The Daily Audio Bible
Today's audio is from the NET. Switch to the NET to read along with the audio.
Ruth gaat werken bij Boaz
2 In Betlehem woonde een rijke man die familie was van Naomi's man Elimelech. Hij heette Boaz. 2 Ruth zei tegen Naomi: "Laat mij naar een akker gaan om graan te zoeken.[a] Er is vast wel iemand die het goed vindt dat ik de halmen opraap die bij het oogsten op de grond zijn gevallen." Naomi antwoordde: "Dat is goed." 3 Ruth ging naar een akker en raapte de halmen op die achter de maaiers op het veld waren blijven liggen. Toevallig was ze op het veld van Boaz, die familie van Elimelech was.
4 Boaz kwam uit Betlehem naar zijn akker en groette de maaiers: "Gods zegen!" Ze antwoordden hem: "Gods zegen!" 5 Toen vroeg Boaz aan de knecht die toezicht hield op de maaiers: "Bij wie hoort die jonge vrouw?" 6 De knecht antwoordde: "Dat is die jonge vrouw uit Moab die met Naomi is meegekomen. 7 Ze heeft me gevraagd: 'Mag ik alsjeblieft oprapen wat de maaiers laten vallen?' Ze is al vanaf vanmorgen vroeg bezig. Ze heeft nog helemaal niet gerust."
8 Toen zei Boaz tegen Ruth: "Hoor eens, meisje, je hoeft niet naar een andere akker te gaan. Blijf hier maar werken bij de andere vrouwen. 9 Blijf op het veld dat gemaaid wordt en verzamel daar graan. Ik zal tegen de knechten zeggen dat ze je met rust moeten laten. En als je dorst hebt, kun je water gaan drinken uit de kruiken die de knechten hebben gevuld met water uit de put." 10 Ze liet zich voor hem op haar knieën vallen, boog zich diep en zei: "Ik ben hier maar een vreemdeling. Waarom bent u dan toch zo vriendelijk voor me?" 11 Boaz antwoordde: "Ze hebben me alles verteld wat je voor je schoonmoeder hebt gedaan nadat je man is gestorven. Dat je je ouders en je eigen land hebt verlaten om met haar mee te gaan naar een onbekend volk. 12 De Heer zal je daarvoor belonen. De God van Israël zal het je terugbetalen. Want je bent bij Hem komen schuilen." 13 Toen zei Ruth: "U bent wel heel vriendelijk voor mij, mijn heer. Uw woorden troosten mij. U heeft mij weer hoop gegeven, ook al hoor ik niet bij de vrouwen die voor u werken."
14 Toen het etenstijd was, zei Boaz tegen haar: "Kom bij ons zitten en eet met ons mee. Je mag je brood bij ons in de wijn dopen." Ze ging bij de maaiers zitten en kreeg van Boaz geroosterd graan. Ze kon eten tot ze genoeg had en hield zelfs nog over. 15 Toen ze was opgestaan om verder te werken, zei Boaz tegen de knechten: "Laat haar ook graan verzamelen tussen het koren dat jullie al in bossen gebonden hebben. Zorg dat ze genoeg vindt. 16 Laat bij het werk af en toe expres wat voor haar op de grond vallen. Dan kan ze dat oprapen. En laat haar met rust." 17 Zo verzamelde ze graan tot het avond werd. Toen ze het graan uit de halmen had geklopt, bleek dat ze wel een efa (30 kilo) gerst had verzameld.
18 Ze nam alles mee naar huis en liet haar schoonmoeder zien hoeveel ze verzameld had. Ook bracht ze geroosterd graan mee. Dat had ze overgehouden van de middagmaaltijd die Boaz haar had gegeven. Toen vroeg Naomi: 19 "Waar ben je vandaag dan geweest? Bij wie heb je gewerkt? God zal de man belonen die zo goed voor je is geweest!" Ruth vertelde: "De man bij wie ik heb gewerkt, heet Boaz." 20 Toen zei Naomi: "Ik dank de Heer dat Hij goed is voor ons en onze gestorven mannen! Boaz is familie van ons. Daarom is hij verantwoordelijk voor ons. Hij moet voor ons zorgen nu onze mannen niet meer leven." 21 En Ruth vertelde: "Hij heeft tegen me gezegd dat ik bij zijn knechten mag blijven werken totdat de hele oogst is binnengehaald." 22 Naomi zei: "Het is goed dat je bij hem gaat werken. Dan hoef je niet naar een andere akker te gaan waar de mensen misschien vervelend tegen je zijn." 23 Zo bleef ze bij Boaz korenhalmen rapen. Ze werkte daar totdat de hele oogst binnen was. En ze bleef bij haar schoonmoeder wonen.
Naomi stelt Ruth voor om met Boaz te trouwen
3 Op een keer zei haar schoonmoeder Naomi tegen Ruth: "Het lijkt mij goed dat ik een man voor je zoek, zodat er voor je gezorgd wordt. 2 Boaz, bij wie jij gewerkt hebt, is familie van ons. Hij gaat vanavond op de dorsvloer de gerst uit de halmen kloppen. 3 Was je, maak je mooi en doe je beste kleren aan. Ga dan naar de dorsvloer. Maar laat Boaz niet merken dat je er bent, totdat hij klaar is met eten en drinken. 4 Als hij gaat slapen, moet je goed opletten waar hij gaat liggen. Ga dan naar hem toe en kruip bij zijn voeten onder zijn deken.[b] Blijf daar liggen. Dan zal hij je wel zeggen wat je moet doen." 5 Ruth zei tegen haar: "Ik zal alles doen wat je zegt."
6 Ze ging naar de dorsvloer en deed wat haar schoonmoeder tegen haar gezegd had. 7 Boaz had heerlijk gegeten en gedronken. Daarna ging hij tegen een hoop graan liggen slapen. Zachtjes kwam Ruth dichterbij. Ze kroop bij zijn voeten onder zijn deken. 8 Midden in de nacht schrok de man wakker. Hij merkte dat er een vrouw bij zijn voeten lag. 9 Hij vroeg: "Wie ben je?" Ze antwoordde: "Ruth, heer. Wees mijn beschermer, want u bent familie van ons. U moet voor ons zorgen nu onze mannen niet meer leven." 10 Toen zei hij: "De Heer zal goed voor je zijn. Want hiermee laat je zien hoe trouw je bent aan Naomi. Je laat het hiermee nog meer zien dan toen je met haar meekwam hierheen. Want je bent geen jonge mannen achterna gelopen, of ze nu arm of rijk waren. 11 Wees niet bang. Ik zal doen wat je vraagt. Want iedereen hier weet dat je een flinke en keurige vrouw bent. 12 Het is waar dat ik familie van jullie ben en dat ik voor jullie moet zorgen nu jullie mannen niet meer leven. Maar er is iemand anders, die een nabijer familielid van je schoonvader is dan ik. Nog meer dan ik is hij verplicht voor jullie te zorgen.[c] 13 Blijf vannacht hier. Morgenochtend zal ik hem vragen of hij met je wil trouwen omdat hij familie van jullie is. Als hij dat niet wil, zweer ik dat ik met je zal trouwen. Ga nu maar slapen." 14 Zo bleef ze bij zijn voeten liggen slapen tot de volgende morgen. Ze stond op voordat het licht werd. Ze wilde niet herkend worden. Want hij zei: "Niemand mag weten dat hier een vrouw is geweest." 15 Verder zei hij: "Doe je omslagdoek eens af en houd hem voor me op." Ze hield de doek op. Hij deed er zes maten graan voor haar in. Daarna vertrok hij naar de stad.
16 Toen ze bij haar schoonmoeder terugkwam, vroeg Naomi: "En? Hoe is het gegaan?" Ze vertelde wat er was gebeurd. 17 Ze zei: "Hij heeft me dit graan gegeven. Want hij zei: 'Je moet niet met lege handen bij je schoonmoeder terugkomen.' " 18 Toen zei Naomi: "Wacht nu rustig af wat er gaat gebeuren. Ik weet zeker dat Boaz het vandaag nog gaat regelen."
Boaz trouwt met Ruth
4 Intussen was Boaz in de stadspoort gaan zitten.[d] Op een gegeven moment liep daar de man voorbij over wie Boaz het had gehad. Boaz riep hem: "Wil je even hier komen?" 2 Hij vroeg tien wijze mannen van de stad erbij te komen zitten. 3 Toen zei hij tegen de andere man: "Naomi is uit Moab teruggekomen. Nu verkoopt ze het stuk land dat van ons familielid Elimelech is geweest. 4 Ik wil jou vragen of jij het wil kopen. Dan zijn deze mannen daarvan getuigen. Want jij hebt het eerste recht om dat stuk land te kopen. Als je het wil hebben, koop het dan. Maar als je het niet wil kopen, laat me dat dan weten. Want jij hebt het eerste recht om het te kopen, en daarna ik. Verder niemand." De man antwoordde: "Ik zal het kopen." 5 Maar Boaz zei: "Als je het land van Naomi koopt, moet je ook met Ruth trouwen, de vrouw uit Moab die getrouwd is geweest met één van Naomi's zonen. Het eerste kind dat ze krijgt, zal tellen als kind van haar overleden man. Want zo zal zijn naam blijven bestaan en blijft zijn stuk grond van zijn familie." 6 De man antwoordde: "Dan wil ik het land niet kopen. Want dan zou ik geen kinderen hebben die mijn eigen stuk grond zullen erven. Koop jij het land maar en trouw met Ruth, want ik kan dat niet doen." 7 Nu was het vroeger in Israël de gewoonte als er stukken land gekocht of geruild werden, dat de koop of ruil pas geldig was als de één zijn schoen uittrok en aan de ander gaf. 8 Dus toen de man tegen Boaz zei: 'Koop jij het maar,' gaf hij Boaz zijn schoen. 9 Toen zei Boaz tegen de andere mannen in de poort: "Jullie hebben het vandaag gehoord: alles wat van Elimelech geweest is en alles wat van Chiljon en Machlon geweest is, koop ik van Naomi. 10 Ook Ruth, de vrouw uit Moab, de vrouw van Machlon, wordt van mij. Ik zal met haar trouwen en de kinderen die wij krijgen, zullen tellen als kinderen van haar overleden man. Zo zal zijn naam blijven bestaan en zal zijn grond van zijn familie blijven. Jullie hebben het gehoord." 11 En de mannen in de poort zeiden: "We hebben het gehoord. We wensen je toe dat de Heer goed zal zijn voor de vrouw die nu in je huis komt, zodat ze net zoveel kinderen zal krijgen als Rachel en Lea, uit wie het hele volk Israël ontstaan is! We wensen je toe dat het goed met je zal gaan in Efrata en dat je bekend zal zijn in Betlehem. 12 En dat je familie zal worden als die van Perez, de zoon van Tamar en Juda."[e]
13 Toen trouwde Boaz met Ruth en hij ging met haar naar bed. De Heer zorgde ervoor dat ze in verwachting raakte en ze kreeg een zoon. 14 De vrouwen zeiden tegen Naomi: "Prijs de Heer, want Hij heeft ervoor gezorgd dat er iemand voor je zal zorgen. We wensen je toe dat hij in heel Israël bekend zal worden. 15 Hij zal je weer blij maken en voor je zorgen als je oud bent geworden. Want je schoondochter, die zoveel van je houdt, heeft een zoon gekregen. Hij zal méér voor je betekenen dan zeven zonen van jezelf!" 16 Naomi nam het kind op schoot en verzorgde het voortaan. 17 De buurvrouwen noemden het kind Obed (= 'dienaar'). "Want," zeiden ze, "Naomi heeft een zoon gekregen." Obed werd later vader van Isaï, en Isaï werd vader van David.
De voorouders van David
18 Dit zijn de voorouders van koning David: Perez kreeg een zoon: Hezron. 19 Hezron kreeg een zoon: Ram. Ram kreeg een zoon: Amminadab. 20 Amminadab kreeg een zoon: Nahesson. Nahesson kreeg een zoon: Salma. 21 Salma kreeg een zoon: Boaz. Boaz kreeg een zoon: Obed. 22 Obed kreeg een zoon: Isaï. Isaï kreeg een zoon: David.
43 Na die twee dagen vertrok Hij weer naar Galilea. 44 Jezus had eerder Zelf gezegd dat er niet naar een profeet wordt geluisterd in de streek waar hij vandaan komt. 45 Maar toen Hij in Galilea kwam, luisterden de Galileërs wel naar Hem. Dat kwam omdat ze hadden gezien wat Hij in Jeruzalem op het Paasfeest had gedaan. Ze waren namelijk zelf ook naar het Paasfeest geweest.
Jezus geneest een doodziek kind in Kana
46 Jezus ging in Galilea ook weer naar Kana. Daar had Hij water in wijn veranderd. In Kapernaüm in Galilea woonde een hofdienaar van de koning. Zijn zoontje was ziek. 47 Toen de man hoorde dat Jezus uit Judea naar Galilea was gekomen, ging hij naar Hem toe. Hij smeekte Hem om met hem mee te komen om zijn zoontje te genezen, omdat het kind anders zou sterven. 48 Jezus zei tegen hem: "Jullie willen Mij alleen maar geloven als jullie wonderen zien!" 49 De man zei tegen Hem: "Heer, kom nu alstublieft gauw mee, voordat mijn kind sterft!" 50 Jezus zei tegen hem: "Ga naar huis. Je zoon leeft!" De man geloofde wat Jezus zei en ging naar huis. 51 Toen hij nog onderweg was, kwamen zijn dienaren hem tegemoet en vertelden hem dat het goed was met zijn kind. 52 Hij vroeg hoe laat zijn zoon was begonnen op te knappen. Ze antwoordden: "Gistermiddag om één uur verdween de koorts." 53 Dat was precies het moment dat Jezus gezegd had: 'Je zoon leeft.' En hij en iedereen die in zijn huis woonde, geloofden in Jezus.
54 Dit was het tweede wonder dat Jezus in Galilea deed toen Hij uit Judea was teruggekomen.
16 Toen liet Hij een hongersnood komen,
zodat niemand nog te eten had.
17 Maar Hij stuurde een man voor hen uit:
Jozef, die als slaaf naar Egypte werd verkocht.[a]
18 Daar kwam hij in de gevangenis terecht.
Hij werd met zijn voeten in een blok vastgezet.
19 Jozef werd door God op de proef gesteld,
totdat werkelijkheid werd wat God hem had gezegd.[b]
20 De koning van Egypte liet hem komen.
De heerser van de volken liet hem vrij.
21 Hij maakte hem tot heer over zijn paleis,
en tot heerser over zijn hele land.
22 Zo regeerde Jozef over Egypte
en gaf hij raad aan de leiders van het land.
23 Toen kwam Jakob naar Egypte.
Hij woonde daar als vreemdeling.
24 God zorgde ervoor dat zijn volk heel groot werd,
machtiger dan hun vijanden.
25 Daarom gingen hun vijanden hen haten
en wilden ze Gods dienaren vernietigen.
26 God koos Mozes en Aäron uit
en stuurde hen naar de farao.
27 Ze deden in Egypte de wonderen
die ze van God moesten doen.
28 God riep het donker.
De duisternis kwam gehoorzaam toen Hij riep.
29 Hij veranderde het water in bloed
en de vissen stierven.
30 Het land krioelde van de kikkers.
Ze zaten zelfs in de paleizen.
31 God riep de luizen.[c]
Hij liet luizen komen in het hele land.
32 Hij veranderde de regen in hagel.
Hij liet in het hele land de bliksem inslaan.
33 Hij vernielde wijnstruiken en vijgenbomen.
Hij brak de bomen in hun hele gebied.
34 Hij liet sprinkhanen komen,
ontelbare aantallen kaalvreters.
35 Ze vraten alle groene planten in het land op.
Ze verslonden de oogst van hun akkers.
36 Hij doodde alle oudste zonen
en alle eerstgeboren dieren in het land.
26 Als je diep ontzag voor de Heer hebt, kun je gerust zijn.
Gods kinderen zullen bij Hem veilig zijn.
27 Diep ontzag voor de Heer is een bron van leven.
Daarmee kun je ontsnappen aan de valstrikken van de dood.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016