The Daily Audio Bible
Today's audio is from the EHV. Switch to the EHV to read along with the audio.
Gods woorden tegen de rijke vrouwen van Samaria
4 De Heer zegt: Luister naar Mij, vrouwen van Samaria, vette koeien[a] van Basan! Jullie behandelen de arme mensen slecht. En dan zeggen jullie tegen je man: "Kom, laten we wijn drinken!" Jullie denken alleen maar aan jezelf. 2 De Heer heeft bij zijn heiligheid gezworen: Op een dag zullen jullie en jullie kinderen worden weggesleept, als vissen aan een vishaak. 3 Jullie zullen allemaal door de gaten in de muren van de stad worden weggesleept naar Harmon, zegt de Heer.
Gods straffen omdat Israël God niet langer aanbidt
4 De Heer zegt: Ga maar naar Bet-El en Gilgal! Ga daar jullie goden maar aanbidden. Dat willen jullie toch zo graag? Breng 's morgens maar offers. Breng op de derde dag van de week jullie tienden van de oogst maar. 5 Verbrand maar een dank-offer van gegist deeg![b] Schep maar op over jullie vrijwillige offers. Dat doen jullie toch zo graag, volk van Israël? zegt de Heer.
6 Voor straf heb Ik ervoor gezorgd dat jullie niets meer te eten hebben. In al jullie steden en dorpen ontstond hongersnood. Toch zijn jullie niet bij Mij teruggekomen, zegt de Heer.
7 Ook heb Ik ervoor gezorgd dat het drie maanden vóór de oogsttijd niet meer regende. Op sommige steden liet Ik het regenen, maar op andere niet. Sommige akkers kregen regen, maar andere niet, zodat ze verdroogden. 8 De mensen zwierven in groepjes van twee of drie van stad naar stad om water te drinken, maar er was nooit genoeg. Toch zijn jullie niet bij Mij teruggekomen, zegt de Heer.
9 Ik heb jullie gestraft met ziekten in het graan. Ik heb jullie tuinen en wijngaarden, vijgenbomen en olijfbomen door de sprinkhanen laten kaalvreten. Toch zijn jullie niet bij Mij teruggekomen, zegt de Heer.
10 Ik heb de pest laten komen, zoals vroeger in Egypte. Ik heb jullie jonge mannen laten doden in de oorlog. Ik heb jullie paarden als buit laten meenemen. Ik heb jullie de stank van jullie legerkampen laten ruiken. Toch zijn jullie niet bij Mij teruggekomen, zegt de Heer.
11 Ik heb sommige van jullie steden helemaal laten verwoesten, zoals vroeger Sodom en Gomorra.[c] Jullie lijken wel een verkoold stuk hout dat uit het vuur is gerukt. Toch zijn jullie niet bij Mij teruggekomen, zegt de Heer.
12 Daarom zal Ik jullie straffen, bewoners van Israël! Maak je dus klaar om je God te ontmoeten! 13 Want Hij die de wind en de bergen maakt, Hij die de mensen laat weten wat zijn plannen zijn, Hij die de dag verandert in nacht, Hij die over de bergen wandelt, is de Heer, de God van de hemelse legers.
Leven en dood
5 De Heer zegt: Luister naar wat Ik over jullie zeg, Israël! Luister naar dit treurlied dat Ik over jullie zing:
2 'Jonkvrouw Israël is gevallen en zal nooit meer opstaan.
Ze ligt verlaten op haar land.
Niemand helpt haar overeind.'
3 De Heer zegt: een stad die 1000 mannen met het leger van Israël meestuurde, zal er maar 100 zien terugkomen. En een stad die 100 mannen meestuurde, zal er maar tien zien terugkomen.
4 Maar de Heer zegt tegen Israël: Kom bij Mij terug! Dan zullen jullie leven! 5 Ga niet langer naar Bet-El. Kom niet meer naar Gilgal. Ga niet meer naar Berseba.[d] Want de bewoners van Gilgal zullen gevangen worden meegenomen. Bet-El zal worden verwoest. 6 Kom bij Mij terug! Dan zullen jullie leven! Maar anders zal Ik als een vuur Israël vernietigen. Niemand zal Mij kunnen tegenhouden als Ik Bet-El met het vuur van mijn woede verwoest.
7 Pas maar op! Want jullie rechtspraak is onrechtvaardig! Alle rechtvaardigheid is verdwenen. 8 Hij die de sterren aan de hemel heeft gezet, Hij die het diepe duister van de nacht verandert in ochtendlicht, Hij die de dag verandert in nacht, Hij die het water van de zee verandert in regen voor het land – is de Heer. 9 Hij is het ook die de machtige neerslaat en zijn sterke stad verwoest.[e] 10 Want jullie haten de mensen die eerlijke rechtspraak willen. Jullie haten mensen die de waarheid spreken. 11 Jullie zijn slecht voor de arme mensen. Jullie dwingen hen om veel graan als belasting aan jullie te betalen. Jullie hebben zo wel mooie stenen huizen gebouwd, maar jullie zullen er niet in wonen. Jullie hebben wel prachtige wijngaarden geplant, maar jullie zullen er geen wijn van drinken. 12 Want Ik weet alle slechte dingen die jullie hebben gedaan. Jullie bedreigen eerlijke mensen. Jullie laten je omkopen. Jullie doen niets voor de arme mensen. 13 Wie verstandig is, houdt er zijn mond over. Het is te gevaarlijk om er iets van te zeggen.
14 Jullie zéggen wel dat de Heer met jullie is. Maar dan moeten jullie het goede doen, en niet het kwade. Dan zullen jullie leven. Dan zal de Heer wérkelijk met jullie zijn, zoals jullie zeggen. 15 Haat het kwaad, en doe het goede. Spreek eerlijk recht. Misschien zal God, de Heer van de hemelse legers, dan genade hebben met wat er nog van Israël is overgebleven. 16 De Heer, de God van de hemelse legers, zegt: Op alle pleinen zal verdriet zijn. In alle straten zullen de mensen huilen! De boerenknechten zullen geroepen worden om over de doden te klagen, omdat er niet genoeg klaagvrouwen zullen zijn.[f] 17 In alle wijngaarden zal worden getreurd en gehuild wanneer Ik kom om jullie te straffen, zegt de Heer.
18 Sommige mensen verlangen naar de dag dat de Heer rechtspreekt. Maar waarom? Want wat zal die dag jullie brengen? Het zal een dag van diepe duisternis zijn, en geen dag van licht! 19 Het zal zijn alsof je vlucht voor een leeuw, maar dan wordt overvallen door een beer. En als je dan je huis in komt en tegen de muur leunt, word je gebeten door een slang. 20 Het zal een dag van diepe duisternis zijn, en geen dag van licht! Het zal donker zijn, zonder één enkel straaltje licht.
De Heer haat wat de Israëlieten doen
21 De Heer zegt: Ik haat de feesten die jullie voor Mij vieren. Ik kan die bijeenkomsten niet meer zíen. 22 Want jullie offeren wel brand-offers en meel-offers aan Mij, maar Ik ben er niet blij mee. Ik walg van jullie dank-offers van vette kalveren! 23 Laat Mij het lawaai van jullie lofliederen niet meer horen! Houd op met jullie harpmuziek! 24 Wees liever eerlijk en rechtvaardig. Zorg voor eerlijke rechtspraak, rechtspraak waarop de mensen kunnen vertrouwen zoals je vertrouwt op een beek die nooit droogstaat.
25 Israël, jullie hebben Mij toch 40 jaar lang in de woestijn vlees-offers en meel-offers gebracht? 26 Toch hebben jullie de beelden van de goden Moloch en Kijun rondgedragen! Zelfgemaakte goden! 27 Daarom zal Ik jullie gevangen laten meenemen naar een ander land, voorbij Damaskus,[g] zegt de Heer, de God van de hemelse legers.
Geen echte vrede
6 De Heer zegt: Pas maar op! Nu wonen jullie nog zo zorgeloos in Jeruzalem op de berg Sion! Pas maar op! Nu voelen jullie je nog zo veilig op de berg Samaria! Pas maar op, leiders van het door God uitgekozen volk! Nu komt nog heel Israël naar jullie toe om raad. 2 Maar kijk eens naar Kalne. Kijk eens rond in de grote stad Hamat.[h] Ga ook eens naar de stad Gat in het land van de Filistijnen. Zijn zij soms beter dan jullie twee koninkrijken? Is hun gebied soms groter dan dat van jullie?
3 Jullie denken dat het nog heel lang duurt voordat Ik jullie zal straffen. Jullie gebruiken steeds meer geweld. 4 En jullie liggen op bedden van ivoor, hangen rond op luie banken. Jullie eten heerlijk lamsvlees en kalfsvlees van de beste dieren. 5 Jullie spelen net zo prachtig op de harp als David, maar jullie bedenken er je eigen liederen bij. 6 Jullie drinken grote schalen wijn en zalven je met de beste olijf-olie. Maar het kan jullie niets schelen dat het koninkrijk Israël te gronde gaat! 7 Daarom zullen jullie als eersten gevangen meegenomen worden.
Er zal een einde komen aan het gefeest van die luierende mensen.
8 De Heer zegt: Ik, de God van de hemelse legers, heb bij Mijzelf gezworen: Ik walg van de trots van Israël. Ik haat zijn paleizen. Ik zal de steden met alles wat daarin is, aan de vijand geven. 9 En als er nog maar tien mensen over zijn in één huis, zullen ook zij sterven, door de pest. 10 En als er familie komt om één van de lijken uit het huis te halen om het te verbranden, en vraagt: "Is hier nóg iemand bij je?", dan zal hij die daar in het huis verborgen zit, zeggen: "Nee, niemand." En de man die kwam, zal zeggen: "Sst! Houd verder je mond! Noem niet de naam van de Heer! Anders zal Hij ons nog meer straffen!"[i]
11 De Heer zegt: Op een bevel van Mij zullen er scheuren geslagen worden in het grote huis Israël en het kleine huis Juda.
12 Rennen paarden soms over rotsen? Ploegen ossen soms rotsen om? Maar jullie hebben wel de rechtspraak krom gemaakt! Het is een bitter vergif geworden. 13 Jullie verheugen je over daden die niets voorstellen. Jullie vinden dat jullie jezelf tot een machtig volk hebben gemaakt. 14 Maar Ik zal een volk roepen dat jullie land zal veroveren, zegt de Heer van de hemelse legers. Dat volk zal jullie onderdrukken vanaf de weg naar Hamat in het noorden tot aan de beek van Araba in het Zuiden.
De brief aan de gemeente in Tyatira
18 De Heer zei tegen Johannes: "Schrijf aan de engel van de gemeente in Tyatira:
Dit zegt de Zoon van God die ogen heeft die vlammen als vuur, en voeten die lijken op gloeiend koper: 19 Ik weet wat jullie allemaal doen. Ik weet hoeveel jullie van Mij houden. Ook weet Ik hoe groot jullie geloof is en hoe jullie volhouden om Mij te dienen. En Ik weet dat wat jullie nu doen, beter is dan wat jullie vroeger deden.
20 Maar Ik vind het níet goed van jullie, dat jullie de vrouw Izebel[a] haar gang laten gaan. Ze zegt dat ze namens Mij spreekt, maar ze leert mijn dienaren heel verkeerde dingen. Ze probeert de mensen ontrouw te maken aan Mij. Ze haalt mijn dienaren over om offers te gaan brengen aan de afgoden.[b] 21 Ik heb haar de tijd gegeven om hiermee te stoppen en te gaan leven zoals Ik het wil. Maar ze wil niet. 22 Daarom zal Ik haar ziek maken. En alle mensen die met haar meedoen, zullen in grote moeilijkheden komen als ze niet stoppen met wat ze doen. 23 Ik zal hen zelfs doden. Zo zullen alle gemeenten weten dat Ik de mensen door en door ken. En Ik zal iedereen geven wat hij heeft verdiend met wat hij gedaan heeft.
24 Maar er zijn ook mensen in Tyatira die niet naar haar hebben geluisterd. Zij hebben niet meegedaan met de duivelse dingen die de anderen deden. Hun geef Ik geen nieuwe opdracht. Tegen hen zeg Ik alleen dit: 25 Houd vast aan het geloof dat jullie hebben, totdat Ik terugkom.
26 Als je overwint en Mij tot het einde toe gehoorzaamt, zal Ik je macht geven over de ongelovigen. 27 Je zal streng over hen heersen, als met een ijzeren staf. Je zal hen vernietigen, als een kruik die je stukbreekt. Je zal dezelfde macht hebben die de Vader aan Mij heeft gegeven. 28 En Ik zal je de morgenster geven.
29 Als je oren hebt, moet je ook goed luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt."
De brief aan de gemeente in Sardes
3 De Heer zei tegen Johannes: "Schrijf aan de engel van de gemeente in Sardes:
Dit zegt de Heer die de zeven Geesten van God en de zeven sterren heeft: Ik weet wat jullie allemaal doen. Jullie denken wel dat jullie leven, maar jullie zijn dood. 2 Word wakker! Zorg dat wat nog over is en bijna sterft, weer sterk wordt! Want wat jullie doen, is niet veel waard voor God. 3 Bedenk wat jullie vroeger van Mij hebben gekregen en gehoord. Verander en houd daar weer aan vast. Als jullie niet wakker worden, zal Ik net zo onverwachts komen als een dief. Jullie zullen geen idee hebben wanneer Ik terugkom.
4 Maar er zijn bij jullie in Sardes ook een paar mensen die het goed doen. Zij zijn wel blijven leven op een manier die past bij mensen die bij Mij horen. Zij zullen met Mij wandelen in witte kleren, want dat hebben ze verdiend.
5 Als je overwint, zul je witte kleren krijgen. En Ik zal je naam niet weghalen uit het Boek van het Leven. Maar Ik zal tegen mijn Vader en zijn engelen zeggen dat je bij Mij hoort.
6 Als je oren hebt, moet je ook goed luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt."
Psalm 130
1 Een pelgrimslied.[a]
2 Uit de diepste ellende roep ik tot U, Heer.
Heer, luister naar mij.
Hoor hoe ik smekend tot U roep!
3 Als U al onze slechte daden ziet,
Heer, wie kan dan blijven bestaan?
4 Maar U vergeeft ons.
Daarom hebben we diep ontzag voor U.
5 Ik verwacht dat de Heer me zal helpen.
Ik vertrouw op Hem en op zijn woord.
6 Ik verlang meer naar de Heer,
dan nachtwakers van een stad verlangen naar de ochtend.
7 Israël, vertrouw op de Heer,
want de Heer is goed en liefdevol.
Hij redt elke keer weer.
8 Hijzelf zal het volk Israël bevrijden
van alles wat het verkeerd heeft gedaan.
21 Als je je slaaf vanaf zijn jeugd verwent,
zal hij uiteindelijk als je zoon behandeld willen worden.
22 Driftige mensen veroorzaken ruzies.
Mensen die snel boos worden, doen veel verkeerde dingen.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016