Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

The Daily Audio Bible

This reading plan is provided by Brian Hardin from Daily Audio Bible.
Duration: 731 days

Today's audio is from the NRSVUE. Switch to the NRSVUE to read along with the audio.

BasisBijbel (BB)
Version
Ezechiël 1:1-3:15

Ezechiël ziet vier hemelse wezens

In het 30e jaar[a] zag ik de hemel opengaan. God liet mij dingen zien. Ik zag het vóór me als in een droom. Dat gebeurde op de vijfde dag van de vierde maand. Ik woonde bij de rivier de Kebar in Babylonië. Ik woonde daar samen met de andere mensen die uit Juda gevangen waren meegenomen naar dat land. Dat was vijf jaar nadat koning Jojachin gevangen meegenomen was naar Babel.[b] Ik ben priester Ezechiël, de zoon van Buzi, en woon bij de rivier de Kebar in het land van de Babyloniërs. Daar kwam Gods Geest over mij en sprak de Heer krachtig tegen mij.

Dit was wat ik zag. Er kwam plotseling een stormwolk uit het noorden, een enorme wolk met een stralende glans er omheen. Binnen in de wolk was een vuur. En in dat vuur zag ik iets dat schitterde als gloeiendheet metaal. Toen zag ik midden in de vuurgloed de gestalten van vier wezens. Ze zagen er mensachtig uit, maar ze hadden vier gezichten en vier vleugels. Hun benen waren gewoon recht, maar hun voeten leken op de hoeven van een kalf, glanzend als gepoetst koper. Ze hadden mensenarmen onder hun vleugels. Ze hadden gezichten en vleugels. De vleugels zaten in paren aan één van hun zijden. De wezens konden elke kant opgaan, zonder hun lichaam te draaien. Elk wezen ging recht vooruit. 10 Hun gezicht leek op dat van een mens. En aan de rechterkant was het gezicht van een leeuw, aan de linkerkant het gezicht van een os. Ook hadden ze alle vier het gezicht van een adelaar. 11 Het bovenste paar van hun vleugels was naar boven uitgespreid. Die vleugels raakten de vleugels van de anderen. Hun twee andere vleugels bedekten hun lichaam. 12 En ze gingen alle vier recht vooruit. Ze gingen waarheen de Geest het wilde, zonder hun lichaam te draaien. 13 De wezens straalden als gloeiendhete kolen in het vuur. Tussen de wezens zag ik iets wat leek op brandende fakkels. Dat vuur bewoog zich heen en weer tussen de wezens. Er kwam een fel licht af en er schoten bliksemstralen uit. 14 De wezens bewogen zich zo snel dat ze bliksemstralen leken.

15 Terwijl ik naar de wezens stond te kijken, zag ik opeens dat er op de grond naast elk wezen een soort wiel was.[c] 16 Die wielen leken van turkoois.[d] Ze waren alle vier hetzelfde. En het leek alsof er binnen elk wiel nóg een soort wiel was. 17 De wielen konden elke kant op gaan. Ze hoefden zich niet om te keren als ze een andere kant op gingen. 18 De velgen van de wielen waren ontzagwekkend hoog. En ze zaten rondom helemaal vol ogen. 19 Als de wezens bewogen, gingen de wielen naast hen mee. Als de wezens opstegen, stegen ook de wielen op. 20 De wezens gingen waarheen de Geest het wilde, en de wielen gingen tegelijk met hen mee. Want de geest van de wezens was ook in de wielen. 21 Als de wezens bewogen, gingen de wielen mee. Als de wezens stilhielden, stonden ook de wielen stil. Als de wezens opstegen, stegen ook de wielen op. Want de geest van de wezens was ook in de wielen.

Ezechiël ziet de Heer op zijn troon

22 Boven de hoofden van de wezens zag ik iets wat leek op een enorme koepel van ijs.[e] Hij was ontzagwekkend groot. 23 Elk wezen strekte twee van zijn vleugels uit onder de koepel. Die vleugels raakten de uitgestrekte vleugels van de andere wezens. En met twee vleugels bedekte elk wezen zijn lichaam aan de voorkant en de achterkant. 24 Als ze vlogen, maakten hun vleugels een dreunend geluid als de zee, als de donder, als een oprukkend leger, als de stem van de Almachtige God. Als ze stilhielden, lieten ze hun vleugels hangen. 25 Toen hoorde ik een stem spreken van boven de koepel die boven hun hoofd was. De wezens lieten hun vleugels hangen en hielden stil. 26 Daarna zag ik boven de koepel iets wat er uitzag als een troon van saffier. En op dat wat op een troon leek, zag ik Iemand zitten. Hij had de gestalte van een mens. 27 Hij glansde als gloeiendheet metaal. Het leek alsof er vuur binnen in Hem was. Vanaf zijn middel naar boven en vanaf zijn middel naar beneden leek het alsof Hij helemaal van vuur was, met een stralende gloed er omheen. 28 Het licht van die gloed leek op het licht van de regenboog die in de regentijd in de wolken te zien is. Zo zag ik de stralende aanwezigheid van de Heer. Toen ik die zag, viel ik op de grond neer. En ik hoorde Hem tegen mij spreken.

De Heer geeft Ezechiël een opdracht

Hij zei tegen mij: "Mensenzoon,[f] ga op je voeten staan, zodat Ik tegen je kan spreken." Zodra Hij tegen mij sprak, kwam de Geest in mij en zette me op mijn voeten. En ik hoorde Hem tegen mij spreken.

Hij zei tegen mij: "Mensenzoon, Ik stuur jou naar het volk Israël, een volk dat zich altijd tegen Mij verzet. Zij en hun voorouders zijn altijd zo geweest, tot de dag van vandaag. Naar die koppige en ongehoorzame mensen moet jij gaan. Jij moet hun gaan zeggen wat Ik jou zeg. Ik weet dat ze erg koppig en ongehoorzaam zijn. Maar of ze nu naar je willen luisteren of niet, ze zullen beseffen dat er een profeet bij hen is geweest. Wees niet bang voor hen, mensenzoon. Wees ook niet bang voor wat ze tegen je zullen zeggen. Je zal je wel bedreigd voelen, alsof je omringd bent door doornstruiken en schorpioenen. Want ze zijn nu eenmaal een koppig en ongehoorzaam volk. Toch hoef je niet bang te zijn voor hen en hun woorden. Jij moet namens Mij tegen hen spreken, of ze nu naar je willen luisteren of niet. En Ik weet dat ze koppig en ongehoorzaam zijn. Mensenzoon, luister goed naar wat Ik je zeg. Jij bent niet koppig en ongehoorzaam. Doe nu je mond open en eet op wat Ik je geef."

Ik zag dat er een hand naar mij werd uitgestoken. Die hand hield een boekrol vast. 10 Hij rolde de boekrol voor mij open. Ik zag dat hij aan de voorkant én achterkant was volgeschreven. Hij was helemaal volgeschreven met treurliederen en gejammer. (lees verder)

De Heer geeft Ezechiël een opdracht (vervolg)

Hij zei tegen mij: "Mensenzoon, eet op wat je hier ziet. Eet deze boekrol op en ga dan naar het volk Israël. Spreek tot hen." Ik deed mijn mond open en Hij stopte de boekrol in mijn mond. En Hij zei tegen mij: "Mensenzoon, eet je vol van deze boekrol." Ik at de boekrol op, en hij smaakte zo zoet als honing.

Daarna zei Hij tegen mij: "Mensenzoon, ga nu naar de Israëlieten. Zeg tegen hen wat Ik tegen jou zeg. Ik stuur je niet naar een volk met een moeilijke taal, een taal die je niet begrijpt.[g] Nee, Ik stuur je naar je eigen volk: het volk Israël. Ik stuur je niet naar buitenlandse volken waarvan je de taal niet verstaat. Als Ik je daar naartoe gestuurd had, zouden zij naar je geluisterd hebben. Maar het volk Israël zal niet naar je willen luisteren, want ze willen nooit naar Mij luisteren. Want het hele volk Israël is koppig en eigenwijs. Maar Ik zal jou net zo koppig en eigenwijs maken als zij zijn. Daardoor zul je je niets van hen aantrekken. Ik zal je harder maken dan steen, ja, zo hard als diamant. Je hoeft dus niet bang voor hen te zijn, ook al zijn ze koppig en ongehoorzaam. 10 Mensenzoon, luister goed naar alles wat Ik je zal zeggen en onthoud het goed. 11 Ga dan naar de mensen van je volk die hier in Babylonië moeten wonen. Zeg tegen hen wat Ik je zeg, ook als ze niet naar je willen luisteren."

12 Toen tilde de Geest mij op. Achter mij hoorde ik een dreunend geluid. – Prijs de Heer in zijn verblijfplaats![h] 13 Het was het geluid van de vleugels van de wezens en het geluid van de wielen naast hen. Het was een donderend geluid. De vleugels van de wezens raakten elkaar. 14 En de Geest tilde me op en nam me mee. Zo ging ik weg, diep bedroefd. Mijn geest brandde in mij, doordat de Geest van de Heer zo sterk op mij was. 15 Ik kwam in Tel-Abib, bij de Israëlieten die daar bij de rivier de Kebar wonen. Ik bleef daar zeven dagen helemaal verbijsterd zitten.

Hebreeën 3

Jezus is belangrijker dan Mozes

Broeders en zusters, God heeft jullie geroepen om bij Hem te horen. Daarom moeten jullie alleen letten op Jezus Christus.[a] Hij is het die ons het goede nieuws gebracht heeft. En Hij is ook de Hogepriester van ons geloof. Hij is trouw aan God, die Hem die taak gegeven heeft. Net zoals Mozes trouw was aan God in het huis van God.[b] Maar Jezus heeft veel meer eer gekregen dan Mozes. Net zoals iemand die een mooi huis heeft gebouwd, meer wordt geprezen dan het huis. Elk huis wordt door iemand gebouwd, maar degene die dít alles gebouwd heeft, is God. Mozes was een gehoorzaam dienaar in het hele huis van God (de tent van ontmoeting). En wat hij deed, had te maken met dingen die later nog zouden komen. Maar Christus is als Zoon Meester over zijn eigen huis. Wij zijn dat huis.[c] Maar dan moeten we wel tot het einde toe aan ons geloof vasthouden en blij op de Heer blijven vertrouwen.

Vergelijking met het volk van Israël in de woestijn

Daarom waarschuwt de Heilige Geest jullie. Hij zegt: "Als jullie Mij vandaag horen spreken, wees dan niet koppig en ongehoorzaam, zoals de Israëlieten in de woestijn. Want zij maakten Mij daar boos met hun koppigheid en ongehoorzaamheid. Jullie voorouders daagden Mij daar uit. Ze zagen 40 jaar lang wat Ik allemaal voor wonderen voor hen deed. Maar steeds stelden ze mijn geduld op de proef.[d] 10 Daarom was Ik boos op hen. En Ik heb tegen hen gezegd: 'Ze lopen aldoor bij Mij weg. Ze willen nooit doen wat Ik zeg, ook al hebben ze alles gezien wat Ik voor hen heb gedaan.' 11 Daarom heb Ik in mijn boosheid gezworen: 'Zij zullen nooit de rust binnengaan die Ik hun had willen geven.' "

12 Let er dus op, broeders en zusters, dat niemand van jullie besluit om de levende God niet langer te gehoorzamen. Want zo iemand is koppig en ongelovig. 13 Moedig elkaar elke dag aan om God te gehoorzamen, zolang er nog dagen zijn. Dan zal niemand zich door het kwaad laten opstoken om koppig en ongehoorzaam te worden. 14 Want wij hebben Christus gekregen. Tenminste, als we tot het einde toe ons geloof vasthouden.

15 Er wordt dus gezegd: "Als jullie Mij vandaag horen spreken, wees dan niet koppig en ongehoorzaam, zoals de Israëlieten toen ze Mij boos maakten." 16 Wie waren dan die mensen die God boos maakten toen ze Hem hadden horen spreken? Dat waren al die mensen die met Mozes uit Egypte waren vertrokken. 17 En aan wie heeft God zich 40 jaar lang geërgerd? Aan de mensen die God niet hadden willen gehoorzamen. Daardoor stierven ze en lagen hun lijken in de woestijn. 18 En aan wie zwoer God dat zij niet de rust zouden binnengaan die Hij hun had willen geven? Aan de mensen die Hem ongehoorzaam waren geweest. 19 We zien dus dat ze door hun ongeloof Gods rust niet konden binnengaan.

Psalmen 104:1-23

Psalm 104

Prijs de Heer!
Heer mijn God, U bent geweldig.
U ziet er schitterend en indrukwekkend uit.
U bent gekleed in licht.
U zet de hemel op alsof het een tent is.
De zalen van uw paleis staan op het water boven de aarde.
De wolken zijn uw strijdwagens.
U wandelt op de vleugels van de wind.
Uw engelen zijn als de wind,
uw hemelse dienaren zijn als vuurvlammen.

U heeft de aarde stevig vastgezet,
zodat ze nooit meer wankelt.
In het begin was de aarde bedekt met water.
Het kwam tot boven de bergen.
Maar toen U het bestrafte, vluchtte het water.
Het vluchtte voor uw donderende stem.
Bergen kwamen omhoog en dalen zonken neer
op de plaats die U hun aanwees.
U gaf het water grenzen waar het niet voorbij mag gaan.
Het zal de aarde nooit meer bedekken.

10 U leidt het water van de bronnen naar de dalen.
Het slingert zich tussen de bergen door.
11 De dieren komen er drinken.
De wilde ezels gaan daarheen als ze dorst hebben.
12 Langs de beken wonen de vogels.
Tussen de takken zingen ze hun lied.

13 Vanuit uw hemelse paleis laat U regen vallen op de bergen.
Alles op aarde groeit en bloeit dankzij U.
14 U laat gras groeien voor het vee en planten voor de mensen.
Zo leven de mensen van wat er op aarde groeit.
15 Ze hebben wijn om hen vrolijk te maken,
olijf-olie om zich mee te verzorgen,
brood om sterk en gezond te blijven.

16 De bomen op de Libanon, door U geplant,
hebben water in overvloed.
17 De vogels bouwen er hun nesten.
De ooievaars wonen in de cipressen.
18 In de hoge bergen wonen de steenbokken.
Tussen de rotsen schuilen de klipdassen.

19 U heeft de maan gezegd wanneer hij moet opkomen.
De zon weet precies wanneer ze moet ondergaan.
20 Als U de duisternis stuurt, wordt het nacht.
Dan komen de wilde dieren tevoorschijn.
21 De leeuwen vragen U om eten.
Brullend gaan ze op jacht.
22 Als de zon opkomt, verbergen zij zich weer.
Ze kruipen in hun holen.
23 Dan gaan de mensen aan het werk.
Ze werken tot de avond.

Spreuken 26:24-26

24 Iemand die een ander haat, kan dat verbergen met mooie woorden.
Maar van binnen zit hij nog steeds vol bedrog.
25 Ook al smeekt hij je om iets, vertrouw hem niet.
Want zijn hart is één en al slechtheid.
26 Al verbergt hij zijn haat nog zo goed,
op een dag komt zijn slechtheid aan het licht.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016