De priesters herbouwden het altaar van de God van Israël. Dan zouden daarop weer de offers gebracht kunnen worden die Mozes, de dienaar van God, in de wet had opgeschreven. Ze werkten onder leiding van Jozua de zoon van Jozadak, en Zerubbabel de zoon van Sealtiël.
Het altaar van de God van Israël werd herbouwd door Jesua, de zoon van Jozadak, en zijn broers, de priesters, en door Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, en zijn broers. Eindelijk kon het weer worden gebruikt om brandoffers te brengen zoals was voorgeschreven in de wet die Mozes van God had gekregen.