The Daily Audio Bible
Today's audio is from the CEB. Switch to the CEB to read along with the audio.
De strijd tegen Amalek
8 Bij Rafidim werd het volk aangevallen door het volk van Amalek. 9 Mozes zei tegen Jozua: "Kies mannen uit en strijd tegen de Amalekieten. Morgen zal ik op de heuveltop gaan staan met de staf van God in mijn hand." 10 Jozua deed wat Mozes zei en streed tegen de Amalekieten. Maar Mozes, Aäron en Hur waren de heuvel opgeklommen. 11 Als Mozes zijn handen omhoog hield, was Israël sterker. Maar als hij zijn handen liet zakken, was Amalek sterker. 12 Toen zijn armen moe werden, legden ze een steen bij Mozes neer. Zo kon hij zitten. Aäron en Hur ondersteunden ieder een arm van Mozes. Zo bleven zijn handen tot zonsondergang omhoog. 13 Zo versloeg Jozua het volk van Amalek.
14 De Heer zei tegen Mozes: "Schrijf dit op in een boek, zodat de mensen het niet vergeten. En zorg dat Jozua het goed weet. De Israëlieten moeten weten dat Ik Amalek helemaal zal vernietigen. Later zal niemand nog weten dat Amalek ooit heeft bestaan."
15 Toen bouwde Mozes een altaar en noemde het: 'De Heer is mijn krijgsvlag'. 16 En hij zei: "De Heer heeft gezworen dat Hij voor altijd de vijand van Amalek zal zijn."
Mozes krijgt bezoek van Jetro
18 Jetro hoorde wat God allemaal voor Mozes en het volk Israël had gedaan. (Jetro was de priester van Midian en de vader van Mozes' vrouw.) Hij hoorde dat God Israël uit Egypte had gehaald. 2 Toen reisde Jetro naar Mozes toe met Zippora, de vrouw van Mozes – 3 want Mozes had haar terug gestuurd – en haar twee zonen. De ene zoon heette Gersom (= 'vreemdeling'). 'Want,' had Mozes gezegd, 'ik ben een vreemdeling geweest in een ver land.' De andere zoon heette Eliëzer (= 'God is mijn hulp'). 4 'Want,' had Mozes gezegd, 'de God van mijn vader heeft mij geholpen. Hij heeft ervoor gezorgd dat de farao mij niet heeft gedood.'
5 Jetro kwam dus met Mozes' zonen en Mozes' vrouw naar hem toe in de woestijn. Het tentenkamp van de Israëlieten stond op dat moment bij de berg van God. 6 Hij stuurde Mozes de boodschap: "Ik ben naar je onderweg met je vrouw en je twee zonen."
7 Mozes ging Jetro tegemoet, knielde neer en boog zich diep voor hem. Daarna omhelsde hij hem. Ze vroegen elkaar hoe het met hen ging en liepen naar de tent. 8 Daar vertelde Mozes hem alles wat de Heer met de farao en de Egyptenaren had gedaan om het volk Israël te bevrijden. Ook vertelde hij over de moeilijkheden die ze onderweg hadden gehad en hoe de Heer hen steeds had gered.
9 Jetro was blij over alle goede dingen die de Heer voor Israël had gedaan en dat Hij hen uit de macht van de Egyptenaren had bevrijd. 10 Hij zei: "Prijs de Heer die jullie uit de macht van de Egyptenaren en de farao heeft bevrijd. 11 Nu weet ik dat de Heer machtiger is dan alle andere goden. Want toen de Egyptenaren het volk Israël slecht behandelden, heeft Hij het volk uit hun macht gered." 12 Jetro bracht offers aan God en samen met Aäron en alle leiders van Israël hield hij een feestmaaltijd voor God.
Jetro geeft Mozes goede raad
13 De volgende dag ging Mozes rechtspreken over de mensen die daarvoor bij hem kwamen. De hele dag door stonden er mensen bij hem te wachten. 14 Jetro zag hoe druk Mozes het daarmee had. Hij vroeg hem: "Wat ben je aan het doen? Waarom zit jij daar alléén en staan de mensen van 's morgens vroeg tot 's avonds laat bij je te wachten?" 15 Mozes antwoordde: "Ze komen naar mij toe om God om raad te vragen. 16 Ik moet beslissen wie er gelijk heeft als ze ruzie hebben. En ik leer hun de wetten en leefregels van God."
17 Maar Jetro zei tegen hem: "Dit doe je zo niet goed. 18 Zo raken jij en het volk helemaal uitgeput. Dit is veel te zwaar voor je. Je kan dit niet alleen. 19 Ik zal je goede raad geven. Als je doet wat ik zeg, zal God je zegenen. Jij moet namens het volk naar God toe gaan. Je vraagt Hem om een antwoord voor de problemen van de mensen. 20 En je moet de mensen de wetten en leefregels van God leren. Je moet hun leren hoe ze moeten leven en hun vertellen wat voor taken ze hebben. 21 Maar je moet ook uit het volk een groep verstandige mannen uitzoeken. Ze moeten diep ontzag voor God hebben. Het moeten betrouwbare mannen zijn die zich niet laten omkopen. Van hen maak je leiders over duizend, over honderd, over vijftig en over tien mannen. 22 Deze verstandige mannen zullen voortaan over de mensen rechtspreken. Over alle kleine dingen kunnen zij zelf beslissen. Maar met alle moeilijke zaken moeten ze naar jóu gaan. Als je je op die manier door hen laat helpen, zul je het veel minder druk hebben. 23 Als je denkt dat God dit ook een goed plan vindt, doe dan wat ik zeg. Dan zul je het kunnen volhouden. En dan zullen ook de mensen tevreden naar huis gaan."
24 Mozes luisterde naar Jetro en deed wat hij had gezegd. 25 Uit heel Israël koos hij verstandige mannen uit als leiders over duizend, honderd, vijftig en tien mannen. 26 Zij zouden voortaan over de mensen rechtspreken. Met de moeilijke dingen gingen ze naar Mozes, maar over alle kleine dingen beslisten zij zelf.
27 Toen nam Mozes afscheid van Jetro en Jetro ging naar zijn eigen land terug.
De Heer komt op de berg Sinaï
19 Precies drie maanden na hun vertrek uit Egypte kwamen de Israëlieten in de Sinaï-woestijn. 2 Nadat ze van Rafidim waren vertrokken, zetten ze in de Sinaï-woestijn hun tenten op, tegenover de berg Sinaï.
3 Mozes klom de berg op naar God. En de Heer zei vanaf de berg tegen hem: "Zeg tegen de Israëlieten: 4 'Jullie hebben gezien wat Ik met de Egyptenaren heb gedaan. Jullie hebben gezien hoe Ik voor jullie heb gezorgd. Ik heb jullie gedragen zoals een arend zijn jongen op zijn vleugels draagt. Zo heb Ik jullie naar Mij toe gebracht. 5 Luister: doe wat Ik zeg en houd jullie aan mijn verbond. Dan zullen jullie, als enige van alle volken, mijn eigen volk zijn. Want de hele aarde is van Mij. 6 Jullie zullen mijn koninkrijk zijn, een volk van priesters die Mij dienen, mijn eigen volk.' Zeg dit tegen de Israëlieten."
7 Mozes ging terug naar beneden. Hij liet de leiders van het volk bij zich komen. Hij vertelde hun alles wat de Heer tegen hem had gezegd. 8 Ze antwoordden hem: "We zullen alles doen wat de Heer zegt." Mozes vertelde de Heer wat het volk had geantwoord. 9 Daarna zei de Heer tegen Mozes: "Ik zal in een donkere wolk naar jullie toe komen. Dan kan het volk het horen als Ik met je spreek. Dan zullen ze ook voor altijd in jou geloven." En weer vertelde Mozes het volk wat de Heer had gezegd.
10 De Heer zei tegen Mozes: "Ga naar het volk en zeg dat ze zich vandaag en morgen moeten voorbereiden om Mij te ontmoeten. Ze moeten ook hun kleren wassen. 11 Op de derde dag moeten ze klaar zijn. Want op de derde dag zal Ik op de berg Sinaï komen. Het hele volk zal Mij zien. 12 Wijs het volk tot waar ze mogen komen. Waarschuw hen dat ze niet op de berg mogen komen. Ze mogen zelfs de voet van de berg niet aanraken. Als iemand de berg wel aanraakt, moet hij worden gedood. 13 Dood hem met stenen of met pijlen, want je mag die man niet aanraken. Elk mens en elk dier dat de berg aanraakt, moet worden gedood. Als ze een lange toon op de ramshoorn horen blazen, moeten ze onderaan de berg komen staan."
14 Toen ging Mozes de berg weer af, terug naar het volk. Hij zei hun dat ze zich moesten voorbereiden om de Heer te ontmoeten en dat ze hun kleren moesten wassen. 15 Hij zei tegen hen: "Over drie dagen moeten jullie klaar zijn. In die tijd mag je niet met je vrouw naar bed gaan."
De belangrijkste leefregel uit de wet van Mozes
34 De Farizeeërs hoorden dat de Sadduceeërs Jezus hierop geen antwoord hadden weten te geven. Daarom bedachten ze een nieuwe strikvraag. 35 Eén van hen, een wetgeleerde, ging naar Hem toe en vroeg Hem: 36 "Meester, wat is de belangrijkste wet in de wet van Mozes?" 37 Hij zei tegen hen: "Deze: 'Houd van je Heer God met je hele hart, met je hele ziel en met je hele verstand.' 38 Dat is de eerste en belangrijkste wet. 39 De tweede, die net zo belangrijk is, is deze: 'Houd net zoveel van je broeders als van jezelf.'[a] 40 De hele wet van Mozes en de boeken van de profeten gaan over deze twee wetten."
De Zoon van David
41 Terwijl de Farizeeërs zo om Jezus heen stonden, vroeg Jezus hen: 42 "Wat denken jullie van de Messias?[b] Van wie is Hij volgens jullie de zoon?" Ze zeiden tegen Hem: "Van koning David." 43 Toen zei Jezus: "Hoe kan het dan dat David Hem door de Heilige Geest 'Heer' noemt? Hij zegt namelijk in één van de Psalmen: 44 'De Heer heeft tegen mijn Heer gezegd: 'Kom naast Mij zitten, totdat Ik al uw vijanden helemaal verslagen heb.' 45 David noemt Hem 'Heer'. Hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?" 46 Daar wist niemand iets op te antwoorden. Vanaf die dag durfde niemand Hem nog iets te vragen.
Jezus waarschuwt de mensen voor de wetgeleerden en de Farizeeërs
23 Toen zei Jezus tegen de grote groep mensen en tegen zijn leerlingen: 2 "Vroeger leerde Mozes aan de mensen wat er in de wet van God staat. Tegenwoordig doen de wetgeleerden en de Farizeeërs dat. 3 Doe alles wat zij jullie leren. Maar jullie moeten niet dezelfde dingen dóen als zij. Want ze zéggen wel hoe het moet, maar doen dat zelf niet. 4 Ze leggen de mensen allerlei moeilijke leefregels op, maar hebben zelf geen zin om zich daaraan te houden. 5 Alles wat ze doen, doen ze om op te vallen bij de mensen. De banden met teksten uit de wet die ze om hun hoofd en arm dragen,[c] maken ze extra breed. De kwasten aan de onderrand van hun kleren[d] maken ze extra groot. 6 Ze houden ervan om bij de maaltijden op de beste plaatsen te zitten. In de synagogen willen ze op de voorste rij zitten. 7 Ze willen op de markten graag gegroet worden. Ze willen 'meester' worden genoemd.
8 Maar jullie moeten je niet 'meester' laten noemen. Want jullie hebben maar één Meester: de Messias. Jullie zijn allemaal broeders van elkaar. 9 Op aarde moeten jullie ook niemand 'vader' noemen. Want jullie hebben maar één Vader: jullie hemelse Vader. 10 Ook moeten jullie je geen 'leermeester' laten noemen, want jullie hebben maar één Leermeester: de Messias. 11 Maar hij die de anderen dient, is de belangrijkste van jullie. 12 Wie zichzelf heel belangrijk vindt, zal worden vernederd. Maar wie heel bescheiden is, zal worden geëerd."
7 Hoor, Heer, ik roep luid tot U.
Heb medelijden met mij en antwoord mij!
8 U zegt Zelf in mijn hart:
"Verlang naar Mij."
Ik verlang dan ook naar U, Heer.
9 Stuur me niet weg in uw boosheid.
U heeft me altijd geholpen.
Stuur me dan nu niet weg, laat me niet in de steek.
God, U kan mij redden!
10 Zelfs als mijn vader en moeder me in de steek zouden laten,
zult U nog altijd bij me zijn.
11 Leer mij, Heer, wat U wil dat ik doe.
Wijs me de juiste weg,
want mijn vijanden bedreigen me.
12 Lever me niet aan hen uit!
Ze beschuldigen mij van dingen die niet waar zijn.
Ze willen me kwaad doen.
13 Wat had ik moeten doen als ik niet zeker had geweten
dat de Heer goed is en mij zal redden?
14 Vertrouw op de Heer.
Houd moed en Hij zal je weer hoop geven.
Ja, verwacht hulp van de Heer.
27 Kun je vuur in je zak stoppen,
zonder dat je kleren in brand raken?
28 Kun je op gloeiende kolen lopen,
zonder dat je je voeten brandt?
29 Zo kun je ook niet zonder gevolgen
naar bed gaan met de vrouw van een ander.
Want je zal schuldig zijn.
30 Je mag een dief niet minachten als hij steelt omdat hij honger heeft.
31 Maar als hij betrapt wordt, moet hij zevenvoudig terugbetalen.
Het zal hem alles kosten wat hij heeft.
32 Maar als je naar bed gaat met de vrouw van een ander,
ben je een dwaas.
Want het zal slecht met je aflopen.
33 Schade en schande zullen het gevolg zijn.
Je zal voor altijd bespot worden.
34 De jaloersheid van haar man is als een vernietigend vuur.
Op de dag dat hij wraak op je komt nemen, kent hij geen genade.
35 Je kan het op geen enkele manier meer goed met hem maken.
Hij zal het je niet vergeven,
al bied je hem nog zulke grote geschenken aan. (lees verder)
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016