U gaf brood uit de hemel toen ze honger hadden. U gaf water uit de rots toen ze dorst hadden. U beval hun om het land te gaan veroveren, het land waarvan U beloofd had dat U het hun zou geven.
U gaf hun brood uit de hemel toen zij honger hadden en liet water uit een rots stromen, toen zij dorst kregen. Zij kregen van U de opdracht het land in bezit te nemen dat U hun onder ede had beloofd.