Dan mag God me daarvoor straffen: van wat ik zaai, mag iemand anders de oogst opeten. Alles wat ik heb geplant, mag door iemand anders uit de grond getrokken worden.
Als ik van de door God gewezen weg ben afgeweken, als mijn hart begeerte heeft gevoeld voor wat mijn ogen zagen of als ik met mijn handen heb gezondigd, laat iemand anders dan de gewassen die ik heb gezaaid, oogsten en laat alles wat ik heb geplant, met wortel en tak worden uitgeroeid.