The Daily Audio Bible
Today's audio is from the NIV. Switch to the NIV to read along with the audio.
12 Toen trok Abner met het leger van Isboset van Mahanaïm naar Gibeon. 13 Joab, de zoon van Zeruja, trok met Davids mannen ook naar Gibeon. De twee legers ontmoetten elkaar bij de vijver van Gibeon. Daar bleven ze ieder aan een kant van de vijver staan. 14 Toen zei Abner tegen Joab: "Laten de jonge mannen naar voren komen en met elkaar strijden om de overwinning." Joab antwoordde: "Dat is goed." 15 Toen kwamen twaalf jonge mannen uit de stam van Benjamin naar voren. Zij zouden namens de mannen van Isboset vechten met twaalf van Davids mannen. 16 Toen de strijd begon, grepen ze elkaar bij het hoofd en doorstaken elkaar onmiddellijk met hun zwaarden. Ze vielen allemaal dood neer. Daarom wordt die plaats vlak bij Gibeon Helkat-Hazurim (= 'veld van de scherpe zwaarden') genoemd. 17 Die dag werd er zwaar gevochten. Abner en het leger van Israël werden verslagen door het leger van David.
18 De drie zonen van Davids zus Zeruja waren daar ook: Joab, Abisaï en Asaël. Asaël was zo snel als een hert in het veld. 19 Hij achtervolgde Abner en gunde hem geen moment rust. 20 Abner draaide zich om en vroeg: "Ben jij dat, Asaël?" Hij antwoordde: "Ja." 21 Toen zei Abner: "Achtervolg liever iemand anders en neem hém zijn wapenrusting af." Maar Asaël wilde niet opgeven. 22 Toen zei Abner opnieuw tegen hem: "Stop alsjeblieft met mij te achtervolgen. Anders moet ik je doden. En hoe zou ik je broer Joab dan nog onder ogen durven komen?" Maar Asaël wilde Abner niet laten gaan. 23 Toen stak Abner hem zó hard met de achterkant[a] van zijn speer in zijn buik, dat hij er aan de andere kant weer uit kwam. Asaël viel neer en stierf. Iedereen die bij de plek kwam waar Asaël lag, bleef staan.
24 Maar Joab en Abisaï achtervolgden Abner. Toen de zon onderging kwamen ze bij de heuvel Amma. Die is aan de oostkant van Gia, langs de weg naar de woestijn van Gibeon. 25 Daar sloten de mannen van de stam van Benjamin zich bij Abner aan. Ze verzamelden zich op de top van de heuvel. 26 Abner riep naar Joab: "Moet het zwaard dan blijven doden? Begrijp je dan niet dat dit uitloopt op een vreselijke ramp? Hoelang ga je nog door, vóórdat je je mannen beveelt om te stoppen? We horen toch bij hetzelfde volk?" 27 Joab antwoordde: "Had dat eerder gezegd! Ik zweer bij de Heer dat we dan vanmorgen al terug zouden zijn gegaan. Dan hadden we jullie niet langer achtervolgd. Want we horen bij hetzelfde volk." 28 Toen blies Joab op de ramshoorn en al zijn mannen stopten met de achtervolging van Israël. Er werd niet meer gevochten.
29 Abner en zijn mannen trokken die hele nacht verder. Ze gingen door de vlakte, staken de Jordaan over en trokken heel Bitron door tot ze in Mahanaïm terug kwamen. 30 Joab keerde terug van de achtervolging van Abner. Hij riep zijn mannen terug. Behalve Asaël waren er nóg 19 van Davids mannen gedood. 31 Maar van de stam van Benjamin waren er veel meer gesneuveld. Wel 360 van Abners mannen waren dood. 32 Asaël werd opgehaald. Ze begroeven hem in het graf van zijn vader in Betlehem. Joab en zijn mannen trokken de hele nacht verder. Toen het licht begon te worden, kwamen ze terug in Hebron. (lees verder)
De strijd tussen David en Isboset (vervolg)
3 Er was nog heel lang oorlog tussen Isboset en David. Maar David kreeg steeds meer macht en Isboset steeds minder macht.
De zonen en de vrouwen van David
2 David kreeg zonen in de tijd dat hij in Hebron woonde. De oudste zoon heette Amnon. Zijn moeder was Ahinoam uit Jizreël. 3 De tweede zoon heette Kileab. Zijn moeder was Abigaïl, de weduwe van Nabal uit Karmel. De derde zoon heette Absalom. Zijn moeder was Maächa, de dochter van koning Talmai van Gesur. 4 De vierde zoon heette Adonia. Zijn moeder was Haggit. De vijfde zoon heette Sefatja. Zijn moeder was Abital. 5 De zesde zoon heette Jitream. Zijn moeder was Egla, ook een vrouw van David. Deze zonen werden geboren in de tijd dat David in Hebron woonde.
Abner en David
6 In de tijd dat er oorlog was tussen Isboset en David, kreeg Abner steeds meer invloed bij Isboset. 7 Saul had een bijvrouw gehad die Rizpa heette. Ze was een dochter van Aja. Isboset zei tegen Abner: "Waarom ben jij met de bijvrouw van mijn vader naar bed geweest?"[b] 8 Abner werd woedend en zei: "Denkt u soms dat ik een smerige hond ben die stiekem aan de kant van Juda staat? Ik ben altijd trouw geweest aan u, uw vader Saul, zijn broers en zijn vrienden. Ik heb ervoor gezorgd dat u niet in de handen van David bent gevallen! En nu bent u kwaad over iets met een vrouw? 9 Ik zweer bij God dat ik ervoor zal zorgen dat wat de Heer aan David heeft gezworen, werkelijkheid wordt. 10 Hij heeft gezworen dat Hij het koningschap zal afnemen van de familie van Saul en dat Hij het aan David zal geven. Hij zal David tot koning maken over heel Israël en Juda, vanaf Dan in het noorden tot Berseba in het zuiden. En ik zal ervoor zorgen dat dat ook gebeurt!" 11 Isboset durfde niets meer te zeggen, want hij was bang voor hem.
12 Toen stuurde Abner boodschappers naar David in Hebron en zei: "Van wie is het land? Van u toch zeker? Als u met mij een verbond sluit, zal ik u helpen om koning van heel Israël te worden." 13 David antwoordde: "Goed, ik zal een verbond met je sluiten. Maar je mag alleen bij me komen als je mijn vrouw Michal, de dochter van Saul, meebrengt."
14 En David stuurde boodschappers naar Isboset, de zoon van Saul, met de boodschap: "Geef mij mijn vrouw Michal. Ik heb immers voor haar een bruidsprijs betaald: 100 geslachtsdelen van Filistijnen."[c] 15 Toen liet Isboset haar weghalen bij haar man Paltiël, de zoon van Laïs. 16 Haar man liep huilend met haar mee tot ze bij Bahurim kwamen. Daar zei Abner tegen hem: "Ga weg, ga naar huis." Toen ging hij terug.
17 Abner overlegde met de leiders van Israël en zei: "Jullie willen al heel lang dat David jullie koning wordt. 18 Dit is het moment daarvoor. Want de Heer heeft van David gezegd: 'Door mijn dienaar David zal Ik mijn volk Israël bevrijden van de Filistijnen en van al zijn vijanden.' " 19 Ook sprak Abner met de leiders van de stam van Benjamin. Daarna ging hij David in Hebron zelf vertellen wat Israël en de stam van Benjamin hadden besloten. 20 Hij nam 20 mannen mee naar Hebron. David maakte een feestmaaltijd voor hen klaar. 21 Abner zei tegen David: "Ik zal ervoor zorgen dat heel Israël een verbond met u zal sluiten, mijn heer de koning. Dan zult u koning worden over het hele land, zoals u graag wil." Toen liet David Abner weer in vrede vertrekken.
Joab vermoordt Abner
22 Kort daarna kwam Davids legeraanvoerder Joab met zijn mannen terug van een plundertocht. Ze brachten een grote buit mee. Abner was op dat moment al uit Hebron vertrokken, want David had hem laten gaan. 23 Toen Joab met zijn leger terugkwam, hoorde hij dat Abner bij de koning was geweest. Hij was woedend dat David hem in vrede had laten vertrekken. 24 Hij ging naar de koning en zei: "Wat heeft u gedaan? Abner is bij u geweest! Waarom heeft u hem zomaar laten vertrekken? 25 U kent Abner! Hij is een bedrieger! Hij is gekomen om te weten te komen wat u doet en wat uw plannen zijn!" 26 Woedend vertrok hij weer en stuurde boodschappers achter Abner aan. Ze moesten Abner zeggen dat hij terug moest komen. Ze haalden hem in bij de waterput Sira. Maar David wist er niets van. 27 Toen Abner in Hebron terugkwam, nam Joab hem in de poort apart. Hij deed alsof hij vertrouwelijk met hem wilde spreken. Maar hij stak zijn zwaard in Abners buik, zodat Abner stierf. Hij deed dat om wraak te nemen voor de dood van zijn broer Asaël.
28 Toen David het te weten kwam, zei hij: "De Heer weet dat ik en mijn koninkrijk helemaal onschuldig zijn aan Abners dood. 29 Joab en zijn familie zijn schuldig aan de moord op Abner. De Heer zal hem en zijn familie daarvoor straffen! Er zal in Joabs familie altijd wel iemand zijn die een geslachtsziekte of een besmettelijke huidziekte heeft, of met een stok moet lopen, of in de strijd wordt gedood, of arm is!"
30 Zo hebben Joab en zijn broer Abisaï Abner gedood, omdat hij hun broer Asaël bij Gibeon in de strijd had gedood.
Abners begrafenis
31 David zei tegen Joab en zijn mannen: "Scheur je kleren als teken van verdriet, doe rouwkleren aan en loop huilend voor de draagbaar van Abner uit." Koning David liep achter de draagbaar aan. 32 Toen Abner in Hebron begraven werd, huilde de koning luid bij het graf van Abner. En het hele volk treurde mee.
33 De koning zong dit treurlied over Abner:
"Arme Abner!
Wat vreselijk dat je stierf zoals een dwaas sterft!
34 Je handen waren niet gebonden,
je voeten waren niet geboeid.
Je bent laf vermoord,
zoals iemand die gedood wordt door schurken."
Daar werd iedereen nog bedroefder van. 35 Daarna zeiden de mannen van David dat hij iets moest eten. Maar David zwoer: "Ik zweer bij de Heer dat ik tot zonsondergang helemaal niets zal eten." 36 Ze vonden dat een goed antwoord. Ze vonden alles goed wat de koning deed. 37 En zo begreep iedereen in Israël dat de moord op Abner niet door de koning beraamd was. 38 De koning zei tegen zijn dienaren: "Begrijpen jullie wel dat er vandaag een groot man is gestorven in Israël? Abner was een held! 39 Ik ben wel de koning, maar ik heb nog niet genoeg macht om Joab en Abisaï hiervoor te straffen. Zij hebben op dit moment meer macht dan ik. Maar de Heer zal hen ervoor straffen."
Niet heersen, maar dienen
13 Jezus wist dat voor Hem de tijd was gekomen om uit deze wereld weg te gaan. Hij zou teruggaan naar de Vader. Vóór de dag van het Paasfeest hield Jezus al heel veel van zijn vrienden. En Hij hield van hen tot aan het einde.
2+3 De duivel had Judas Iskariot, de zoon van Simon, al opgestookt om Jezus te verraden. Jezus wist dat de Vader Hem alle macht had gegeven. Hij wist dat Hij bij God vandaan kwam en nu weer naar God zou teruggaan. 4 Maar Hij stond op van tafel, trok zijn bovenkleren uit en deed een linnen doek als schort om zoals een dienaar of een slaaf dat doet. 5 Hij goot water in een waskom en begon de voeten van zijn leerlingen te wassen. Hij droogde ze af met de doek die Hij om had. 6 Toen Hij bij Simon Petrus kwam, zei Simon tegen Hem: "Heer, wilt Ú mijn voeten wassen?" 7 Jezus antwoordde Hem: "Nu begrijp je nog niet wat Ik doe, maar later zul je het begrijpen." 8 Petrus zei tegen Hem: "Geen sprake van! Ik wil niet dat U mijn voeten wast!" Jezus antwoordde hem: "Als Ik je voeten niet mag wassen, kun je niet bij Mij horen." 9 Simon Petrus zei tegen Hem: "Heer, was dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd!" 10 Jezus zei tegen hem: "Als je je gewassen hebt, hoef je alleen je voeten te wassen, want je bent al helemaal schoon. Jullie zijn schoon en zuiver, maar niet allemaal." 11 Jezus wist namelijk wie Hem zou verraden. Daarom zei Hij: 'Jullie zijn niet allemaal schoon en zuiver.'
12 Toen Hij hun voeten had gewassen, trok Hij zijn bovenkleren weer aan. Toen ging Hij bij hen aan tafel zitten. Hij vroeg: "Begrijpen jullie wat Ik heb gedaan? 13 Jullie noemen Mij 'Meester' en 'Heer'. Dat is goed, want dat BEN IK ook.[a] 14 Ik, jullie Heer en Meester, heb dus jullie voeten gewassen. Daarom moeten jullie ook elkaars voeten wassen.[b] 15 Want Ik heb jullie een voorbeeld gegeven. Jullie moeten hetzelfde doen als Ik. 16 Luister goed! Ik zeg jullie dat een dienaar niet belangrijker is dan zijn heer. En een boodschapper is niet belangrijker dan de man die hem heeft gestuurd. 17 Het is heerlijk voor jullie als jullie dat begrijpen en je ook zo gedragen.
18 Ik heb het niet over jullie allemaal. Ik weet wie Ik heb uitgekozen. Maar wat in de Boeken al is gezegd, gaat nu gebeuren: In de Psalmen staat: 'Hij die altijd met Mij at, is mijn vijand geworden.' 19 Ik zeg het jullie nu, van tevoren, vóórdat het gebeurt. Zo zullen jullie, op het moment dat dit gebeurt, geloven dat IK het BEN. 20 Luister goed! Ik zeg jullie: als je iemand ontvangt die door Mij is gestuurd, ontvang je eigenlijk Mij. En als je Mij ontvangt, ontvang je eigenlijk Hem die Mij gestuurd heeft."
Jezus waarschuwt Judas
21 Nadat Jezus dat had gezegd, werd Hij verdrietig. Hij zei: "Luister goed! Eén van jullie zal Mij verraden." 22 De leerlingen keken elkaar aan, onzeker over wie Hij het had. 23 Jezus' beste vriend zat vlak naast Jezus aan tafel. 24 Simon Petrus zei tegen hem: "Vraag jij eens aan Jezus over wie Hij het heeft?" 25 De leerling boog zich dicht naar Jezus toe en vroeg Hem: "Heer, wie bedoelt U?" 26 Jezus antwoordde: "Ik bedoel de man aan wie Ik dit stuk brood geef nadat Ik het ingedoopt heb." Hij doopte een stuk brood in de saus en gaf het aan Judas Iskariot, de zoon van Simon. 27 Toen Judas dit stuk brood aanpakte, kwam de duivel in hem. Jezus zei tegen hem: "Ga maar gauw doen wat je moet gaan doen." 28 Maar niemand van de anderen aan tafel begreep waarom Hij dat zei. 29 Ze dachten dat Jezus bedoelde dat Judas iets moest gaan kopen wat ze voor het feest nodig hadden. Of dat hij iets aan de arme mensen moest gaan geven. Dat dachten ze omdat Judas altijd het geld bewaarde. 30 Judas pakte het stuk brood aan en vertrok onmiddellijk. Het was inmiddels nacht.
Psalm 119
1 Het is heerlijk voor je als je leeft zoals de Heer het wil,
als je leeft volgens de wet van God.
2 Het zal goed met je gaan als je je aan zijn leefregels houdt
en met je hele hart naar Hem verlangt.
3 De Heer zal goed voor je zijn als je eerlijk bent
en leeft zoals Hij het wil.
4 Heer, U heeft uw wetten gegeven
en gezegd dat we ons daaraan moeten houden.
5 Ik wil zo graag altijd leven zoals U het wil!
Ik wil me zo graag aan uw leefregels houden!
6 Ik zal nooit tevergeefs op U vertrouwen
als ik leer te doen wat U zegt.
7 Ik prijs U uit het diepst van mijn hart
als ik zie hoe goed uw wetten zijn.
8 Ik zal mij aan uw leefregels houden.
Laat mij niet in de steek!
9 Hoe kan een jong mens zuiver leven?
Door te leven volgens uw woord.
10 Ik verlang met mijn hele hart naar U.
Help me om U te gehoorzamen.
11 Ik bewaar uw woord in mijn hart,
zodat ik niet verkeerd tegen U zal doen.
12 Ik prijs U, Heer!
Leer mij om me te houden aan uw leefregels.
13 Ik vertel anderen
over de wetten die U heeft gegeven.
14 Het is fijner om uw wil te doen
dan om heel erg rijk te zijn.
15 Ik denk over uw wetten na
en ik wil doen wat U van me vraagt.
16 Ik geniet van uw leefregels
en zal U gehoorzamen.
29 De Heer blijft ver weg van mensen die zich niets van Hem aantrekken.
Maar Hij beantwoordt de gebeden van mensen die leven zoals Hij het wil.
30 Vriendelijke ogen maken je blij.
Van goed nieuws voel je je goed.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016