The Daily Audio Bible
Today's audio is from the EHV. Switch to the EHV to read along with the audio.
Job antwoordt Bildad (vervolg)
28 Er zijn plaatsen waar zilver uit de grond wordt gehaald.
Er zijn plaatsen waar goud wordt gevonden.
2 IJzer wordt uit de grond gehaald
en stenen worden verhit om het koper eruit te smelten.
3 In het diepste duister brengen de mensen licht
om diep onder de grond te zoeken naar goud, zilver en koper.
4 De mensen die bij een mijn wonen,
hakken gangen uit naar beneden.
Ze hangen aan de rotsen om erts weg te halen uit plaatsen
waar nog nooit een mens was geweest.
5 Op de aarde groeit het graan,
maar ver in de diepte daaronder
beweegt de aarde als een vloeibaar vuur.
6 Daar worden in het gesteente saffieren gevonden,
waar stofjes goud in zitten.
7 Geen dier weet de weg daarheen te vinden:
de roofvogel kent die niet,
de kraai ziet hem niet,
8 roofdieren zie je er niet,
de leeuwen komen er niet.
9 Maar de mensen hakken in het harde gesteente
en woelen hele bergen om.
10 Ze hakken gangen uit in de rotsen
en vinden allerlei prachtige stenen.
11 Om edelstenen uit de grond te kunnen halen,
dammen ze rivieren af zodat er geen water in de mijn kan lopen.
12 Maar wijsheid, waar kun je wijsheid vinden?
Waar komt verstand vandaan?
13 Mensen begrijpen de waarde van wijsheid niet.
Wijsheid komt dan ook niet op de aarde voor.
14 De oceaan zegt: "In mij is de wijsheid niet te vinden."
De zee zegt: "Bij mij hoef je geen wijsheid te zoeken."
15 Wijsheid kan niet gekocht worden, zelfs niet met zuiver goud.
Er is geen zilver genoeg om wijsheid te betalen.
16 Zelfs het zuivere goud uit Ofir is niet goed genoeg om wijsheid mee te kopen.
Ook met de prachtigste edelstenen is wijsheid niet te koop.
17 Geen goud of edelsteen is zó waardevol als wijsheid.
Geen voorwerp is kostbaar genoeg om er wijsheid mee te betalen.
18 Geen koraal of parel is te ruilen voor wijsheid.
Wijsheid is kostbaarder dan robijnen.
19 Topazen uit Ethiopië zijn niet zo kostbaar als wijsheid.
Wijsheid is niet te koop voor zuiver goud.
20 Waar komt de wijsheid vandaan?
Waar is verstand te vinden?
21 Niemand kan de wijsheid zien.
Zelfs de vogels kunnen haar niet zien vanuit de lucht.
22 De dood en het dodenrijk zeggen:
"Wij hebben alleen over wijsheid gehoord, maar weten haar niet te vinden."
23 Alleen God weet waar wijsheid te vinden is.
Hij weet waar wijsheid vandaan komt.
24 Want Hij kan tot aan de einden van de aarde zien.
Alles onder de hemel ziet Hij.
25 Toen Hij grenzen stelde aan de kracht van de wind,
toen Hij bepaalde tot waar het water mocht komen,
26 toen Hij de regen zijn bevelen gaf
en Hij de bliksem de weg wees,
27 toen zag Hij ook de wijsheid en sprak wijsheid.
Hij gaf de wijsheid een plaats en begreep de wijsheid.
28 Maar tegen de mensen zei Hij:
"Weten jullie wat ware wijsheid is?
Als jullie diep ontzag voor Mij hebben!
Geen verkeerde dingen doen, dat is verstand!" (lees verder)
Job antwoordt Bildad (vervolg)
29 Verder zei Job:
2 Was ik maar weer als vroeger,
in de tijd dat God me nog beschermde.
3 Toen liet Hij zijn licht op mij schijnen.
Daardoor was zelfs het donker licht om mij heen.
4 Was alles nog maar zoals toen ik nog jong was!
Toen ging God net zo vertrouwelijk met mij om als een vriend.
5 Toen was de Almachtige God nog met mij.
Mijn kinderen waren nog om me heen.
6 Toen had ik succes in alles wat ik deed.
Ik werd bijna vanzelf rijk.
7 Als ik naar de poort van de stad ging
om op mijn stoel tussen de wijze mannen te gaan zitten,[a]
8 dan gingen de jonge mannen weg, uit respect voor mij.
Hoogbejaarde mannen stonden eerbiedig voor mij op.
9 Leiders onderbraken hun gesprekken
en zwegen uit respect voor mij.
10 Iedereen zweeg,
niemand durfde nog iets te zeggen.
11 Iedereen bewonderde mijn wijsheid.
Iedereen zei goede dingen over mij.
12 Want ik hielp arme mensen die mij om hulp vroegen.
Weeskinderen werden door mij geholpen.
13 Ze waren me allemaal dankbaar.
Arme weduwen waren blij met mij.
14 Ik was eerlijk en rechtvaardig
in alles wat ik deed.
15 Ik stond altijd klaar
om blinden en kreupelen te helpen.
16 Als een vader zorgde ik voor de arme mensen.
Iedereen die met een rechtszaak kwam, behandelde ik eerlijk.
Ook als het vreemden waren.
17 Ik strafte de mensen die schuldig waren
en zorgde ervoor dat alles weer goed kwam voor hun slachtoffers.
18 Ik dacht dat het voor altijd goed met me zou gaan.
Dat ik een lang en gezond leven zou hebben.
19 Ik was als een boom die met zijn wortels altijd water vindt
en die met zijn takken drinkt van de dauw.
20 Alle dagen werd ik geëerd en gerespecteerd.
Alle dagen voelde ik me sterk.
21 De mensen luisterden naar mij.
Ze vroegen me om raad en om mijn mening.
22 Als ik die gegeven had,
had niemand er nog iets aan toe te voegen.
Wat ik gezegd had, was genoeg.
23 Ze wachtten op mij zoals ze op de regen wachtten.
Van mij verwachtten ze goede woorden,
zoals de regen zorgt voor een goede oogst.
24 Als ik hen toelachte, konden ze het maar nauwelijks geloven.
Altijd was ik vriendelijk tegen iedereen.
25 Ik leidde hen als een leider.
Ik voelde me als een koning die zijn leger aanvoert.
Ik troostte mensen die bedroefd waren. (lees verder)
Job antwoordt Bildad (vervolg)
30 Maar nu word ik uitgelachen
door mensen die jaren jonger zijn dan ik
en van wie ik de vaders nog niet eens met mijn honden
op mijn vee zou laten passen.
2 Ik zou trouwens toch niets aan die mannen hebben gehad,
want ze zijn hun kracht al helemaal kwijt van ouderdom.
3 Ze zijn zwak van de honger.
Ze zoeken naar eten in de woestijn.
4 Ze plukken er bladeren en vruchten
en eten plantenwortels.
5 Ze worden uit de dorpen weggejaagd.
Ze worden uitgescholden voor dieven.
6 Ze wonen in holen en rotsspleten
langs drooggevallen rivieren.
7 Ze schreeuwen als dieren tussen de struiken,
en schuilen in groepen onder de doornstruiken.
8 Het zijn domme, oneerlijke mensen
die uit het land worden weggejaagd.
9 Maar nu zingen zelfs zij spotliedjes over mij.
Ze zitten aldoor over mij te praten.
10 Ze vinden me vies en blijven ver bij me vandaan.
Ze spugen me in mijn gezicht.
11 Want God heeft me aan het wankelen gebracht,
als een tent waarvan de touwen zijn losgemaakt.
Nu gaan ze tegen me tekeer, zonder zich in te houden.
12 De jongelui staan om me heen
en schoppen mijn voeten onder me weg.
Ze maken plannen om mij kwaad te doen.
13 Ze maken me het leven nog moeilijker dan het al is.
En dat terwijl ze zelf van niemand hulp hoeven te verwachten.
14 Met z'n allen vallen ze me aan,
als een leger dat de stadsmuur heeft vernield
en nu als een vloedgolf de stad binnenstroomt.
15 Iedereen doet mij kwaad, iedereen is tégen mij.
Mijn geluk is verdwenen als een wolk die door de wind wordt weggeblazen.
16 Ik ben helemaal radeloos.
Dagen vol ellende volgen elkaar op.
17 De nacht is niet om door te komen van de pijn in mijn botten.
Het bloed klopt bonkend in mijn polsen.
18 Mijn lichaam is ziek van alle ellende.
Mijn huid hangt als een zak om me heen.
19 God heeft me in de modder gesmeten.
Ik voel me alsof ik zelf niet méér ben dan stof.
20 Ik roep U om hulp, maar U antwoordt mij niet.
Ik sta daar, maar U kijkt niet naar me om.
21 U doet tegen me als een genadeloze vijand.
Met al uw kracht slaat U me.
22 Ik voel me alsof U een hevige storm op me heeft losgelaten,
een storm die mij meesleurt en op mij inbeukt.
23 Ik weet zeker dat U me wil doden.
U jaagt me naar het dodenrijk,
waar alles wat leeft terechtkomt.
24 Maar zou Hij zijn hand niet uitsteken naar iemand die valt?
Iemand die door een ramp getroffen wordt, schreeuwt toch om hulp?
25 Ik treurde toch ook mee met de mensen die het moeilijk hadden?
Ik zorgde toch ook voor de mensen die in nood waren?
26 Ik verwachtte dat de mensen nu míj zouden helpen,
maar ze behandelen me juist slecht.
Ik hoopte op licht,
maar alleen duisternis kwam.
27 Mijn binnenste kookt haast van onrust.
Dagen vol ellende volgen elkaar op.
28 Diep bedroefd, zonder licht, loop ik rond.
Om hulp roepend sta ik tussen de mensen.
29 Ik huil luid, ik lijk wel een jakhals.
Ik schreeuw het uit, zoals een struisvogel.
30 Mijn huid is zwart geworden.
Mijn botten lijken te branden van de koorts.
31 Vroeger maakte ik vrolijke muziek,
nu blaas ik alleen nog treurliederen op mijn fluit. (lees verder)
Paulus' werk
12 Toen ik in Troas kwam, gaf de Heer mij grote mogelijkheden om het goede nieuws van Christus aan de mensen te vertellen. Hij had als het ware de deur wijd open gezet. Toch voelde ik me onrustig. Want ik had verwacht mijn broeder Titus daar weer te ontmoeten, maar hij was er niet. 13 Daarom nam ik afscheid van de gelovigen in Troas en vertrok naar Macedonië.
14 Maar prijs God dat Hij ons in Christus altijd de overwinning geeft. Door ons verspreidt Hij overal de kennis van God. 15 Want namens God spreken wij over Christus. Het is een boodschap voor de mensen die gered worden én voor de mensen die verloren gaan. 16 Voor de mensen die verloren gaan, is het een verschrikkelijke boodschap.[a] Maar voor de mensen die gered worden, is het een heerlijke boodschap die leven brengt.[b] Wie is geschikt voor zo'n taak? 17 Wij zijn niet zoals al die mensen die zo veel mogelijk willen verdienen aan het woord van God. Wíj zijn één met Christus en vertellen het goede nieuws met eerlijke bedoelingen. God heeft ons die opdracht gegeven. En Hij ziet hoe we het doen.
Psalm 42
1 Voor de leider van het koor. Een lied voor de Korachieten,[a] om iets van te leren.
2 Zoals een hert hevig verlangt naar water,
zo verlang ik hevig naar U, God.
3 Ik heb dorst naar U, de levende God.
Wanneer zal ik weer bij U komen?
Wanneer zal ik weer vóór U mogen staan?
4 Dag en nacht huil ik.
Ik eet niets anders dan mijn tranen.
Want aldoor zeggen de mensen tegen mij:
"Waar is nu die God van jou?"
5 Ik moet er weer aan denken
hoe ik samen met heel veel anderen naar uw heiligdom ging.
Ik ging voorop en we jubelden en juichten.
We vierden met z'n allen feest.
6 Ik zeg tegen mezelf:
"Waarom ben je zo treurig?
Waarom ben je zo onrustig?
Vertrouw op God!
Hem zal ik prijzen.
Hij is mijn Redder, Hij is mijn God!"
7 Ik voel me erg verdrietig.
Daarom denk ik aan U,
hier in het gebied van de Jordaan
en de Hermonbergen vér van uw huis.
8 Golf na golf slaat over mij heen.
Bruisend en schuimend
spoelen uw golven over mij heen.
9 Toch houdt de Heer elke dag van mij.
Elke nacht heb ik een lied in mijn binnenste.
Dat lied is een gebed tot de God die mijn leven leidt.
10 Ik zeg tegen Hem: "U bent de rots onder mijn voeten.
Waarom bent U mij vergeten?"
Waarom maken mijn vijanden me het leven zo moeilijk?
Ik loop in zwarte kleren vanwege alle ellende.
11 Mijn vijanden zeggen aldoor tegen me:
"Waar is nu die God van jou?"
Hun haat is als een messteek in mijn hart.
12 Ik zeg tegen mezelf:
"Waarom ben je zo treurig?
Waarom ben je zo onrustig?
Vertrouw op God!
Hem zal ik prijzen.
Hij is mijn Redder, Hij is mijn God!"
7 Een rijk mens heeft macht over arme mensen.
Als je leent, kom je in de macht van de man van wie je geleend hebt.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016