The Daily Audio Bible
Today's audio is from the CSB. Switch to the CSB to read along with the audio.
De strijd tussen David en Absalom (vervolg)
18 Daarna stelde David zijn leger op en wees aanvoerders aan over duizend en over honderd mannen. 2 Joab, Joabs broer Abisaï en Itai uit Gat werden aanvoerder. Ze kregen ieder één derde deel van Davids leger mee. De koning zei tegen zijn mannen: "Ik zal zelf ook met jullie meegaan." 3 Maar ze zeiden tegen hem: "Het is beter dat u niet meegaat. Want het gaat hun niet om ons, maar om u. Ze willen ú doden. Zelfs als ze de helft van ons leger zouden doden, dan zou hun dat niets uitmaken. Maar u bent hun evenveel waard als 10.000 van ons. Het is beter als u in de stad blijft en ons van daar komt helpen als dat nodig is." 4 Toen zei de koning tegen hen: "Ik zal doen wat jullie zeggen." Toen ging de koning opzij in de stadspoort staan. Hij liet het hele leger langs zich heen trekken in groepen van honderd en van duizend mannen. 5 En de koning zei tegen Joab, Abisaï en Itai: "Wees niet hard voor de jongen, voor Absalom." Iedereen hoorde het.
6 Toen trok Davids leger het leger van Israël tegemoet. In het bos in het gebied van de stam van Efraïm streden de twee legers met elkaar. 7 En het leger van Israël werd door het leger van David verslagen. Er werden wel 20.000 mannen gedood. 8 Er werd over een groot gebied gevochten, maar er werden meer mannen gedood door het bos dan door het zwaard.
De dood van Absalom
9 De mannen van David zagen Absalom op een paard wegvluchten. Toen het paard onder de dichte takken van een eik door liep, raakte Absaloms haar vast in de takken. Het paard liep door en Absalom bleef in de lucht hangen. 10 Eén van de mannen zag het en ging het aan Joab vertellen. Hij zei: "Ik heb Absalom aan een eik zien hangen!" 11 Joab zei tegen hem: "Als je dat gezien hebt, waarom heb je hem dan niet gedood? Dan had ik je als beloning tien zilverstukken en een mooie riem gegeven!" 12 Maar de man antwoordde: "Al kreeg ik duizend zilverstukken, dan nog zou ik de zoon van de koning niets doen. Want we hebben allemaal gehoord dat de koning tegen u, Abisaï en Itai heeft gezegd: 'Doe Absalom niets.' 13 Als ik hem toch had gedood, zou de koning erachter komen. Maar dan zou ú doen alsof u nergens van wist." 14 Maar Joab zei: "Ik laat me niet door jou tegenhouden." Hij nam drie speren en stootte die in het hart van Absalom, die nog steeds levend aan de eik hing. 15 Tien schildknapen van Joab kwamen om Absalom heen staan en doodden hem. 16 Toen blies Joab op de ramshoorn, zodat alle mannen terugkwamen van de achtervolging van Israël. Want Joab wilde de mannen sparen. 17 Ze namen het lichaam van Absalom, gooiden het in een kuil in het bos en stapelden er een grote hoop stenen op. Het hele leger van Israël vluchtte naar huis.
18 Toen Absalom nog leefde, had hij een enorme steen in het Koningsdal overeind laten zetten als monument voor zichzelf. Want hij zei: "Ik heb geen zoon die mijn naam zal dragen.[a] Door deze steen zullen de mensen later toch nog aan mij denken." Hij had die steen naar zichzelf genoemd. Daarom heet die steen nu nog steeds de 'Steen van Absalom'.
David hoort van de dood van Absalom
19 Ahimaäz, de zoon van Zadok, zei: "Laat mij alstublieft snel naar de koning gaan! Laat mij hem het goede nieuws brengen dat de Heer hem de overwinning heeft gegeven waar hij recht op had." 20 Maar Joab zei: "Een andere keer mag jij hem een boodschap brengen. Maar laat het vandaag liever door iemand anders doen. Want vandaag zou je geen goed nieuws komen brengen, omdat de zoon van de koning dood is."[b] 21 En hij zei tegen een Ethiopiër: "Ga de koning vertellen wat je hebt gezien." De Ethiopiër boog en rende weg. 22 Maar Ahimaäz zei opnieuw tegen Joab: "Wat er ook gebeurt, ik wil ook gaan, de Ethiopiër achterna." Maar Joab zei: "Waarom zou jij ook gaan? Je komt immers geen nieuws brengen waar de koning je voor zal belonen." 23 Hij antwoordde: "Wat er ook gebeurt, ik ga ook." Toen zei Joab: "Ga dan maar." Ahimaäz rende weg over de vlakte en haalde de Ethiopiër in.
24 David zat intussen in de poort te wachten. De wachtpost stond op het dak van de poort, op de muur. Toen hij opkeek, zag hij een man komen aanrennen, helemaal alleen. 25 De wachtpost riep dit naar de koning, en de koning zei: "Als hij alleen is, komt hij goed nieuws brengen." 26 Terwijl de man steeds dichterbij kwam, zag de wachtpost een andere man aankomen en hij riep naar de poortwachter: "Er komt nóg een man aanrennen, ook alleen." De koning zei: "Ook hij komt nieuws brengen." 27 Toen zei de wachtpost: "Zo te zien aan zijn manier van lopen, is de eerste man Ahimaäz, de zoon van Zadok." De koning zei: "Dat is een goed mens. Dan zal hij ook wel goed nieuws komen brengen." 28 Ahimaäz riep de koning toe: "Ik heb goed nieuws!" Toen boog hij zich voor de koning op de grond en zei: "Prijs de Heer God! Hij heeft ervoor gezorgd dat de mannen die tegen u in opstand zijn gekomen, overwonnen zijn." 29 Toen vroeg de koning: "Is alles goed met de jongen, met Absalom?" Ahimaäz antwoordde: "Ik zag een grote groep mensen staan toen Joab mij wegstuurde. Maar ik weet niet wat er aan de hand was." 30 Toen zei de koning. "Kom hier opzij staan." Ahimaäz ging opzij en bleef daar staan. 31 Toen kwam de Ethiopiër. De Ethiopiër zei: "Mijn heer de koning, ik kom u goed nieuws brengen! De Heer is vandaag voor u opgekomen. Hij heeft de mannen die tegen u in opstand zijn gekomen, gestraft." 32 Maar de koning vroeg: "Is alles goed met de jongen, met Absalom?" De Ethiopiër zei: "Ik hoop dat met al uw vijanden en met alle mensen die tegen u in opstand komen hetzelfde zal gebeuren als met hem."
33 Toen werd de koning heel erg bedroefd. Hij ging naar de kamer boven de poort en huilde. Hij liep aldoor heen en weer en riep: "Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Was ik maar in jouw plaats gestorven, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!"
David treurt over Absalom
19 Joab kreeg bericht dat de koning huilde en treurde over zijn zoon Absalom. 2 Ook zijn mannen hoorden dat de koning diep bedroefd was over zijn zoon. Toen durfden ze niet langer blij te zijn met de overwinning. 3 Daarom kwamen ze die dag stiekem de stad binnen, zoals soldaten doen die zich schamen omdat ze zijn gevlucht.
4 De koning had een doek om zijn gezicht geslagen als teken van verdriet en riep aldoor: "Mijn zoon Absalom, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!" 5 Maar Joab ging naar de koning toe en zei: "Uw mannen hebben vandaag uw leven gered, en de levens van uw zonen, dochters, vrouwen en bijvrouwen. Maar nu stelt u uw mannen teleur. 6 Want u houdt meer van uw vijanden dan van uw vrienden. U laat duidelijk zien dat uw aanvoerders en uw mannen niets voor u betekenen. Het lijkt er op dat u liever had gehad dat Absalom nog in leven was, en wij vandaag allemaal gedood waren! 7 Kom, sta op, ga naar buiten en spreek tot het hart van de mannen. Want ik zweer bij de Heer: als u dat niet doet, laat vannacht iedereen u in de steek. En dat zou erger voor u zijn dan alles wat u in uw hele leven ooit heeft meegemaakt." 8 Toen stond de koning op en ging in de poort zitten. Toen zijn mannen dat hoorden, kwamen ze allemaal naar hem toe.
David komt terug in Jeruzalem
9 Het hele leger van Absalom was intussen naar huis gevlucht. De tien noordelijke stammen, die de kant van Absalom hadden gekozen, waren onzeker wat ze nu moesten doen. Ze zeiden: "Koning David heeft ons bevrijd uit de macht van onze vijanden. Want hij heeft ons gered van de Filistijnen. Maar nu is hij het land uit gevlucht voor Absalom. 10 En Absalom, die wij tot koning hadden gezalfd, is in de strijd gedood. Zou het niet beter zijn om de koning terug te laten komen?"
Het lege graf
20 Op de eerste dag van de week[a] ging Maria Magdalena vroeg naar het graf. Het was nog donker. Toen ze daar aankwam, zag ze dat de steen die voor de ingang van het graf had gelegen, was weggerold. 2 Snel ging ze naar Simon Petrus en naar de leerling die Jezus' beste vriend was (Johannes). Ze zei tegen hen: "Ze hebben de Heer Jezus weggehaald uit het graf! En we weten niet waar ze Hem neergelegd hebben!"
3 Petrus en de andere leerling gingen toen ook naar het graf. 4 Ze liepen allebei snel. Maar de andere leerling liep sneller dan Petrus en kwam het eerst bij het graf. 5 Hij bukte zich om in het graf te kijken en zag de linnen doeken liggen. Maar hij ging niet naar binnen. 6 Simon Petrus kwam achter hem aan. Hij ging wel het graf binnen en zag de linnen doeken liggen. 7 Maar de doek die om Jezus' hoofd had gezeten, lag daar niet bij. Die doek was opgerold en lag apart. 8 Toen ging ook de leerling die het eerst bij het graf was aangekomen naar binnen. Door wat hij zag, geloofde hij Maria's verhaal. 9 Want ze wisten nog niet dat in de Boeken staat dat Hij uit de dood zou opstaan. 10 En ze gingen weer naar huis.
Maria ziet Jezus
11 Maria stond buiten bij het graf te huilen. Huilend bukte ze zich om in het graf te kijken. 12 Toen zag ze daar twee engelen in witte kleren zitten. De één zat aan het hoofdeinde en de ander aan het voeteneinde van de plek waar het lichaam van Jezus had gelegen. 13 Ze zeiden tegen haar: "Vrouw, waarom huil je?" Ze antwoordde: "Omdat ze mijn Heer hebben weggehaald. En ik weet niet waar ze Hem hebben gelegd." 14 Toen draaide ze zich om en zag Jezus staan. Maar ze herkende Hem niet. 15 Jezus zei tegen haar: "Vrouw, waarom huil je? Wie zoek je?" Ze dacht dat het de tuinman was en antwoordde: "Als U Hem heeft weggehaald, zeg me dan waar U Hem heeft neergelegd! Dan zal ik Hem meenemen." 16 Toen zei Jezus: "Maria!" Ze draaide zich om en zei tegen Hem: "Meester!" 17 Jezus zei tegen haar: "Raak Mij niet aan. Want Ik ben nog niet naar mijn Vader in de hemel gegaan. Maar ga nu naar mijn broeders. Zeg hun dat Ik terugga naar mijn Vader die ook jullie Vader is. Naar mijn God die ook jullie God is." 18 Maria Magdalena ging naar de leerlingen en vertelde hun dat ze de Heer Jezus had gezien en wat Hij tegen haar had gezegd.
Jezus bij de leerlingen
19 Toen het avond werd op die eerste dag van de week, zaten de leerlingen in huis. Ze hadden de deuren dicht gedaan, want ze waren bang voor de Joodse leiders. Plotseling stond Jezus bij hen. Hij zei: "Ik wens jullie vrede toe!" 20 Daarna liet Hij hun zijn handen en zijn zij zien. De leerlingen waren blij toen ze de Heer Jezus zagen. 21 Jezus zei opnieuw tegen hen: "Ik wens jullie vrede toe! Net zoals de Vader Mij heeft gestuurd, stuur Ik ook jullie." 22 Toen blies Hij op hen en zei: "Ontvang de Heilige Geest. 23 Als jullie iemand vergeven wat hij verkeerd heeft gedaan, dan is het hem ook vergeven. Als jullie iemand niet vergeven wat hij verkeerd heeft gedaan, dan is het hem ook niet vergeven."
24 Tomas was er niet bij toen Jezus bij hen kwam. Hij was één van de twaalf leerlingen en werd ook wel Didymus (= 'tweeling') genoemd. 25 De andere leerlingen vertelden hem: "We hebben de Heer Jezus gezien!" Maar hij antwoordde: "Ik geloof het pas als ik in zijn handen de wonden van de spijkers zie. Ik wil ze met mijn eigen vingers aanraken en ik wil met mijn eigen hand in zijn zij voelen."
26 Acht dagen later zaten Jezus' leerlingen weer in het huis. Nu was Tomas erbij. Jezus kwam binnen, ook al waren de deuren dicht. Hij stond plotseling tussen hen in en zei: "Ik wens jullie vrede toe!" 27 Daarna zei Hij tegen Tomas: "Kijk naar mijn handen en voel ze met je vingers. Voel met je hand in mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof." 28 Tomas antwoordde Hem: "Mijn Heer en mijn God!" 29 Jezus zei tegen hem: "Geloof je pas nu je Mij hebt gezien? Wat is het heerlijk als mensen die Mij niet gezien hebben toch geloven!"
30 De leerlingen hebben Jezus nog veel meer wonderen zien doen dan in dit boek staan opgeschreven. 31 Maar déze zijn opgeschreven, zodat jullie zullen blijven geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God. Want dan zullen jullie eeuwig leven hebben omdat jullie bij Hem horen.
153 Zie toch hoe erg ik er aan toe ben!
Red me alstublieft! Want ik vergeet uw wet niet.
154 Kom als Rechter voor mij op en red me!
Geef mij leven, zoals U heeft beloofd.
155 Het loopt slecht af met de mensen die U niet gehoorzamen.
Zij worden niet gered,
omdat ze zich niet aan uw leefregels willen houden.
156 U bent zó goed, Heer!
Geef mij leven, zoals U heeft beloofd.
157 Ontelbare mensen willen me doden.
Maar ik word niet ongehoorzaam aan uw wet.
158 Ik heb mensen gezien die slechte dingen doen.
Ik ben er verdrietig over dat zij uw wetten niet gehoorzamen.
159 Kijk toch hoeveel ik van uw wetten houd!
Heer, geef mij leven, omdat U van me houdt.
160 Uw wetten zijn juist en goed.
Ze zijn rechtvaardig en zullen voor eeuwig gelden.
161 Koningen vervolgden mij zonder dat ik hun iets had gedaan,
maar ik bleef diep ontzag voor uw woord houden.
162 Ik ben zo blij met uw woord!
Zo blij alsof ik een schat heb gevonden.
163 Ik walg van leugens, ik haat ze,
maar ik houd van uw wet.
164 Zeven keer per dag
prijs ik U voor uw rechtvaardige wetten.
165 De mensen die van uw wet houden, hebben vrede.
Hun kan niets gebeuren.
166 Ik wacht er op tot U me redt, Heer,
en ik leef zoals U het wil.
167 Ik houd me aan uw leefregels.
Ik houd er heel veel van.
168 Ik doe wat U van mij vraagt,
want U ziet alles wat ik doe.
169 Hoor mijn geroep, Heer.
Leer me wat ik moet doen, zoals U heeft beloofd.
170 Luister alstublieft naar mij,
en red me, zoals U heeft beloofd.
171 Ik zal U aldoor prijzen,
want U zal mij leren om me aan uw leefregels te houden.
172 Ik zal over uw woord zingen,
want uw woorden zijn juist en goed.
173 Kom mij helpen, want ik heb ervoor gekozen
om uw wetten te gehoorzamen.
174 Ik verlang er zo naar dat U mij redt, Heer.
Ik houd van uw wet.
175 Laat mij leven, zodat ik U kan prijzen.
Laten uw wetten mij helpen om goed te leven.
176 Ik was afgedwaald als een schaap.
Zoek mij nu alstublieft, want uw wetten vergeet ik niet.
14 Als de koning boos op je is, kan dat je je leven kosten.
Als je wijs bent, kalmeer je zijn woede dus weer.
15 Als het gezicht van de koning vriendelijk staat, ben je veilig.
Als hij tevreden over je is, is dat als lenteregen op het land.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016