The Daily Audio Bible
Today's audio is from the CSB. Switch to the CSB to read along with the audio.
14 Maar Seba was het hele land al doorgetrokken. Hij had de stad Abel-Bet-Maächa bereikt. Alle mannen van de familie van Bichri hadden zich daar bij hem verzameld. 15 Joab viel met zijn leger de stad aan. Ze maakten een hoge wal tegen de stad om over de muur te kunnen klimmen. Ook probeerden ze de muur te laten instorten door er stenen uit weg te stoten.
Seba wordt gedood
16 In de stad woonde een wijze vrouw. Ze riep: "Luister naar mij! Luister naar mij! Zeg alsjeblieft tegen Joab dat hij dichterbij moet komen. Ik wil hem spreken." 17 Joab kwam dichterbij. De vrouw vroeg hem: "Bent u Joab?" Hij antwoordde: "Ja." Toen zei ze tegen hem: "Luister alstublieft naar mij." Hij zei: "Ik luister." 18 Ze zei: "Er is een oud spreekwoord dat zegt: 'Ga toch in Abel om raad vragen.' Zo werd altijd alles geregeld. 19 Ik ben trouw aan Israël en wil vrede voor Israël. Maar nu komt u één van de belangrijkste steden van Israël verwoesten. Waarom wilt u Abel-Bet Maächa, een stad die eigendom is van de Heer, vernietigen?" 20 Joab antwoordde: "Ik wil helemaal niet verwoesten en vernietigen. Echt niet. 21 Maar er is hier in de stad een man uit de bergen van de stam van Efraïm. Hij is tegen koning David in opstand gekomen. Hij heet Seba, de zoon van Bichri. Geef hem aan ons, dan zal ik de stad met rust laten." Toen zei de vrouw tegen Joab: "Goed, ik zal zeggen dat ze zijn hoofd over de muur moeten gooien." 22 Ze ging de bewoners van de stad vertellen wat ze met Joab had afgesproken. Toen hakten ze Seba het hoofd af en gooiden het naar Joab. Joab blies op zijn ramshoorn als teken dat de strijd voorbij was en alle mannen gingen naar huis terug. Joab ging terug naar de koning in Jeruzalem.
23 Joab was de aanvoerder van het hele leger van Israël. Benaja, de zoon van Jojada, was de aanvoerder van de lijfwacht van de koning. 24 Adoram had de leiding over het ophalen van de belastingen en over de arbeidsdienst van de mensen die voor de koning moesten werken. Josafat, de zoon van Ahilud, was minister-president, 25 Seja was schrijver, Zadok en Abjatar waren priester. 26 Ook Ira uit Jaïr had een hoge positie bij David.
Hongersnood
21 In de tijd dat David regeerde,[a] was er een keer een hongersnood die drie jaar duurde. David ging de Heer om raad vragen. De Heer zei: "Het is de schuld van Saul, want hij heeft Gibeonieten laten doden. Daarom is zijn familie schuldig. Maar zijn familie is daar nooit voor gestraft." 2 Toen liet de koning een aantal Gibeonieten komen. (De Gibeonieten zijn geen Israëlieten, maar Amorieten. De Israëlieten hadden hun gezworen hen niet te doden.[b] Toch had Saul hen willen doden, omdat hij zo zijn best deed om een goede koning te zijn voor de Israëlieten en de Judeeërs.) 3 David zei tegen hen: "Wat kan ik voor jullie doen? Hoe kan ik goedmaken wat Saul jullie heeft aangedaan? Want alleen dan zal de Heer weer goed zijn voor zijn volk." 4 De Gibeonieten antwoordden David: "Het gaat ons niet om een vergoeding in zilver of goud. Ook niet om de dood van Israëlieten." David zei: "Wat willen jullie dan dat ik voor jullie doe?" 5 Ze zeiden tegen de koning: "Saul wilde ons vernietigen. Nergens in Israël waren we nog veilig, want hij wilde ons hele volk doden. 6 Geef ons daarom zeven mannen uit de familie van Saul. Dan zullen wij hén doden. We zullen hen ophangen in Gibea, Sauls woonplaats. Dan is Sauls schuld weggenomen en zal de Heer weer goed zijn voor het land." En de koning zei: "Ik zal jullie die zeven mannen geven." 7 Maar de koning redde Mefiboset, de zoon van Jonatan, de zoon van Saul, omdat hij Jonatan had gezworen dat hij goed zou zijn voor zijn zoon.[c] 8 Maar hij liet Armoni en de andere Mefiboset halen. Zij waren zonen van Sauls bijvrouw Rizpa, de dochter van Aja. Verder de vijf zonen van Merab, de dochter van Saul. Merab was getrouwd met Adriël, de zoon van Barzillai uit Mehola. 9 Deze zeven mannen gaf hij aan de Gibeonieten. En zij hingen hen op, op de berg, zodat de Heer niet langer boos zou zijn over wat er was gebeurd. Dit gebeurde toen de oogsttijd van de gerst net was begonnen. 10 Rizpa, de dochter van Aja, nam een stuk grove stof en spreidde dat uit op de rots. Ze ging daarop zitten en bleef daar, vanaf het begin van de oogst tot aan de regentijd. Overdag verjoeg ze de vogels van de lichamen van haar zonen, 's nachts verjoeg ze de wilde dieren.
11 David hoorde wat Rizpa, de dochter van Aja, de bijvrouw van Saul, deed. 12 Toen ging hij eerst naar Jabes in Gilead. Daar haalde hij de botten van Saul en Jonatan op. (Toen de Filistijnen Saul op Gilboa verslagen hadden, hadden zij de lijken van Saul en Jonatan opgehangen op het plein in Bet-San. Daarna hadden de bewoners van Gilead ze daar stiekem weggehaald en naar Gilead gebracht. Daar hadden ze hen begraven.[d]) 13 Daarna werden de lichamen opgehaald van de mannen die opgehangen waren. 14 Ze werden samen met de botten van Saul en Jonatan begraven in het gebied van de stam van Benjamin, in Zela, in het graf van Sauls vader Kis. Alles werd precies gedaan zoals de koning het had bevolen. Hierna was God weer goed voor het land.
Overwinningen op de Filistijnen
15 Toen er opnieuw strijd ontstond tussen de Filistijnen en Israël, ging David met zijn leger mee in de strijd. Maar hij raakte uitgeput. 16 De Filistijn Jisbibenob, uit de familie van de Refaïeten, viel David aan.[e] (Jisbibenob had een speer van 300 eenheden koper en een nieuw zwaard.) Hij stond op het punt om David te doden. 17 Maar Abisaï kwam David te hulp en doodde de Filistijn. Toen zeiden de mannen van David tegen hem: "U mag niet meer met het leger meegaan, want u mag niet gedood worden. U bent de lamp van de Heer in Israël."
18 Niet lang daarna werd er weer bij Gob gevochten tussen de Filistijnen en de Israëlieten. Sibbechai uit Husa doodde toen Saf, ook een Refaïet. 19 Een andere keer toen er bij Gob tegen de Filistijnen werd gevochten, doodde Elhanan (de zoon van Jaäre-Oregim uit Betlehem) de krijger Bet-Halachmi, die bij Goliat uit Gat was.[f] Deze had een speer die wel zo groot was als de boom van een weefgetouw.
20 Opnieuw werd er gevochten, dit keer bij Gat. Daar was een enorme man. Hij had aan elke hand zes vingers en aan elke voet zes tenen. Dus 24 vingers en tenen. Ook hij was een Refaïet. 21 Hij daagde Israël uit. Maar Jonatan, de zoon van Davids broer Simea, doodde hem.
22 Deze vier mannen waren alle vier Refaïeten uit Gat. En ze werden alle vier gedood door David en zijn mannen.
Jezus gaat naar de hemel
1 Teofilus, in mijn eerste boek heb ik je geschreven over alles wat Jezus heeft gedaan en aan de mensen heeft geleerd voordat Hij naar de hemel ging.[a] 2 Voordat Hij naar de hemel ging, leerde Hij door de Heilige Geest nog allerlei dingen aan de leerlingen die Hij had uitgekozen. 3 Want nadat Hij uit de dood was opgestaan, liet Hij zich nog vaak aan de leerlingen zien. Pas na 40 dagen ging Hij naar de hemel. Tijdens die 40 dagen sprak Hij met de leerlingen over allerlei dingen die met het Koninkrijk van God te maken hebben. Ook deed Hij nog heel veel wonderen.
4 Toen Hij op een keer bij hen was, zei Hij tegen hen dat ze niet uit Jeruzalem mochten weggaan. Hij zei dat ze in Jeruzalem moesten blijven wachten op wat de Vader beloofd had. "Ik heb jullie al verteld wat die belofte is," zei Jezus. 5 "Johannes doopte met water. Maar binnenkort zullen jullie met de Heilige Geest worden gedoopt."
6 De mensen die daar bij Hem waren, vroegen Hem: "Heer, gaat U er nú voor zorgen dat Israël weer een eigen koninkrijk wordt?"[b] 7 Hij antwoordde: "Het gaat jullie niet aan wanneer dat gaat gebeuren. Alleen de Vader weet dat. Hij bepaalt wanneer dat zal zijn. 8 Maar jullie zullen de Heilige Geest krijgen. Hij zal jullie kracht geven. Dan zullen jullie aan de mensen gaan vertellen wat jullie van Mij hebben gezien en gehoord. Eerst in Jeruzalem, dan in heel Judea en Samaria en daarna in de hele wereld."
9 Hierna zagen ze hoe Hij opsteeg naar de hemel. Toen kwam er een wolk en ze zagen Hem niet meer. 10 Ze bleven naar de lucht staan staren. Plotseling stonden er twee mannen in witte kleren bij hen. 11 Ze zeiden: "Mannen uit Galilea, waarom staan jullie naar de lucht te staren? Jullie hebben gezien hoe deze Jezus bij jullie is weggegaan naar de hemel. Op dezelfde manier zal Hij weer terugkomen."
Judas' taak wordt overgenomen door iemand anders
12 Ze liepen van de Olijfberg terug naar Jeruzalem. (De Olijfberg was precies zo ver van Jeruzalem als je op een heilige rustdag mag lopen. Namelijk ongeveer 1½ km.) 13 Ze kwamen terug in de stad. Daar gingen ze naar de bovenzaal waar ze logeerden. Het waren Petrus, Johannes, Jakobus, Andreas, Filippus, Thomas, Bartolomeüs, Matteüs, Jakobus de zoon van Alfeüs, Simon de Zeloot, en Judas[c] de zoon van Jakobus. 14 Ze bleven eensgezind met elkaar bidden, samen met een paar vrouwen. Ook Jezus' moeder Maria en Jezus' broers waren daar.
15 Op een dag was er een groep van ongeveer 120 leerlingen bij elkaar. Petrus stond op en zei: 16 "Broeders en zusters, in de Boeken heeft David al door de Heilige Geest over Judas gesproken. En wat David over hem heeft gezegd, is ook gebeurd. Judas heeft de weg gewezen aan de mensen die Jezus gevangen kwamen nemen. 17 Hij hoorde bij onze groep en had dezelfde taak als wij. 18 Maar hij heeft Jezus verraden en daar geld voor gekregen. Met dat geld heeft hij een stuk grond gekocht. Maar hij is voorover gevallen, zijn buik is opengescheurd en zijn darmen kwamen naar buiten. 19 Iedereen in Jeruzalem heeft ervan gehoord. Daarom hebben ze dat stuk grond 'Akeldama' genoemd (Dat betekent 'bloedgrond'). 20 In het Boek van de Psalmen staat hierover: 'Laat de plaats waar hij woonde, verwilderen. Laat niemand er gaan wonen.' En ergens anders staat: 'Iemand anders moet de taak overnemen die hij had.' 21+22 Daarom moeten we iemand kiezen om zijn plaats in te nemen. Hij zal samen met ons aan de mensen gaan vertellen dat Jezus uit de dood is opgestaan. Het moet iemand zijn die al bij ons hoorde toen de Heer Jezus nog bij ons was. Hij moet aldoor met ons zijn meegegaan, vanaf de dag dat Jezus door Johannes werd gedoopt, tot de dag dat Jezus naar de hemel ging."
23 Ze stelden twee mannen voor: Jozef Barsabbas, die ook Justus genoemd werd, en Mattias. 24 Ze baden: "Heer, U kent alle harten. Wilt U aanwijzen wie van deze twee U heeft uitgekozen. 25 Dan zal hij Judas' plaats innemen en zijn taak overnemen. Want Judas is er niet meer bij. Hij is gegaan naar de plaats waar hij hoort." 26 Ze lieten de mannen loten en zo werd Mattias aangewezen. Vanaf dat moment hoorde hij bij de andere elf apostelen.[d]
Psalm 121
1 Een pelgrimslied.[a]
Ik kijk omhoog naar de bergen.
Daar zal mijn hulp vandaan komen.[b]
2 Mijn hulp komt van de Heer,
die de hemel en de aarde heeft gemaakt.
3 Hij zal ervoor zorgen dat je niets overkomt.
Je Beschermer slaapt nooit.
4 De Beschermer van Israël rust niet en slaapt niet.
Hij let altijd op.
5 Net als je schaduw is de Heer altijd heel dicht bij je.
Hij zal je altijd beschermen.
6 Overdag zal de zon je niet steken, 's nachts zal de maan je geen kwaad doen.
7 Tegen elk kwaad zal de Heer je beschermen.
Hij bewaart je leven.
8 De Heer zal je beschermen
waar je ook bent, waar je ook gaat,
nu en voor altijd.
18 Als je trots wordt, zal het slecht met je aflopen.
Als je eigenwijs bent, kom je ten val.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016