Print Page Options Listen to Reading
Previous Prev Day Next DayNext

The Daily Audio Bible

This reading plan is provided by Brian Hardin from Daily Audio Bible.
Duration: 731 days

Today's audio is from the CSB. Switch to the CSB to read along with the audio.

BasisBijbel (BB)
Version
1 Kronieken 5:18-6:81

18 Bij de stammen van Ruben en Gad en de helft van de stam Manasse, waren 44.760 mannen die met het leger konden meegaan. Ze waren goed getraind met zwaard en schild en met pijl en boog. 19 Ze streden tegen Jetur, Nafis en Nodab, stammen van de Hagarenen. 20 Dankzij Gods hulp overwonnen ze de Hagarenen. Ze hadden Hem om hulp gebeden, en Hij gaf hun de overwinning omdat ze op Hem hadden vertrouwd. 21 Ze namen de kudden van de Hagarenen mee als buit: 50.000 kamelen, 250.000 schapen en 2000 ezels. Verder namen ze 100.000 gevangenen mee. 22 (Ze hadden ook veel vijanden gedood, omdat de Heer hen had geholpen.) Ze bleven in hun gebied wonen, totdat ze door de koning van Babel gevangen werden meegenomen naar Babel.

De stam van Manasse

23 De helft van de stam van Manasse woonde in het land Basan tot aan Baäl-Hermon, Senir en de Hermonbergen. Hun stam was erg groot geworden. 24 Hun familiehoofden waren: Efer, Jiseï, Eliël, Azriël, Jeremia, Hodavja en Jadiël, dappere en beroemde helden. 25 Maar ze werden ontrouw aan de God van hun voorvaders. Want ze gingen de goden aanbidden van de volken die in dat land hadden gewoond en die door God waren vernietigd. 26 Daarom zorgde God ervoor dat koning Pul (dat is Tiglat-Pileser) van Assur Israël aanviel en veroverde. Hij nam de stammen van Ruben en Gad en de helft van de stam Manasse mee naar zijn land. Ze moesten gaan wonen in Hala, Habor, Hara en aan de rivier de Gozan.[a] Daar wonen ze nu nog steeds.

De stam van Levi

De zonen van Levi waren: Gerson, Kehat en Merari. De zonen van Kehat waren: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël. De kinderen van Amram waren: Aäron, Mozes en Mirjam. De zonen van Aäron waren: Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar. Eleazar kreeg een zoon: Pinehas. Pinehas kreeg een zoon: Abisua. Abisua kreeg een zoon: Bukki. Bukki kreeg een zoon: Uzzi. Uzzi kreeg een zoon: Zeraja. Zeraja kreeg een zoon: Merajot. Merajot kreeg een zoon: Amarja. Amarja kreeg een zoon: Ahitub. Ahitub kreeg een zoon: Zadok. Zadok kreeg een zoon: Ahimaäz. Ahimaäz kreeg een zoon: Azarja. Azarja kreeg een zoon: Johanan. 10 Johanan kreeg een zoon: Azarja. Deze Azarja was hogepriester in de tempel die Salomo in Jeruzalem had gebouwd. 11 Azarja kreeg een zoon: Amarja. Amarja kreeg een zoon: Ahitub. 12 Ahitub kreeg een zoon: Zadok. Zadok kreeg een zoon: Sallum. 13 Sallum kreeg een zoon: Hilkia. Hilkia kreeg een zoon: Azarja. 14 Azarja kreeg een zoon: Seraja. Seraja kreeg een zoon: Jozadak. 15 Jozadak was één van de mensen die door koning Nebukadnezar van Babel gevangen werden meegenomen naar Babel toen de Heer de bewoners van Juda en Jeruzalem liet meenemen.

16 De zonen van Levi waren dus: Gerson, Kehat en Merari.

17 De zonen van Gerson waren: Libni en Simi.

18 De zonen van Kehat waren: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël.

19 De zonen van Merari waren: Mali en Musi. Dit zijn de namen van de families van de Levieten.

20 De familie van Gerson: Gersons zoon was Libni. Zijn zoon was Jahat. Zijn zoon was Zimma. 21 Zijn zoon was Joa. Zijn zoon was Iddo. Zijn zoon was Zera. En zijn zoon was Jeatrai.

22 De familie van Kehat: Kehats zoon was Amminadab. Zijn zoon was Korach. Zijn zoon was Assir. 23 Zijn zoon was Elkana. Zijn zoon was Ebjasaf. Zijn zoon was Assir. 24 Zijn zoon was Tahat. Zijn zoon was Uriël. Zijn zoon was Uzzia en zijn zoon was Saul.

25 De familie van Elkana: Elkana's zonen waren: Amasai, Ahimot 26 en Elkana. De zoon van deze Elkana was Zofai. Zijn zoon was Nahat. 27 Zijn zoon was Eliab. Zijn zoon was Jeroham. Zijn zoon was Elkana. Zijn zoon was Samuel. 28 De zonen van Samuel waren: de oudste zoon Joël en de tweede zoon Abia.

29 De familie van Merari: Merari's zoon was Mali. Zijn zoon was Libni. Zijn zoon was Simeï. Zijn zoon was Uzza. 30 Zijn zoon was Simea. Zijn zoon was Haggia. Zijn zoon was Asaja.

De taken van de Levieten in het heiligdom

31 Een aantal mannen uit de familie van Levi werd door David aangewezen als zangers in het heiligdom van de Heer. Dat was toen de kist van het verbond door koning David in Jeruzalem was neergezet. 32 Ze waren eerst zangers bij de tent van ontmoeting,[b] later in de tempel die Salomo in Jeruzalem voor de Heer liet bouwen. Ze werkten volgens de voorschriften die ze hadden gekregen.

33 Uit de familie van Kehat was Heman leider van de zangers. Heman was de zoon van Joël, die een zoon was van Samuel, 34 die een zoon was van Elkana, die een zoon was van Jeroham, die een zoon was van Eliël, die een zoon was van Toa, 35 die een zoon was van Zuf, die een zoon was van Elkana, die een zoon was van Mahat, die een zoon was van Amassai, 36 die een zoon was van Elkana, die een zoon was van Joël, die een zoon was van Azarja, die een zoon was van Zefanja, 37 die een zoon was van Tahat, die een zoon was van Assir, die een zoon was van Asaf, die een zoon was van Korach, 38 die een zoon was van Jizhar, die een zoon was van Kehat, die een zoon was van Levi, die een zoon was van Jakob.

39 Rechts van Heman stond Asaf met een groep zangers. Hij was de zoon van Berechja, die een zoon was van Simea, 40 die een zoon was van Michaël, die een zoon was van Baëseja, die een zoon was van Malkia, 41 die een zoon was van Etni, die een zoon was van Zera, die een zoon was van Adaja, 42 die een zoon was van Etan, die een zoon was van Zimma, die een zoon was van Simeï, 43 die een zoon was van Jahat, die een zoon was van Gerson, die een zoon was van Levi.

44 Links van Heman stond Etan met een groep zangers. Etan was uit de familie van Merari. Hij was de zoon van Kisi, die een zoon was van Abdi, die een zoon was van Malluch, 45 die een zoon was van Hasabja, die een zoon was van Amazia, die een zoon was van Hilkia, 46 die een zoon was van Amzi, die een zoon was van Bani, die een zoon was van Semer, 47 die een zoon was van Mali, die een zoon was van Musi, die een zoon was van Merari, die een zoon was van Levi.

48 De andere Levieten deden dienst in de tent van ontmoeting. 49 Maar alleen Aäron en zijn zonen mochten de offers brengen op het brandoffer-altaar en het wierook-altaar. En alleen zij mochten het werk in de allerheiligste kamer doen en vergeving brengen over het volk Israël. Dat moesten ze doen volgens de wetten die Mozes, de dienaar van God, had gegeven.

50 Dit is de familie van Aäron: Aärons zoon was Eleazar. Zijn zoon was Pinehas. Zijn zoon was Abisua. 51 Zijn zoon was Bukki. Zijn zoon was Uzzi. Zijn zoon was Seraja. 52 Zijn zoon was Merajot. Zijn zoon was Amarja. Zijn zoon was Ahitub. 53 Zijn zoon was Zadok. Zijn zoon was Ahimaäz.

De steden van de Levieten

54 De Levieten woonden in de volgende steden. Eerst werd geloot welk gebied de families van Kehat die afstamden van Aäron, zouden krijgen. 55 Ze kregen Hebron dat in het gebied van de stam van Juda ligt, met de graslanden daar omheen. 56 Maar de akkers van Hebron en de dorpen die daarbij hoorden werden aan Kaleb, de zoon van Jefunne gegeven. 57 De families van Kehat kregen dus de vrijstad[c] Hebron, verder Libna met de graslanden daar omheen, Jattir en Estemoa met de graslanden daar omheen, 58 Hilen met de graslanden daar omheen, Debir met de graslanden daar omheen, 59 Asan met de graslanden daar omheen en Bet-Semes met de graslanden daar omheen. 60 In het gebied van de stam van Benjamin kregen ze: Geba met de graslanden daar omheen, Allemet met de graslanden daar omheen en Anatot met de graslanden daar omheen. In totaal woonden hun families dus in 13 steden. 61 De rest van de families van Kehat kreeg door loting tien steden in het gebied van de helft van de stam van Manasse.

62 De families van Gerson kregen 13 steden in de gebieden van de stammen van Issaschar, Aser, Naftali en Manasse in Basan.

63 De families van Merari kregen door loting twaalf steden in de gebieden van de stammen van Ruben, Gad en Zebulon.

64 Zo gaven de Israëlieten aan de Levieten steden met de graslanden daar omheen 65 in de gebieden van de stammen van Juda, Simeon en Benjamin, door erom te loten. Deze steden werden met name genoemd.

66 De rest van de families van Kehat kreeg steden in het gebied van de stam van Efraïm: 67 de vrijstad Sichem met de graslanden daar omheen. Sichem lag in de bergen. Verder Gezer met de graslanden daar omheen, 68 Jokmeam met de graslanden daar omheen, Bet-Horon met de graslanden daar omheen, 69 Ajalon met de graslanden daar omheen, en Gat-Rimmon met de graslanden daar omheen. 70 Een aantal families van Kehat kreeg steden in het gebied van de helft van de stam van Manasse: Aner met de graslanden daar omheen en Bileam met de graslanden daar omheen.

71 Een aantal families van Gerson kreeg steden in het gebied van de helft van de stam van Manasse: Golan in Basan met de graslanden daar omheen en Astarot met de graslanden daar omheen. 72 Verder in het gebied van de stam van Issaschar: Kedes met de graslanden daar omheen, Dobrat met de graslanden daar omheen, 73 Ramot met de graslanden daar omheen en Anem met de graslanden daar omheen. 74 In het gebied van de stam van Aser: Masal met de graslanden daar omheen, Abdor met de graslanden daar omheen, 75 Hukok met de graslanden daar omheen en Rehob met de graslanden daar omheen. 76 In het gebied van de stam van Naftali: Kedes in Galilea met de graslanden daar omheen, Hammon met de graslanden daar omheen en Kirjataïm met de graslanden daar omheen.

77 Een aantal families van Merari kreeg steden in het gebied van de stam van Zebulon: Rimmono met de graslanden daar omheen en Tabor met de graslanden daar omheen. 78 Aan de oostkant van de Jordaan bij Jericho, in het gebied van de stam van Ruben: Bezer in de woestijn met de graslanden daar omheen, Jaza met de graslanden daar omheen, 79 Kedemot met de graslanden daar omheen en Mefaät met de graslanden daar omheen. 80 In het gebied van de stam van Gad: Ramot in Gilead met de graslanden daar omheen, Mahanaïm met de graslanden daar omheen, 81 Hesbon met de graslanden daar omheen en Jaëzer met de graslanden daar omheen.

Handelingen 26

Paulus bij koning Agrippa

26 Agrippa zei tegen Paulus: "Je mag spreken." Toen zei Paulus: "Koning Agrippa, ik ben blij dat ik u vandaag mag vertellen over de dingen waarvan de Joden mij beschuldigen. Vooral omdat u alles weet van de gewoonten van de Joden. Ook weet u van de dingen waarover ze van mening verschillen. Daarom vraag ik u of u geduldig naar mij wil luisteren.

De Joden kennen mij al vanaf mijn jeugd. Want van jongs af aan heb ik bij mijn volk in Jeruzalem geleefd. Ze weten dat ik bij de strengste godsdienstige groep Joden hoorde: de Farizeeërs. Nu sta ik voor de rechtbank omdat ik stellig geloof in de belofte die God heeft gedaan aan onze voorouders. Onze twaalf stammen aanbidden dag en nacht God om die belofte werkelijkheid te zien worden. Vanwege mijn geloof in die belofte, mijn heer de koning, word ik nu door de Joden beschuldigd. Waarom vindt u het vreemd als God mensen uit de dood terugroept en weer levend maakt?

Ikzelf had besloten dat ik hard moest optreden tegen het geloof in Jezus van Nazaret. 10 Dat heb ik dan ook gedaan in Jeruzalem: ik heb veel van de gelovigen in gevangenissen opgesloten. Daarvoor had ik de toestemming van de leiders van de priesters gekregen. En als ze gedood werden, was ik het daar helemaal mee eens. 11 In alle synagogen heb ik mensen laten martelen. Zo probeerde ik hen te dwingen om te zeggen dat ze niet meer bij die Jezus wilden horen. Ik vervolgde hen fanatiek, zelfs tot in de buitenlandse steden.

12 Zo reisde ik ook naar Damaskus. Ik had de toestemming en de opdracht van de leiders van de priesters om ook daar de gelovigen gevangen te nemen. 13 Onderweg, mijn heer de koning, zag ik midden overdag een licht dat feller was dan de zon. Het kwam van de hemel en scheen op mij en op de mensen die met mij mee reisden. 14 We vielen allemaal op de grond. Toen hoorde ik een stem tegen mij in het Hebreeuws zeggen: 'Saul, Saul, waarom vervolg je Mij? Het is wel heel moeilijk voor je om tegen mijn wil in te gaan.' 15 Ik zei: 'Wie bent U, Heer?' En de Heer zei: 16 'Ik ben Jezus, die jij vervolgt. Maar kom overeind en ga op je voeten staan. Want Ik ben naar je toe gekomen om je tot mijn dienaar te maken. Jij moet gaan vertellen dat je Mij hebt gezien. Ook zul je spreken over dingen die Ik je nog zal laten zien. 17 Ik heb jou uitgekozen uit dit volk en de andere volken. 18 Ik stuur jou naar andere volken. Jij zal hun laten zien hoe ze uit het donker naar het licht kunnen gaan. Hoe ze zich kunnen losmaken uit de macht van de duivel en naar Mij toe kunnen komen. Want dan krijgen ze vergeving voor hun ongehoorzaamheid aan Mij. En door hun geloof in Mij zullen ze samen met de andere gelovigen krijgen wat Ik heb beloofd.'

19 Mijn heer de koning, ik ben niet ongehoorzaam geweest aan wat de hemel mij toen heeft laten zien en mij heeft gezegd. 20 Eerst ben ik naar Damaskus gegaan. Daarna naar Jeruzalem. En daarna naar het hele Joodse land en naar de andere volken. En in al die plaatsen heb ik aan alle mensen verteld dat ze moesten gaan leven zoals God het wil en dat ze in Hem moesten gaan geloven. 21 Dit zijn de dingen waarvoor de Joden mij in de tempel hebben gegrepen. Dit is de reden dat ze hebben geprobeerd om mij te doden. 22 Maar God heeft mij altijd geholpen. En dat doet Hij nog steeds.

Zo sta ik hier dus en vertel u niets anders dan wat de profeten en Mozes ook al hebben gezegd. 23 Zij zeiden dat de Messias zou lijden. En dat Hij de eerste zou zijn die uit de dood zou opstaan. Ook dat Hij aan het Joodse volk en aan de andere volken het licht van het goede nieuws zou brengen."

24 Dit was Paulus' verdediging tegen de beschuldigingen van de Joden. Maar Festus zei luid tegen hem: "Je praat onzin, Paulus. Je hebt te veel gestudeerd. Daardoor ben je verward geraakt." 25 Maar Paulus zei: "Geachte Festus, ik praat geen onzin. Wat ik zeg is de zuivere waarheid. Het komt uit een gezond verstand. 26 Koning Agrippa weet van deze dingen af en ik durf hem hierover te vertellen. Want ik kan niet geloven dat hij niets van deze dingen weet. Ze zijn immers niet in een uithoek van het land gebeurd. 27 Koning Agrippa, gelooft u de profeten? Ik weet dat u ze gelooft!" 28 Maar Agrippa zei tegen Paulus: "Je wil wel heel snel een Christen van mij maken!" 29 Paulus zei: "Ik zou wel tot God willen bidden dat u én gauw, én voor altijd, zo zou worden als ik. En niet alleen u, maar ook alle andere mensen die mij vandaag horen. Maar dan wel zonder deze boeien natuurlijk."

30 Toen stonden Agrippa, Festus, Bernice en alle anderen op. 31 Ze gingen een beetje opzij staan en overlegden met elkaar: "Deze man heeft niets gedaan waarop de doodstraf of gevangenisstraf staat." 32 Agrippa zei tegen Festus: "Deze man had vrij kunnen zijn. Maar hij heeft gezegd dat hij wilde dat de keizer zelf over hem zou rechtspreken. Daarom zal hij naar de keizer gaan."

Psalmen 6

Psalm 6

Een lied van David, op de wijs van 'De achtste'. Voor de leider van het koor. Begeleiden met een snaarinstrument.

Heer, wees niet langer boos op mij!
Straf me alstublieft niet langer.
Heb medelijden met me, Heer, want ik ben zó zwak geworden.
Genees mij, Heer, ik ben zó ziek!
Zelfs mijn hart voelt zich ziek en gebroken.
Zeg mij, Heer: hoelang duurt het nog?

Kom bij mij terug, Heer!
Heb medelijden en red me, want U bent goed.
Want de doden denken niet meer aan U.
Wie van de doden zal U nog prijzen?

Ik ben helemaal moe van verdriet.
Elke nacht wordt mijn kussen nat,
wordt mijn bed nat van mijn tranen.
Mijn ogen staan dof van verdriet.
Ik zie nog maar slecht.
Dat is omdat ik zoveel vijanden heb.

Verdwijn, schurken!
De Heer heeft mij gehoord toen ik huilde.
10 De Heer heeft mij gehoord toen ik Hem smeekte om me te helpen.
Hij zal doen wat ik Hem heb gevraagd.
11 Al mijn vijanden zullen voor schut staan.
Ze zullen weggaan, want plotseling zullen ze vol schaamte terugdeinzen.

Spreuken 18:20-21

20 Je zal zelf de gevolgen dragen van de dingen die je zegt.
Je woorden geven je altijd de beloning die je verdient – goed of slecht.

21 Je tong heeft de macht over leven en dood.
Als je je mond zijn gang laat gaan, zul je daarvan de gevolgen dragen.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016