daar vandaan haalt. Het heeft geen zin tegen de koning van Babel te strijden, want u zal geen succes hebben.'

De Heer zei nu tegen mij: "Hanameël, de zoon van je oom Sallum, zal naar je toe komen. Hij zal je vragen of jij zijn akker bij Anatot wil kopen. Hij wil hem kwijt en omdat jij familie van hem bent, heb jij als eerste het recht om de akker te kopen." En inderdaad kwam mijn neef Hanameël naar mij toe in de gevangenis, zoals de Heer gezegd had. Hij zei tegen mij: "Wil jij mijn akker in Anatot kopen, in het gebied van de stam van Benjamin? Want jij hebt daar recht op. Koop hem dus van me." Toen wist ik dat de Heer wilde dat ik die akker zou kopen.

Dus kocht ik de akker van Hanameël en betaalde hem er 17 sikkels (187 gram) zilver voor. 10 Ik schreef een koopbrief waarin stond dat ik de akker kocht. Ik verzegelde de brief. Er waren getuigen bij die zagen dat ik het zilver voor hem afgewogen had. 11+12 Ik gaf de verzegelde koopbrief en een kopie ervan die open bleef (zoals dat moet van de wet), aan Baruch,[d] de zoon van Neria, die een zoon was van Machseja. Mijn neef Hanameël was daarbij, met de getuigen die de koopbrief ook hadden ondertekend, en al de Judeeërs die daar in de gevangenis op de binnenplaats zaten. 13 Toen zei ik tegen Baruch terwijl iedereen het hoorde: 14 "Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Stop deze twee brieven, dus deze gesloten koopbrief en de open kopie ervan, in een pot, zodat ze lang bewaard zullen blijven. 15 Want dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Op een dag zullen er weer huizen, akkers en wijngaarden gekocht worden in dit land."

Jeremia vraagt aan God waarom hij de akker moest kopen

16 Toen ik de brief van de aankoop van de akker aan Baruch had gegeven, bad ik tot de Heer: 17 "Heer, U heeft door uw grote macht en kracht de hemel en de aarde gemaakt. Niets is te wonderlijk voor U. 18 U bent vriendelijk en goed voor duizenden mensen. En als mensen U ongehoorzaam zijn, heeft dat gevolgen voor hun kinderen en kleinkinderen. U bent de grote, geweldige God. Uw naam is 'Heer van de hemelse legers'. 19 U bent wijs en U doet machtige dingen. U ziet alles wat de mensen doen. U geeft ieder mens wat hij verdiend heeft met de dingen die hij heeft gedaan, goed of slecht. 20 U heeft wonderen gedaan, vroeger in Egypte en nu nog steeds. Niet alleen in Israël, maar ook bij andere mensen. U heeft ervoor gezorgd dat U overal bekend bent geworden. 21 U heeft uw volk Israël op een geweldige manier uit Egypte bevrijd, met tekenen, wonderen en grote rampen. 22 U heeft hun dit land gegeven. Het is het land waarvan U aan hun voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob gezworen had dat U het hun zou geven, een goed en prachtig land.

23 Maar toen ze hier gekomen waren en het veroverd hadden, luisterden ze niet naar U. Ze wilden uw wetten niet gehoorzamen. Ze hebben niets gedaan van alles wat U hun had bevolen. Daarom heeft U nu al deze ellende over hen laten komen. 24 Het leger staat al vlak voor de stad. Ze hebben een wal opgeworpen om over de muur te kunnen klimmen. Ze zullen Jeruzalem veroveren. U geeft de stad in de macht van de Babyloniërs. De mensen zullen sterven door het zwaard, de honger en de pest. Alles wat U gezegd heeft, is ook gebeurd. 25 Toch zegt U tegen mij, Heer, dat ik die akker moet kopen voor de prijs die ervoor gevraagd werd, en de koopbrief door getuigen moet laten ondertekenen. Maar waarom? Want U heeft de stad in de macht van de Babyloniërs gegeven!"

Gods antwoord aan Jeremia

26 Toen antwoordde de Heer mij: 27 "Ik ben de Heer, de God van alle mensen. Zou voor Mij iets te wonderlijk zijn? 28 Daarom zeg Ik: Ik geef deze stad in de macht van de Babyloniërs en van hun koning Nebukadnezar. Jeruzalem zal veroverd worden. 29 Het leger van de Babyloniërs zal de stad binnen komen en in brand steken. Alle huizen waarop de mensen brand-offers en wijn-offers hebben gebracht voor Baäl en andere goden, zullen afbranden. Want ze hebben Mij heel erg kwaad gemaakt met die offers. 30 De bewoners van het koninkrijk Israël en de bewoners van het koninkrijk Juda hebben hun hele leven altijd alles gedaan wat Ik verboden heb. Ze hebben Mij aldoor woedend gemaakt met alles wat ze deden, zegt de Heer. 31 Sinds de dag dat ze deze stad hebben gebouwd, hebben de bewoners Mij kwaad gemaakt.

Nu doe Ik haar uit mijn ogen weg. 32 En dat doe Ik vanwege alle slechte dingen die de bewoners van het koninkrijk Israël en van het koninkrijk Juda hebben gedaan. Want ze hebben Mij daarmee heel erg kwaad gemaakt. Want zij, hun koningen, hun leiders, hun priesters, hun profeten, de bewoners van Juda en de bewoners van Jeruzalem wilden niets met Mij te maken hebben. 33 Ik probeerde steeds hen te leren hoe ze moesten leven. Maar ze wilden niet naar Mij luisteren. Ze wilden Mij niet gehoorzamen. 34 In plaats daarvan bedierven ze met hun godenbeelden de tempel waar Ik zou wonen. 35 En ze bouwden altaren voor hun goden in het Ben-Hinnomdal. Daar offerden ze hun zonen en dochters aan Moloch. Dat had Ik hun niet bevolen. Ik heb nooit gezegd dat ze dat moesten doen. Zoiets heb Ik zelfs nooit bedacht. Juda deed gruwelijke dingen.

36 Maar nu zegt de Heer, de God van Israël: Je hebt gelijk: de bewoners van deze stad komen nu in de macht van de koning van Babel. Ze zullen sterven door het zwaard, de honger en de pest. 37 Maar let op, Ik zal hen weer verzamelen uit alle landen waarheen Ik hen in mijn woede verjaag. Ik zal hen hier terugbrengen. Ik zal ervoor zorgen dat ze hier veilig kunnen wonen. 38 Ja, ze zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn. 39 Ze zullen maar één ding willen: bij Mij horen. Zij en hun kinderen zullen hun leven lang diep ontzag voor Mij hebben. Dan zal het goed met hen gaan. 40 Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten. Ik beloof dat Ik hen nooit meer zal verlaten en dat Ik goed voor hen zal zijn. Ik zal er Zelf voor zorgen dat ze diep ontzag voor Mij zullen hebben. Daardoor zullen ze nooit meer bij Mij weglopen. 41 En Ik zal blij over hen zijn en goed voor hen zijn. Ik zal ervoor zorgen dat ze voor altijd in dit land zullen wonen. Ik zal met hart en ziel voor hen zorgen.

42 Want dit zegt de Heer: Eerst laat Ik deze grote ramp over dit volk komen. Maar Ik laat nu alvast weten dat Ik straks ook weer goed voor hen zal zijn. 43 Jij zegt wel dat dit land een wildernis wordt waar geen mens of dier wil wonen, een land dat veroverd wordt door de Babyloniërs. Maar Ik zeg je dat er in het land weer akkers gekocht zullen worden. 44 De mensen zullen akkers kopen en koopbrieven schrijven, die brieven laten ondertekenen door getuigen en ze verzegelen. Dit zal gebeuren in het land van de stam van Benjamin, in de omgeving van Jeruzalem, in de steden van Juda vanaf de bergen tot de vlakte en in de steden in het zuiden. Want Ik zal een einde maken aan hun gevangenschap, zegt de Heer."

1 Timotheüs 3

Adviezen voor het aanwijzen van leiders in de gemeente

Als iemand graag een leider wil worden in de gemeente, dan verlangt hij naar een mooie taak. Want het is mooi werk.

Van een leider moeten geen slechte dingen gezegd kunnen worden. Hij mag maar één vrouw hebben. Hij moet nuchter, rustig, fatsoenlijk en gastvrij zijn. Ook moet hij goed kunnen lesgeven in het woord. Hij mag niet verslaafd zijn aan wijn en niet driftig zijn. Hij moet vriendelijk en vreedzaam zijn, en geen ruziezoeker. Ook mag hij niet hebzuchtig zijn. Hij moet zijn eigen gezin en de mensen in zijn huis goed kunnen leiden. Ook moet hij zijn kinderen rustig en beheerst opvoeden. Want als iemand zijn eigen huis niet goed kan leiden, hoe zou hij dan de gemeente van God kunnen leiden? Hij mag niet iemand zijn die nog maar pas gelooft, want dan zou hij trots kunnen worden. Dan zou hij in dezelfde valkuil vallen als de duivel.[a] Ook de mensen buiten de gemeente moeten goede dingen over hem zeggen. Want als er slechte dingen over hem worden gezegd, kan hij in de val lopen die de duivel voor hem heeft opgezet.

De mensen die hem helpen bij het leiden van de gemeente, moeten goede en fatsoenlijke mensen zijn. Ze moeten in alles eerlijk zijn, niet te veel wijn drinken en niet hebzuchtig zijn. Maar ze moeten met een zuiver geweten vasthouden aan het geheim van het geloof. 10 Ook bij hen moet eerst uitgezocht worden of ze geschikt zijn voor hun taak. Pas als blijkt dat ze geschikt zijn, mogen ze eraan beginnen. 11 Ook hun vrouwen moeten in alles fatsoenlijk zijn. Ze mogen niet roddelen. Maar ze moeten nuchter zijn en in alles te vertrouwen. 12 De mannen die de leider van de gemeente helpen, mogen maar één vrouw hebben. En ze moeten goed leiding kunnen geven aan hun eigen gezin en aan de andere mensen in hun huis. 13 Als ze hun taak goed doen, zullen de mensen respect voor hen hebben. En ze zullen vol geloof en zonder vrees kunnen spreken over het geloof in Jezus Christus.

Het geheim van Christus

14 Ik schrijf je dit nu alvast, ook al hoop ik gauw naar je toe te kunnen komen. 15 Maar het kan zijn dat ik nog een poosje wegblijf. Dan weet je nu alvast hoe de mensen zich moeten gedragen in het huis van God. Het huis van God is de gemeente van de levende God. Het is een steunpilaar en een fundament van de waarheid.

16 Zonder twijfel is het dienen van God iets wat haast niet te begrijpen is:

God is gekomen als een mens,
door de Geest in het gelijk gesteld,
aan de engelen verschenen,
bekend gemaakt aan alle volken,
door mensen over de hele wereld geloofd,
naar de hemel gegaan
en geëerd met hemelse macht en majesteit.

Psalmen 88

Psalm 88

Een lied voor de Korachieten,[a] op de wijs van: 'Mahalat leannot'. Voor de leider van het koor. Een gedicht van de Ezrahiet Heman, om iets van te leren.

Heer God, U bent mijn Redder.
Dag en nacht roep ik tot U.
Luister alstublieft naar mijn gebed.
Doe niet alsof U mij niet hoort.
Want mij overkomt ramp op ramp.
Ik sta op de rand van de dood.
De mensen verwachten dat ik zal sterven.
Ik heb helemaal geen kracht meer.
Ik ben al zo goed als dood.
Binnenkort kunnen ze me begraven.
Dan zal ik bij de doden zijn,
aan wie U niet meer denkt
en voor wie U niets meer hoeft te doen.
U heeft me diep in het dodenrijk gelegd,
op de diepste, donkerste plaats.
Uw boosheid ligt als een zware last op mij.
Uw woede beukt als woeste golven op mij in.
Mijn vrienden kennen me niet meer.
Ze durven niet meer naar me te kijken.
Ik zit gevangen in ellende en kan niet ontsnappen.
10 Mijn ogen staan dof van ellende.
Elke dag roep ik tot U, Heer.
Ik strek mijn handen naar U uit.

11 Doet U wonderen voor de doden?
Zullen de doden opstaan en U prijzen?
12 Wordt er in het dodenrijk gesproken
over uw liefde en uw trouw?
13 Vertellen ze daar in het donker van de dood
over de wonderen die U heeft gedaan?
Is uw rechtvaardigheid bekend
in het land waar iedereen vergeten wordt?

14 Maar ik roep tot U, Heer.
Elke morgen bid ik tot U.
15 Waarom, Heer, heeft U me in de steek gelaten?
Waarom kijkt U me niet meer aan?
16 Mijn hele leven lang zit ik in grote moeilijkheden.
Ik sta op de rand van de dood.
U heeft me met allerlei rampen getroffen.
Ik weet me helemaal geen raad meer.
17 Uw woede slaat als golven over mij heen.
Uw rampen vernietigen mij.
18 Ik word er bijna door weggespoeld.
Ik ben ingesloten en zie geen uitweg meer.
19 U heeft me al mijn vrienden afgenomen.
Mijn kennissen laten niets meer van zich horen.

Spreuken 25:20-22

20 Vrolijke liedjes zingen voor iemand die bedroefd is,
is net zo erg als zijn kleren uittrekken op een koude dag.
Het is alsof je azijn lekker probeert te maken met citroen.

21 Als je vijand honger heeft, geef hem dan te eten.
Als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken.
22 Dan zal hij zich diep gaan schamen over het kwaad dat hij je heeft gedaan
en de Heer zal je ervoor belonen.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016