Maar zodra het weer goed met hen ging, liepen ze weer bij U weg. Dan gaf U hen weer in de macht van hun vijanden, zodat die over hen heersten. Maar als ze U weer om hulp begonnen te roepen, luisterde U weer naar hen vanuit de hemel. Weer redde U hen, omdat U van hen hield. Zo redde U hen elke keer opnieuw.
Maar zodra ze weer in rust en vrede leefden, begonnen zij opnieuw te zondigen. Weer liet U hen in handen van hun vijanden vallen. Weer moesten zij leven onder vreemde overheersing. En toch, telkens wanneer zij om hulp riepen, hoorde U hen in de hemel. U toonde opnieuw medelijden en bevrijdde hen! Dit gebeurde keer op keer.