The Daily Audio Bible
Today's audio is from the ESV. Switch to the ESV to read along with the audio.
Jakob reist naar Egypte
46 Israël laadde alles wat hij had op de wagens en reisde naar Berseba. Daar bracht hij offers voor de God van zijn vader Izaäk. 2 En God sprak 's nachts tegen Israël in dromen. Hij zei: "Jakob! Jakob!" En hij zei: "Ja, Heer." 3 Toen zei God: "Ik ben God, de God van je vader. Wees niet bang om naar Egypte te reizen. Want Ik zal je daar tot een groot volk maken. 4 Ik zal Zelf met je meegaan naar Egypte. Ik zal je óók weer terugbrengen. En wanneer je sterft, zal Jozef bij je zijn." 5 Toen vertrok Jakob uit Berseba. Zijn zonen namen hun vader, hun vrouwen en hun kinderen mee op de wagens die de farao had meegegeven. 6 Ook al hun vee en alles wat ze bezaten namen ze mee. Zo kwam Jakob met zijn kinderen en kleinkinderen in Egypte. 7 Jakob bracht zijn hele familie mee naar Egypte: zijn zonen en kleinzonen, zijn dochters en kleindochters.
De familie van Jakob
8 Dit zijn de namen van de zonen van Israël die naar Egypte kwamen.
Jakobs oudste zoon Ruben, 9 met zijn zonen Henoch, Pallu, Hezron en Karmi.
10 Simeon, met zijn zonen Jemuel, Jamin, Ohad, Jachin, Zohar en Saul. Saul was de zoon van een vrouw uit Kanaän.
11 Levi, met zijn zonen Gerson, Kehat en Merari.
12 Juda, met zijn zonen Er, Onan, Sela, Perez en Zera. Maar Er en Onan waren in Kanaän al gestorven. Perez had twee zonen: Hezron en Hamul.
13 Issaschar, met zijn zonen Tola, Pua, Job en Simron.
14 Zebulon, met zijn zonen Sered, Elon en Jahleël.
15 Dit waren de zonen die Lea in Paddan-Aram hadden gekregen. Verder haar dochter Dina. In totaal had Lea 33 kinderen en kleinkinderen.
16 Verder Gad, met zijn zonen Zifjon, Haggi, Suni, Ezbon, Eri, Arodi en Areli.
17 Aser, met zijn zonen Jimna, Jisva, Jisvi en Beria en zijn dochter Sera. Beria had twee zonen: Heber en Malkiël.
18 Dit waren de zonen van Zilpa. (Zilpa was de slavin die Laban aan zijn dochter Lea had gegeven.) In totaal had Zilpa 16 kinderen en kleinkinderen.
19 Verder de zonen van Rachel, de vrouw van Jakob: Jozef en Benjamin.
20 Jozef kreeg twee zonen in Egypte: Manasse en Efraïm. Hun moeder was Asnat, de dochter van Potifera, de priester van On.
21 De zonen van Benjamin waren Bela, Becher, Asbel, Gera, Naäman, Ehi, Ros, Muppim, Huppim en Ard.
22 Dit waren de zonen van Rachel. In totaal had Rachel 14 kinderen en kleinkinderen.
23 Verder Dan, met zijn zoon Husim.
24 Naftali, met zijn zonen Jahzeël, Guni, Jezer en Sillem.
25 Dat waren de zonen van Bilha. (Bilha was de slavin die Laban aan zijn dochter Rachel gegeven had.) In totaal had Bilha zeven kinderen en kleinkinderen.
26 De hele familie van Jakob die met hem naar Egypte kwam (de vrouwen van Jakobs zonen niet meegeteld), bestond uit 66 mensen. 27 Jozef had in Egypte twee zonen gekregen. Zo bestond de familie van Jakob in totaal uit 70 mensen.
Jozef ontmoet zijn vader weer
28 Jakob stuurde Juda voor zich uit naar Jozef om hem te zeggen dat ze al vlak bij Gosen waren. 29 Zo kwamen ze in Gosen. Jozef reed met zijn paard en wagen ook naar Gosen, zijn vader Israël tegemoet. Toen hij hem zag, viel hij hem huilend om de hals. Lange tijd omhelsden ze elkaar. 30 Toen zei Israël tegen Jozef: "Nu ik je weer heb gezien en weet dat je nog leeft, kan ik rustig sterven."
31 Jozef zei tegen zijn familie: "Ik zal de farao vertellen: 'Mijn broers en de hele familie van mijn vader zijn uit Kanaän naar mij toe gekomen. 32 Die mannen zijn schaapherders, want ze zijn veehouders. Ze hebben hun schapen, geiten, koeien en alles wat ze hebben, meegebracht.' 33 De farao zal jullie misschien laten komen en vragen wat jullie beroep is. 34 Dan moeten jullie zeggen: 'We zijn al ons hele leven schaapherders. Dat waren onze voorvaders ook.' Dan zullen jullie in de streek Gosen mogen wonen. Want Egyptenaren willen niet met schaapherders omgaan: ze vinden hen walgelijk."
Jakob in Egypte
47 Toen ging Jozef naar de farao. Hij vertelde hem: "Mijn vader en mijn broers zijn uit Kanaän gekomen met hun schapen, geiten, koeien en alles wat ze hebben. Ze zijn nu in de streek Gosen." 2 Hij had vijf van zijn broers meegenomen en stelde hen aan de farao voor. 3 De farao vroeg aan de broers: "Wat is jullie beroep?" Ze antwoordden: "Wij zijn schaapherders, net als onze voorvaders. 4 We willen graag als vreemdelingen in uw land komen wonen. Want er is in ons eigen land geen grasland meer voor onze kudden. Er is een heel zware hongersnood in Kanaän. Mogen we alstublieft in de streek Gosen gaan wonen?" 5 De farao zei tegen Jozef: "Je vader en je broers zijn naar jou toe gekomen. 6 Jij mag kiezen waar je hen wil laten wonen. Je mag het beste deel van het land aan hen geven, de streek Gosen. En als je flinke mannen onder hen weet, laat hen dan opzichters over mijn kudden worden."
7 Jozef bracht ook zijn vader Jakob naar de farao en stelde hem aan hem voor. Jakob zegende de farao. 8 De farao vroeg Jakob: "Hoe oud ben je?" 9 Jakob antwoordde: "Ik zwerf nu 130 jaar als vreemdeling rond. En mijn korte leven is vol moeilijkheden en verdriet geweest. Ik ben niet zo oud geworden als mijn voorvaders." 10 Jakob zegende de farao opnieuw en ging bij hem weg.
11 Jozef wees zijn vader en zijn broers plaatsen aan waar ze mochten wonen. Hij gaf hun een eigen stuk grond in het beste deel van Egypte. Dat was de streek Rameses (= Gosen), zoals de farao had bevolen. 12 Hij zorgde ervoor dat zijn vader, zijn broers en de hele familie van zijn vader voldoende te eten hadden. Ieder gezin kreeg zoveel als het nodig had.
Jozef zorgt ervoor dat de mensen te eten hebben
13 Nergens was nog brood te krijgen, want het was een heel zware hongersnood. De mensen in Egypte en Kanaän hadden verschrikkelijke honger.
14 Jozef verkocht het graan in Egypte aan de mensen. Zo verzamelde Jozef al het geld dat er in Egypte en Kanaän was. Hij bracht het geld in het paleis van de farao. 15 Tenslotte hadden de mensen in Egypte en Kanaän helemaal geen geld meer. Ze gingen naar Jozef en zeiden: "Geef ons brood! U wil toch niet dat we voor uw ogen sterven van de honger? Maar we hebben geen geld meer om te betalen!" 16 Toen zei Jozef: "Als je geen geld meer hebt, kun je betalen met vee." 17 Toen brachten ze hun vee naar Jozef. En Jozef gaf hun brood in ruil voor paarden, schapen, geiten, koeien en ezels. In dat jaar gaf hij brood aan hen in ruil voor vee.
18 Het jaar daarna kwamen ze wéér naar hem toe en zeiden: "Nu heeft u al ons geld en al ons vee. We hebben niets meer waarmee we u kunnen betalen. We hebben alleen onszelf nog en onze grond. 19 U wil toch niet dat we voor uw ogen sterven van de honger? Want dan is er niemand meer om voor de akkers te zorgen en zal alles verwilderen. Koop ons en onze grond in ruil voor brood. Dan zullen wij en onze grond de farao dienen. Geef ons ook zaad. Dan zullen we in leven blijven. Maar als we sterven, is er niemand meer om nog voor de akkers te zorgen." 20 Toen kocht Jozef al de grond van de Egyptenaren voor de farao. Want alle Egyptenaren verkochten hun akkers, omdat ze zo'n vreselijke honger hadden. Zo kreeg de farao ook al de grond. 21 En alle mensen in heel Egypte werden zijn knechten. 22 Alleen de grond van de priesters kocht hij niet. Want de priesters hadden een vast loon van de farao. Daar leefden de priesters van. Daarom hoefden zij hun grond niet te verkopen.
23 Jozef zei tegen het volk: "Ik heb nu jullie en jullie grond voor de farao gekocht. Hier is zaad voor jullie akkers, zodat jullie kunnen zaaien. 24 Maar dan moeten jullie straks van de oogst een vijfde deel aan de farao geven. De rest mogen jullie houden. Dat kunnen jullie gebruiken om te zaaien en om er brood van te bakken voor jullie gezinnen." 25 Ze antwoordden: "U heeft ons leven gered en we zijn u daar dankbaar voor. We zullen de farao dienen." 26 En Jozef maakte er een wet van voor het hele land, dat een vijfde deel van de oogst voortaan voor de farao zou zijn. Die wet geldt nog steeds. Alleen de grond van de priesters werd geen eigendom van de farao.
Jozef belooft aan Jakob dat hij hem in zijn eigen land zal begraven
27 Zo bleef de familie van Israël dus in de streek Gosen in Egypte wonen. Ze hadden daar eigen grond gekregen. Ze kregen veel kinderen, zodat hun familie heel groot werd. 28 Jakob leefde nog 17 jaar in Egypte. Hij werd 147 jaar. 29 Toen voelde Israël dat hij niet lang meer zou leven. Hij riep zijn zoon Jozef en zei tegen hem: "Als je van mij houdt, zweer dan dat je me niet in Egypte zal begraven. 30 Ik wil bij mijn vader en grootvader worden begraven. Breng mij daarom uit Egypte weg en begraaf me in hun graf." Jozef zei: "Ik zal het doen." 31 Toen zei Israël: "Zweer het mij." En hij zwoer het hem. Israël boog zich in aanbidding neer aan het hoofdeinde van het bed.
Wat maakt mensen onrein?
15 De Farizeeërs en wetgeleerden kwamen uit Jeruzalem naar Jezus toe en vroegen Hem: 2 "Waarom houden uw leerlingen zich niet aan wat onze voorouders ons hebben geleerd? Want ze wassen hun handen niet als ze gaan eten."[a] 3 Hij antwoordde: "Waarom houden jullie je liever aan jullie eigen gewoonten dan aan de wet van God? 4 Want God heeft gezegd: 'Heb respect voor je vader en moeder en zorg voor hen,' en: 'Iemand die zijn vader of zijn moeder vervloekt, moet worden gedood.' 5 Maar jullie zeggen: 'Als iemand dat waarmee hij voor zijn ouders had kunnen zorgen, liever aan de tempel geeft, dan is het goed. Dan hoeft hij niet voor zijn ouders te zorgen.' 6 Dus dat wat jullie van je voorouders hebben geleerd, vinden jullie belangrijker dan wat God heeft gezegd. 7 Wat zijn jullie toch schijnheilig! Daarom zei de profeet Jesaja vroeger al over jullie: 8 'Dit volk aanbidt Mij met hun mond, maar hun hart is ver bij Mij vandaan. 9 Ze aanbidden Mij op een zinloze manier. Want wat ze aan de mensen leren, zijn niet mijn wetten, maar wetten die door mensen zijn bedacht.' "
10 Hij riep een grote groep mensen naar Zich toe. Hij zei tegen hen: "Luister goed en zorg dat jullie begrijpen wat Ik zeg. 11 Niet de dingen die je mond íngaan, maken je onrein. Maar de dingen die úit je mond komen, maken je onrein." 12 Toen kwamen zijn leerlingen Hem zeggen: "Weet U wel dat de Farizeeërs boos werden toen ze dat hoorden?" 13 Hij antwoordde: "Elke plant die niet door mijn hemelse Vader is geplant, zal met wortel en al worden uitgerukt. 14 Let niet op de Farizeeërs. Zij zijn blinden die blinden leiden. Als een blinde een blinde leidt, zullen ze samen in een kuil vallen."
15 Petrus antwoordde: "Heer, wilt U ons uitleggen wat U bedoelde met wat U daarnet zei?" 16 Jezus zei: "Kunnen jullie het dan ook niet begrijpen? 17 Begrijpen jullie niet dat alles wat je mond íngaat, in je buik komt en op een bepaalde plaats weer verdwijnt? 18 Maar wat úit je mond komt, komt uit je hart. En dat maakt je onrein. 19 Want uit het hart komen misdadige plannen, moord, echtscheiding, ontrouw, diefstal, leugens en kwaadsprekerij. 20 Dat zijn de dingen die je onrein maken. Maar van eten met ongewassen handen word je niet onrein."
De Kananese vrouw
21 Jezus vertrok naar het gebied van Tyrus en Sidon. 22 Daar kwam een Kananese vrouw naar Hem toe. Ze riep: "Heer, Zoon van David,[b] help mij alstublieft! Er zit een vreselijke duivelse geest in mijn dochter!" 23 Maar Jezus zei geen woord tegen haar. Zijn leerlingen kwamen naar Hem toe en zeiden: "Heer, stuur haar weg, want ze loopt achter ons aan te zeuren." 24 Toen zei Jezus tegen haar: "Ik ben alleen gestuurd naar de verdwaalde schapen van het volk Israël." 25 Maar ze kwam dichterbij, liet zich voor Hem op haar knieën vallen en zei: "Heer, help mij!" 26 Maar Hij antwoordde: "Het is niet goed om het brood dat voor de kinderen is, voor de hondjes te gooien."[c] 27 Toen zei ze: "Dat is waar, Heer, maar de hondjes eten toch de kruimels op die van de tafel van hun meesters vallen?" 28 Toen antwoordde Jezus haar: "Vrouw, wat heb jij een groot geloof! Je zal krijgen wat je hebt gevraagd." Vanaf dat moment was haar dochter gezond.
Psalm 19
1 Voor de leider van het koor. Een lied van David.
2 Aan de hemel is te zien hoe machtig God is.
Het heelal vertelt dat God alles heeft gemaakt.
3 Elke volgende dag spreekt daarover.
Elke volgende nacht laat dat weer zien.
4 Het is een taal zonder woorden.
Er is geen stem te horen.
5 Toch klinkt hun boodschap over de hele aarde.
De hele wereld hoort ervan.
God heeft aan de hemel
voor de zon een tent neergezet.
6 De zon komt stralend naar buiten,
stralend als een bruidegom die uit zijn slaapkamer komt,
en vrolijk als een held die op weg gaat naar de wedstrijd.
7 Aan de ene kant van de hemel komt de zon op
en ze gaat verder tot ze de andere kant bereikt.
Niets kan zich verbergen voor haar hitte.
8 De wet van de Heer is volmaakt
en richt de mensen op God.
De woorden van de Heer zijn te vertrouwen
en geven de mensen wijsheid.
9 De bevelen van de Heer zijn goed
en maken de mensen blij.
De wetten van de Heer zijn zuiver
en geven de mensen raad.
10 De wet van de Heer is zuiver
en zal eeuwig blijven bestaan.
De bevelen van de Heer zijn waarheid
en zijn allemaal juist en goed.
11 Ze zijn kostbaarder voor een mens dan goud,
kostbaarder dan veel, zuiver goud.
Ze zijn zoeter dan honing,
zoeter dan honing uit de honingraat.
12 Ik laat me door uw wet leiden.
Gehoorzaamheid aan uw wet geeft een grote beloning.
13 Wie merkt het altijd als hij iets fout doet?
Vergeef me wat ik verkeerd doe zonder dat ik het weet.
14 Bescherm me ook tegen trots.
Laat trots niet de baas over mij zijn.
Dan leef ik zoals U het wil en doe ik geen verkeerde dingen.
15 Heer, ik wil dat U kan genieten van alles wat ik zeg of denk.
Heer, U bent de rots onder mijn voeten.
U bent mijn Redder.
14 Doe niet mee met oneerlijke mensen.
Ga niet het slechte pad op.
15 Blijf bij hen vandaan,
ga niet met hen mee.
16 Zij kunnen niet slapen als ze geen slechte dingen konden doen.
Ze liggen wakker als ze niemand kwaad hebben gedaan.
17 Want ze leven van het kwaad.
Ze genieten ervan als van lekkere wijn.
18 Maar het leven van goede mensen
lijkt op het glanzen van het eerste ochtendlicht
dat steeds helderder gaat stralen, totdat het helemaal dag is.
19 Maar het leven van slechte mensen is donker.
Ze struikelen doordat ze niet zien waar ze gaan.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016