The Daily Audio Bible
Today's audio is from the CSB. Switch to the CSB to read along with the audio.
Het plan
10 Ezra huilde terwijl hij deze dingen bad. Hij wierp zich op de grond, vóór de tempel van God. Intussen kwamen er steeds meer mensen naar hem toe, mannen, vrouwen en kinderen. Want iedereen had heel erg spijt en huilde luid. 2 Sechanja, de zoon van Jehiël, uit de familie van Elam, zei tegen Ezra: "We hebben heel erg verkeerd gedaan tegen onze God, toen we met vrouwen van andere volken trouwden. Toch is er nog hoop voor Israël. 3 Laten we daarom een verbond sluiten met onze God. We beloven Hem dat we alle vrouwen die van een ander volk zijn, zullen wegsturen, met hun kinderen. Als jij en alle andere mensen die diep ontzag hebben voor God vinden dat we dat moeten doen, zullen we dat doen. We zullen doen wat er in de wet staat. 4 Sta op, Ezra, en doe wat je doen moet. Wij zullen je helpen om te doen wat er moet gebeuren."
5 Toen stond Ezra op. Hij liet de leiders van de priesters en van de Levieten zweren dat ze zouden doen wat ze hadden beloofd. 6 Toen vertrok Ezra uit de tempel. Hij ging naar de kamer van Johanan, de zoon van Eljasib. Daar bleef hij die nacht. Hij at niets en dronk niets. Want hij treurde erover dat de mensen die in Babel hadden gewoond, ontrouw waren geworden aan God.
De vergadering
7 Toen liet hij in heel Juda en heel Jeruzalem bekend maken dat alle mensen die in Babel hadden gewoond, naar Jeruzalem moesten komen. 8 De leiders hadden het volgende besloten: iedereen moest er binnen drie dagen zijn. Was hij er dan niet, dan zou hem alles wat hij had, worden afgenomen. En hij zou het land uitgezet worden. 9 Zo kwamen alle mannen van de stammen van Juda en Benjamin binnen drie dagen naar Jeruzalem. Op de 20e dag van de negende maand was iedereen er. Alle mensen gingen op het plein voor de tempel zitten. Ze rilden, omdat het zo'n ernstige zaak was, en omdat het hard regende.
10 De priester Ezra stond op en zei tegen hen: "Jullie zijn ontrouw geweest aan de Heer God. Want jullie zijn met vrouwen van andere volken getrouwd. Daardoor is de schuld van het volk Israël nog groter geworden dan die al was. 11 Geef nu toe aan de Heer, de God van jullie voorvaders, dat jullie verkeerd hebben gedaan, en wees Hem gehoorzaam. Hij wil niet dat jullie leven met mensen van andere volken, dus ook niet met deze vrouwen. Stuur hen dus weg." 12 Het volk antwoordde: "We zullen doen wat u zegt. 13 Maar er zijn hier heel veel mensen, en het regent hard. We kunnen niet buiten blijven staan. We kunnen dit niet binnen één of twee dagen regelen. Want heel veel mannen hier zijn met vrouwen van andere volken getrouwd. 14 Laten we het werk verdelen over onze leiders. Alle mannen die met vrouwen van andere volken zijn getrouwd, moeten naar de leiders en rechters van hun stad gaan. Die zullen hun dan zeggen wat er moet gebeuren. Dan zal onze God hierover niet langer boos op ons zijn."
15 Alleen Jonatan de zoon van Asaël, en Jehazia de zoon van Tikva waren het er niet mee eens. Toen begonnen ook Mesullam en de Leviet Sabbetai te protesteren. 16 Maar verder waren alle mannen die in Babel hadden gewoond het er mee eens. Ezra wees een aantal familiehoofden aan en schreef hun namen op een lijst. Zij moesten allemaal in hun eigen familie nagaan wie er met een vrouw van een ander volk waren getrouwd. Ze begonnen daarmee op de eerste dag van de tiende maand. 17 Op de eerste dag van de eerste maand waren ze daarmee klaar.
De namenlijst
18 Dit is de lijst van mannen die met buitenlandse vrouwen waren getrouwd:
Van de priesters waren dat: uit de familie van Jozua: de zoon van Jozadak en zijn broers: Maäseja, Eliëzer, Jarib en Gedalja. 19 Ze beloofden plechtig dat ze hun vrouwen zouden wegsturen. Ze moesten een mannetjes-schaap van hun kudde offeren om vergeving te krijgen.
20 Uit de familie van Immer: Hanani en Zebadja.
21 Uit de familie van Harim: Maäseja, Elia, Semaja, Jehiël en Uzzia.
22 Uit de familie van Pashur: Eljoënai, Maäseja, Ismaël, Netaneël, Jozabad en Elasa.
23 Van de Levieten: Jozabad, Simeï, Kelaja (dat is Kelita), Petaja, Juda en Eliëzer.
24 Van de zangers: Eljasib.
25 Van de poortwachters: Sallum, Telem en Uri.
Van de rest van de Israëlieten:
Uit de familie van Paros: Ramja, Jezzia, Malkia, Miamin, Eleazar, Malkia en Benaja.
26 Uit de familie van Elam: Mattanja, Zecharja, Jehiël, Abdi, Jeremot en Elia.
27 Uit de familie van Zattu: Eljoënai, Eljasib, Mattanja, Jeremot, Zabad en Aziza.
28 Uit de familie van Bebai: Johanan, Hananja, Zabbai en Atlai.
29 Uit de familie Bani: Mesullam, Malluch, Adaja, Jasub, Seal en Jeramot.
30 Uit de familie van Pahat-Moab: Adna, Kelal, Benaja, Maäseja, Mattanja, Bezaleël, Binnuï en Manasse.
31 Uit de familie van Harim: Eliëzer, Jissia, Malkia, Semaja, Simeon, 32 Benjamin, Malluch en Semarja.
33 Uit de familie van Hassum: Mattenai, Mattatta, Zabad, Elifelet, Jeremai, Manasse en Simeï.
34 Uit de familie van Bani: Maädi, Amram, Uël, 35 Benaja, Bedeja, Keluhi, 36 Vanja, Meremot, Eljasib, 37 Mattanja, Mattenai, Jaäsai, 38 Bani, Binnuï, Simeï, 39 Selemja, Natan, Adaja, 40 Machnadbai, Sasai, Sarai, 41 Azareël, Selemja, Semarja, 42 Sallum, Amarja en Jozef.
43 Uit de familie van Nebo: Jehiël, Mattitja, Zabad, Zebina, Jaddai, Joël, en Benaja.
44 Al deze mannen waren met vrouwen van andere volken getrouwd. Sommige van deze vrouwen hadden ook kinderen gekregen.
Rechtszaken tussen gelovigen
6 Als één van jullie ruzie heeft met een andere gelovige, hoe durven jullie dan naar een ongelovige rechter te gaan? Waarom gaan jullie niet naar iemand uit de gemeente? 2 Weten jullie dan niet dat de gelovigen over de wereld zullen rechtspreken? Dan kunnen jullie toch zeker ook over dergelijke kleine zaken rechtspreken? 3 Weten jullie dan niet dat we zelfs over de engelen zullen rechtspreken? Dan moeten we dat toch zeker ook over gewone dagelijkse dingen kunnen? 4 Maar als jullie ruzie hebben over alledaagse dingen, vragen jullie aan mensen die in de gemeente helemaal niet meetellen, om jullie rechter te zijn! 5 Schaam je! Is er dan bij jullie niemand wijs genoeg om te kunnen rechtspreken tussen broeders? 6 Kennelijk niet, want bij jullie begint de ene broeder een rechtszaak tegen een andere broeder, en dan ook nog eens bij een ongelovige rechter!
7 Dat jullie rechtszaken hebben tegen elkaar is al erg genoeg. Waarom verdragen jullie niet liever dat iemand jullie oneerlijk of slecht behandelt? 8 Maar nee, jullie zijn zelf oneerlijk en behandelen anderen slecht. Jullie eigen broeders nog wel! 9 Weten jullie dan niet dat slechte mensen niet bij Gods Koninkrijk zullen horen? 10 Houd jezelf toch niet voor de gek! Mensen die met allerlei mannen of vrouwen naar bed gaan, of afgoden aanbidden, of niet trouw zijn aan hun eigen man of vrouw, of mannen die met mannen en vrouwen die met vrouwen seks hebben, of mensen die stelen, hebzuchtig zijn, te veel drinken, leugens over anderen rondvertellen of anderen bedriegen, zullen Gods Koninkrijk niet binnengaan. 11 Sommigen van jullie zijn zo geweest. Maar jullie hebben je laten schoonwassen. Jullie horen nu bij God. Want jullie zijn vrijgesproken van schuld dankzij de Heer Jezus Christus en de Geest van onze God.
Je mag niet zomaar alles met je lichaam doen
12 Alles mag, maar niet alles is nuttig. Ik mag alles, maar ik mag nergens slaaf van worden. 13 Het eten is voor de maag, en de maag is voor het eten. Maar uiteindelijk zal God alle twee vernietigen. Maar het lichaam is niet bedoeld om allerlei verkeerde dingen op het gebied van seks mee te doen. Nee, het is voor de Heer, en de Heer is voor het lichaam. 14 God heeft niet alleen de Heer uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt. Hij zal ook óns lichaam door zijn kracht weer levend maken.
15 Weten jullie dan niet dat jullie lichaam een deel is van het lichaam van Christus? Dan kun je jezelf toch niet aan een hoer geven? 16 Want als je jezelf aan een hoer geeft en met haar naar bed gaat, word je één lichaam met haar. Want God zegt: "Die twee zullen één geheel zijn."[a] 17 Maar als je jezelf aan de Heer geeft, wordt je geest één geheel met Hém.
18 Doe dus geen dingen op het gebied van seks die God niet goedvindt. Alle andere verkeerde dingen die je doet, hebben niet met je lichaam te maken. Maar met verkeerde seks doe je je eigen lichaam kwaad. 19 Weten jullie dan niet dat je lichaam een tempel is van de Heilige Geest? Hij woont in jullie. Jullie hebben Hem van God gekregen. Jullie zijn niet van jezelf! 20 Want God heeft jullie voor een hoge prijs gekocht. Eer God dus met jullie lichaam en met jullie geest, want zij zijn van God.
9 U heeft me niet aan mijn vijand uitgeleverd.
U heeft ervoor gezorgd dat ik weer kan gaan waar ik wil.
10 Heb medelijden met me, Heer,
want ik zit in grote moeilijkheden.
Mijn ogen staan dof van verdriet.
Mijn binnenste doet pijn.
Mijn lichaam is zwak geworden.
11 Want mijn leven gaat voorbij in ellende.
De jaren gaan voorbij in gezucht.
Ik ben ziek en mijn kracht stroomt uit me weg.
Dat komt doordat ik verkeerd heb gedaan.
12 Mijn vijanden lachen me uit.
Mijn buren willen mij niet meer kennen.
Mijn vrienden schrikken als ze me zien.
Als ze mij op straat tegenkomen,
lopen ze snel een andere kant op.
13 Ik ben vergeten,
zoals je iemand die al lang dood is, vergeet.
Ik ben afgedankt als een gebroken kruik.
14 Ik hoor de mensen over mij fluisteren.
Ze overleggen hoe ze me kunnen doden.
Van alle kanten dreigt gevaar.
15 Maar ik vertrouw op U, Heer.
Want U bent mijn God.
16 Mijn leven is in uw handen.
Red mij van mijn vijanden!
17 Zorg alstublieft voor mij.
Red mij omdat U van mij houdt.
18 Heer, stel me niet teleur nu ik U om hulp roep.
Maar zorg dat het slecht afloopt
met de mensen die zich niets van U aantrekken.
Stuur hen naar het dodenrijk.
3 Van eerlijkheid en rechtvaardigheid
geniet de Heer meer dan van offers.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016