The Daily Audio Bible
Today's audio is from the NLT. Switch to the NLT to read along with the audio.
Beloften van de Heer aan Juda
10 Zacharia zegt: Vraag de Heer om regen in de lente. Dan laat Hij het bliksemen en regenen. Hij zal regen genoeg geven voor alle planten. 2 Vraag niet aan de afgoden om hulp! De afgoden bedriegen. Wat de waarzeggers zeggen is niet waar. Zij kunnen jullie niet helpen. Daardoor dwalen de mensen rond als schapen die geen herder hebben en worden ze mishandeld.
3 De Heer zegt: "Ik ben woedend op de leiders van mijn volk. Zij zijn slechte herders van mijn kudde. En Ik heb hen gestraft. Maar Ik zal naar mijn kudde toe komen, zegt de Heer van de hemelse legers. Ik zal Juda sterk en moedig maken, een sterk leger, trots en moedig als het paard van de koning in de strijd. 4 Uit Juda zal de belangrijkste bouwsteen van het gebouw ontstaan,[a] de tentpin, de strijdboog, de machtigste heersers. 5 En de mannen van Juda zullen dappere helden zijn. Ze zullen hun vijanden vertrappen als vuil in de straten. Ze zullen strijden, omdat de Heer met hen is. Ze zullen zelfs vijanden te paard overwinnen.
6 Ik zal het koninkrijk Juda sterk maken. Ik zal het koninkrijk Israël redden. Ik zal hen terugbrengen omdat Ik medelijden met hen heb. Ik zal weer voor hen zorgen. Het zal weer net als vroeger worden, alsof Ik hen nooit heb verlaten. Want Ik ben hun Heer God. Ik zal hen redden als ze Mij om hulp roepen. 7 Ze zullen zijn als een held uit Israël. Ze zullen zo vrolijk zijn alsof ze wijn gedronken hebben. Hun kinderen zullen het zien en blij zijn. Ze zullen juichen van blijdschap over de Heer. 8 Ik zal hen naar Mij toe fluiten en hen verzamelen. Want Ik zal hen bevrijden. Het zal weer net zo'n groot volk worden als eerst.
9 Ik strooi hen wel eerst als zaad uit onder andere volken. Maar in die verre landen zullen ze zich Mij herinneren. Daardoor zullen zij en hun kinderen gered worden. En ze zullen met hun kinderen terugkomen naar hun eigen land. 10 Ja, Ik zal hen uit Egypte en uit Assur verzamelen. Ik zal hen terugbrengen naar het gebied van Gilead en de Libanon. Maar dat gebied zal niet groot genoeg voor hen zijn. 11 Ik zal voor hen uit gaan door de woeste zee. Ik zal de golven voor hen neerslaan. De rivier zal droogvallen. Ik zal een einde maken aan de trots van Assur. Egypte zal niet langer heersen. 12 Door mijn kracht zal mijn volk sterk zijn. Ik ben hun Heer. Ze zullen met Mij leven, zegt de Heer."
De bossen van de Libanon en van Basan zullen verbranden
11 Zacharia zegt: "Doe je deuren open, Libanon, en laat het vuur binnen om je cederbomen te verbranden! 2 Huil, cipressen, omdat de prachtige cederbomen zijn omgevallen en verwoest. Huil, eiken van Basan, omdat de dichte bossen zijn verbrand. 3 Hoor hoe de herders klagen omdat hun prachtige velden zijn verwoest. Hoor hoe de leeuwen brullen omdat de mooie bossen van de Jordaan vernietigd zijn."
De Heer als herder
4 Mijn Heer God zegt: "Zorg voor deze arme schapen die voor de slacht zijn.[b] 5 Hun eigenaars slachten ze zonder zich schuldig te voelen. De verkopers zeggen: 'Prijs de Heer! Wat word ik rijk!' De herders zorgen niet voor hun schapen en beschermen ze niet. Ze hebben geen medelijden met ze. 6 Daarom zal Ik niet langer medelijden hebben met de bewoners van het land, zegt de Heer. Ik zal niet langer voor hen zorgen en hen niet langer beschermen. Ik geef hen over in de macht van de mensen om hen heen en in de macht van hun koning. Zo zullen ze hun eigen land vernietigen. En Ik zal hen niet redden."
7 Toen werd Ik[c] herder van de schapen die voor de slacht zijn, omdat ze zo mishandeld zijn. En Ik nam twee herdersstaven. De ene staf noemde Ik 'Vriendelijkheid,' de andere staf noemde Ik 'Eenheid'. En Ik hoedde de kudde. 8 In één maand doodde Ik drie slechte herders. Want Ik had genoeg van hen. Ook hadden zij een hekel aan Mij. 9 Toen zei Ik: 'Ik zal niet langer jullie herder zijn. Sterf dan maar. Word maar vernietigd. En laten de overblijvers elkaar maar opeten!' 10 En Ik brak mijn staf 'Vriendelijkheid' in stukken. Zo maakte Ik een einde aan het verbond dat Ik met al deze volken had gesloten. 11 Dus kwam er in die tijd een eind aan het verbond. De mishandelde schapen, die naar Mij uitkeken, begrepen daardoor dat dit een woord van de Heer was. 12 En Ik zei tegen hen: "Als jullie vinden dat Ik het verdiend heb, geef Mij dan mijn loon. Maar als jullie dat niet willen, doe het dan niet." Toen wogen ze mijn loon af: 30 zilverstukken.[d] 13 Maar de Heer zei tegen Mij: "Gooi dat geld maar naar de pottenbakker. Is dat alles wat ze Mij waard vonden? Wat een geweldig loon!" Toen heb Ik de 30 zilverstukken meegenomen naar de tempel en ze daar voor de voeten van de pottenbakker neergegooid. 14 Daarna brak Ik mijn tweede staf, 'Eenheid,' in stukken. Zo verbrak Ik het verbond tussen Mij en Juda en Israël.
15 Toen zei de Heer tegen mij: "Stel je nu eens voor wat een slechte herder doet. 16 Want let op, Ik ga het land een slechte herder geven. Hij zal niet omkijken naar de zieke schapen. Hij zal niet zoeken naar de jonge schapen. Hij zal niet zorgen voor de gewonde schapen. Hij zal uitgeputte schapen niet dragen. Maar hij zal de vette schapen opeten. Hij zal zelfs de hoeven eraf rukken om zoveel mogelijk vlees te kunnen eten. 17 Maar het zal slecht aflopen met die slechte herder die zijn schapen in de steek laat. Zijn arm en zijn oog zullen getroffen worden door het zwaard. Zijn arm zal helemaal verschrompelen en zijn oog zal volkomen blind worden."
De vernietiging van de stad Babylon
18 Daarna zag ik een andere, heel machtige engel uit de hemel komen. De hele aarde werd verlicht door de glans van die engel. 2 En hij riep luid: "Vernietigd! Vernietigd is de grote stad Babylon! Het is de woonplaats geworden van duivels, een gevangenis voor duivelse geesten en allerlei onreine, walgelijke vogels.[a] 3 Dat is gebeurd omdat alle volken hebben gedronken van de wijn van Babylons slechtheid. Alle koningen van de aarde hebben met haar slechtheid meegedaan. En de handelaren van de hele wereld zijn rijk geworden door haar enorme rijkdom."
4 Toen hoorde ik een andere stem uit de hemel zeggen: "Mijn volk, ga uit die stad weg! Dan zullen jullie niet gaan meedoen met haar slechtheid. En dan zullen jullie niet door dezelfde rampen worden getroffen als zij. 5 Want haar slechtheid heeft zich opgestapeld tot aan de hemel. God is er niets van vergeten en gaat haar er nu voor straffen. 6 Doe met haar wat zij met jullie heeft gedaan. Betaal haar alles dubbel terug. Geef haar het dubbele van wat zijzelf anderen heeft aangedaan. 7 Ze heeft eerst van haar rijkdommen en plezier genoten. Geef haar er nu net zoveel pijn en verdriet voor terug. Want ze zegt bij zichzelf: 'Ik zit als een koningin op mijn troon. Ik ben geen hulpeloze weduwe. Ik zal nooit verdriet hebben.' 8 Daarom zal ze op één dag door alle rampen tegelijk getroffen worden: dood, verdriet en hongersnood, en ze zal verbrand worden. Want de Heer God die over haar rechtspreekt, is machtig.
9 En de koningen van de aarde die met haar slechtheid hebben meegedaan en door haar rijk geworden zijn, zullen haar in brand zien staan en de rook zien opstijgen. Ze zullen over haar huilen en jammeren. 10 Ze zullen uit de verte toekijken, geschokt over de pijn die ze heeft. En ze zullen zeggen: 'Wat vreselijk! Jij grote, sterke stad Babylon, in één ogenblik ben je vernietigd!' 11 En de handelaren van de aarde zullen over haar huilen en treuren, omdat er nu niemand meer is die hun koopwaar nog koopt. 12 Want Babylon kocht alles: goud, zilver, edelstenen en parels, fijn linnen, dure blauw en rood geverfde stoffen, zijde, geurig hout, allerlei voorwerpen van ivoor en van dure houtsoorten, van koper, ijzer en marmer, 13 ook kaneel, specerijen, wierook, parfum, wijn, olijf-olie, meel en tarwe, kamelen en ezels, schapen, paarden en wagens, en lichamen en zielen van mensen. 14 Ze zullen uitroepen: 'Al die heerlijke en mooie en dure dingen die je zo graag wilde hebben, zijn verdwenen. Je zal ze nooit meer terugkrijgen!'
15 De handelaren die deze dingen kochten en verkochten en die rijk waren geworden door ze aan Babylon te verkopen, zullen uit de verte toekijken. Ze zullen geschokt zijn over de pijn die ze heeft. 16 En ze zullen erover huilen en jammeren, en zeggen: 'Wat vreselijk! Die grote stad, vol prachtige kleren van fijn linnen en van dure blauwe en rode stoffen, die stad die rijk versierd was met goud, edelstenen en parels, is in één ogenblik met al die rijkdom verwoest!' 17 En alle zeelui en matrozen, alle mensen die met handel van overzee hun brood verdienen, zullen uit de verte blijven kijken. 18 Als ze de stad in brand zien staan en de rook zien opstijgen, zullen ze zeggen: 'Geen één stad was zo geweldig als deze stad!' 19 Ze gooien stof op hun hoofd van verdriet en roepen huilend: 'Wat verschrikkelijk, die grote stad waardoor alle zeelui rijk zijn geworden, is in één ogenblik verwoest!'
20 Maar jullie, hemel en mensen die bij God horen, boodschappers van God en profeten, wees blij over wat er met die stad gebeurt! Want God heeft haar gestraft voor wat ze jullie heeft aangedaan."
21 En een sterke engel pakte een steen op, zo groot als een molensteen. Hij gooide hem in zee en zei: "Net zó zal de grote stad Babylon worden weggegooid. Ze zal niet meer bestaan. 22 Nooit meer zal er muziek van harpspelers, zangers, fluitspelers of hoornblazers in de stad worden gehoord. Niemand zal ooit nog iets moois maken in deze stad. Nooit meer zal het geluid van een molensteen te horen zijn. 23 Nooit meer zullen er lampen branden. Nooit meer zal de stem van bruid en bruidegom in de stad worden gehoord. Ooit heersten haar handelaren over de aarde. Door haar toverkunsten werden de mensen verleid tot ongehoorzaamheid aan God. 24 De stad is schuldig aan de dood van profeten en gelovigen en van alle mensen die op aarde zijn gedood." (lees verder)
Psalm 146
1 Halleluja! Prijs de Heer!
2 Ik zal de Heer prijzen, mijn leven lang.
Zo lang ik leef, zal ik voor Hem zingen.
3 Vertrouw niet op koningen,
op sterfelijke mensen.
Zij kunnen je niet redden.
4 Als je je laatste adem uitblaast, word je weer stof.
Dan komt er een einde aan al je plannen.
5 Het is heerlijk
als de God van Jakob je Helper is,
als je vertrouwt op je Heer God,
6 die de hemel en de aarde heeft gemaakt
en de zee met alles wat daarin is.
Hij is trouw, voor altijd en eeuwig.
7 Hij komt op voor mensen in nood.
Hij geeft eten aan mensen die honger hebben.
Hij bevrijdt de mensen die gevangen zitten.
8 Hij maakt dat blinde mensen weer kunnen zien.
Hij troost de bedroefde mensen.
De Heer houdt van de mensen die leven zoals Hij het wil.
9 Hij beschermt de vreemdelingen in het land.
Hij zorgt voor de weeskinderen en de weduwen.
Maar als mensen zich niets van Hem aantrekken,
zorgt Hij ervoor dat er van hun plannen niets terecht komt.
10 De Heer is Koning, voor eeuwig.
Sion, jouw God is Koning voor eeuwig en altijd.
33 Als je melk slaat, ontstaat er boter.
Als je iemand op zijn neus slaat, komt er bloed.
En als je in woede een man slaat, ontstaat er een gevecht.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016