The Daily Audio Bible
Today's audio is from the EHV. Switch to the EHV to read along with the audio.
Job antwoordt Bildad (vervolg)
31 Ik had met mijn ogen een verbond gesloten:
ik had plechtig besloten niet naar de meisjes te kijken.[a]
2 Want wat doet God met mensen die verkeerde dingen doen?
Wat heeft de Almachtige God in de hoge hemel over hen besloten?
3 Hij zal hen straffen!
Hij zorgt ervoor dat het slecht met hen afloopt.
4 God let er op hoe ik leef.
Hij let op elke stap.
5 Laat Hij maar kijken of ik ooit heb gelogen,
of ik ooit anderen heb bedrogen.
6 Als Hij mijn leven op een zuivere weegschaal zou wegen,
zou Hij zien dat ik helemaal onschuldig ben.
7 Ben ik wel eens van Gods weg afgegaan?
Heb ik ooit dezelfde slechte dingen gedaan die ik anderen zag doen?
Heb ik ooit verkeerde dingen gedaan?
8 Dan mag God me daarvoor straffen:
van wat ik zaai, mag iemand anders de oogst opeten.
Alles wat ik heb geplant,
mag door iemand anders uit de grond getrokken worden.
9 Als ik me door een vrouw heb laten verleiden,
als ik geloerd heb op een vrouw die al met een ander was getrouwd,
10 dan mag een ander met mijn vrouw trouwen,
dan mogen anderen haar als slavin behandelen.
11 Want ik zou iets vreselijks hebben gedaan.
Ik zou door de rechter gestraft moeten worden.
12 Mijn slechte daden zouden zijn als een vuur dat mijn binnenste verbrandt.
Het zou al mijn welvaart vernietigen.
13 Als ik onrechtvaardig ben geweest
tegen één van mijn slaven of slavinnen
wanneer ik met hen van mening verschilde,
14 wat zou ik dan moeten doen,
als God het als Rechter onderzocht?
Wat zou ik Hem dan moeten antwoorden?
15 Want Hij die mij maakte in de buik van mijn moeder,
heeft ook mijn slaaf en slavin gemaakt.
Dezelfde God maakte ons allebei.
16 Heb ik ooit geweigerd om te luisteren naar het verzoek van een arme?
Heb ik ooit geweigerd een weduwe te helpen?
17 Heb ik soms al het eten dat ik heb, alléén opgegeten,
zonder er iets van aan de weeskinderen te geven?
18 Nee, ik was als een vader voor de weeskinderen.
Al vanaf mijn jeugd zorg ik voor hen bij mij in huis.
19 Als ik een zwerver zonder kleren zag,
een arm mens die niets had om aan te trekken,
20 dan was hij mij dankbaar voor wat ik hem gaf.
Hij mocht zich warmen in één van mijn schapenvachten.
21 Heb ik ooit bedelende weeskinderen van me weggeslagen
omdat ik wist dat de andere mannen in de poort dat ook zouden hebben gedaan?
22 Dan mag mijn arm uit de kom schieten!
Dan mag voor straf mijn arm breken!
23 Juist uit ontzag voor wie Hij is, heb ik altijd zo geleefd!
Want ik wist dat ik zijn straf niet zou kunnen verdragen.
24 Heb ik soms meer op mijn goud vertrouwd dan op God?
Heb ik van mijn geld een afgod gemaakt?
25 Heb ik soms lopen opscheppen over mijn rijkdom?
Heb ik opgeschept dat ik zo goed had verdiend?
26 Heb ik soms naar de zon gekeken als die scheen
en naar de maan als die langs de hemel gleed
27 en me laten verleiden om hen als goden te aanbidden
en ze kushandjes toe te werpen?
28 Dat zou verkeerd geweest zijn.
God de Rechter zou mij ervoor moeten straffen.
Want ik zou ontrouw aan Hem zijn geweest.
29 Heb ik ervan genoten als het slecht ging met mijn vijand?
Was ik blij als hij werd getroffen door een ramp?
30 Nee, ik heb ervoor gezorgd dat ik niets verkeerds gezegd heb.
Ik heb nooit iemand vervloekt.
31 De mensen die in mijn huis wonen,
kunnen getuigen dat iedereen bij mij altijd genoeg te eten kreeg.
32 Nooit liet ik vreemdelingen buiten staan.
Reizigers mochten altijd bij me eten en overnachten.
33 Heb ik soms net als Adam geprobeerd om te verbergen
wat ik verkeerd had gedaan
34 omdat ik bang was voor wat de mensen ervan zouden denken?
Ben ik zo bang geweest voor de mening van andere mensen,
dat ik de deur niet meer uit durfde?
35 Luisterde er maar iemand naar me!
Dit is wat ik over mijzelf te zeggen heb tegen de Rechter.
Antwoordde mijn Tegenpartij mij maar,
en schreef Hij ook maar alles wat ik gezegd heb in een boekrol op.
36 Dan zou ik die als een sieraad op mijn schouder dragen,
als een haarband om mijn hoofd doen.
37 Van alles wat ik heb gedaan,
zou ik Hem vertellen waaróm ik het zo gedaan heb.
Ik zou Hem recht kunnen aankijken.
38 Heeft soms mijn akker over mij geklaagd?
Heeft de omgeploegde grond iets op me aan te merken?
39 Heb ik soms de oogst opgegeten,
zonder mijn arbeiders te betalen?
40 Als ik dat heb gedaan,
mogen er van mij doornstruiken in plaats van graan op gaan groeien.
Dan mag er van mij onkruid gaan groeien in plaats van koren. - Toen was Job uitgesproken
Het antwoord van Elihu
32 De drie vrienden van Job zeiden maar niets meer tegen hem. Want hij blééf volhouden dat hij niets verkeerds had gedaan. 2 Maar Elihu, de zoon van Baracheël, uit Buzia, uit de familie van Ram, werd er woedend over dat Job beweerde dat hij het beter wist dan God. 3 Ook was hij kwaad op Jobs vrienden, omdat zij Job niets meer wisten te antwoorden terwijl ze er toch van overtuigd waren dat hij schuldig was. 4 Maar hij had gewacht tot Job was uitgesproken, omdat hij jonger was dan de anderen. 5 Maar toen Elihu zag dat de andere drie niets meer wisten te zeggen, werd hij heel boos. 6 En hij zei:
Ik ben nog jong, en jullie zijn al bejaard.
Daarom durfde ik niet gelijk te zeggen wat ik ervan vond.
7 Ik dacht: "Ik zal eerst de oude wijze mannen laten spreken.
Want omdat zij oud zijn, zijn zij wijzer dan ik."
8 Maar het is de Geest van de Almachtige God in de mensen
die de mensen wijsheid geeft.
9 Als iemand oud is, betekent dat niet vanzelf dat hij ook wijs is.
En het zijn niet persé de bejaarden die weten wat rechtvaardig is.
10 Daarom zeg ik: luister ook naar mij.
Dan zal ik óók zeggen wat ik ervan vind.
11 Ik heb eerst gewacht wat jullie zouden zeggen.
Ik heb goed naar jullie geluisterd.
Ik heb afgewacht of jullie Job een goed antwoord zouden geven.
12 Ik heb aandachtig naar jullie geluisterd,
maar niemand van jullie kon Job overtuigen.
Niemand van jullie had een goed antwoord op wat Job heeft gezegd.
13 Zeg maar niet: "Wij zijn wijs genoeg.
Maar alleen God kan Job laten zien waar hij het mis heeft.
Mensen kunnen dat niet."
14 Job heeft niet tegen míj gesproken.
Maar ik zal hem een ander antwoord geven dan jullie.
15 Jullie zijn verslagen. Jullie hebben geen antwoord meer.
Jullie weten niets meer te zeggen.
16 Ik heb gewacht of jullie nog iets zouden zeggen,
maar jullie staan daar maar te zwijgen.
17 Daarom is het nu míjn beurt om antwoord te geven.
Nu is het míjn beurt om te zeggen wat ik ervan vind.
18 Mijn hoofd zit vol gedachten.
Ik popel om iets te zeggen.
19 Mijn woorden bruisen zó in mijn binnenste, dat ik bijna barst.
Ik voel me als een wijnzak die bijna barst door het bruisen van de wijn.
20 Ik móet het nu zeggen, anders krijg ik geen lucht meer.
Nu zal ík antwoord geven.
21 Ik ga geen dingen zeggen waarvan ik denk dat jullie die graag willen horen.
Ik ga niemand vleien.
22 Vleien kan ik niet,
want dan zou mijn Maker mij doden. (lees verder)
Het antwoord van Elihu (vervolg)
33 Luister nu, Job, naar wat ik te zeggen heb.
Spits je oren.
2 Luister aandachtig naar mijn woorden.
Luister naar wat ik je zeg.
3 Ik zal helemaal eerlijk zijn.
Ik probeer het zo duidelijk mogelijk uit te leggen.
4 De Geest van God heeft mij gemaakt.
Ik leef door de Geest van de Almachtige God.
5 Als je een antwoord hebt op wat ik je ga zeggen, spreek dan.
Maak je klaar, verdedig jezelf.
6 Voor God zijn jij en ik gelijk.
Ook ik ben uit het stof van de aarde gemaakt.
7 Dus je hoeft niet bang voor me te zijn.
Ik zal het je niet moeilijk maken.
8 Ik heb gehoord wat je over jezelf hebt gezegd,
dat je zelf vindt dat je niets verkeerds hebt gedaan.
9 Je zei: "Ik ben onschuldig.
Ik heb niets verkeerds gedaan.
10 Maar toch heeft Hij iets gevonden om mij slecht te behandelen.
Hij behandelt mij als een vijand.
11 Hij heeft mijn voeten in een blok vastgemaakt.
Hij bespiedt alles wat ik doe."
12 Maar ik zeg je dat je ongelijk hebt.
Want God staat boven de mensen.
13 Waarom vraag je Hem om uitleg?
Hij geeft geen uitleg over wat Hij doet!
14 God spreekt op meerdere manieren,
maar de mensen letten er niet op.
15 God spreekt bijvoorbeeld in een droom, 's nachts,
als de mensen in hun bed liggen te slapen.
16 Dan fluistert Hij de mensen iets in het oor,
om hun zijn wil bekend te maken en hen op te voeden.
17 Zo wil Hij hen weer op het rechte pad brengen.
Hij wil de mensen zo redden van hun eigenwijsheid.
18 Hij spreekt om hen te redden van de dood,
Hij spreekt om te voorkomen dat het slecht met hen afloopt.
19 Ook kan God tot iemand spreken door ziekte.
Dan doen al zijn botten pijn.
20 Hij heeft geen trek meer in zijn eten.
Hij heeft geen zin in lekkere dingen.
21 Hij vermagert tot er nog amper vlees op zijn botten zit.
Zijn botten die eerst onzichtbaar waren, steken nu uit.
22 Hij ligt op sterven,
hij is niet ver meer van de dood.
23 Maar als één van de vele engelen voor hem opkomt
en hem uitlegt wat zijn plicht als mens is,
24 dan zal God medelijden hebben en zeggen:
"Red hem, zodat hij niet zal sterven.
Ik zal het hem vergeven."
25 Dan wordt zijn lichaam weer gezond,
nog gezonder dan hij eerst was.
Hij voelt zich weer net zo sterk als in zijn jeugd.
26 Hij bidt vurig tot God en Hij luistert naar hem.
God is weer blij met hem.
Hij spreekt uit dat deze man onschuldig is.
27 Dan zingt de man het uit:
"Ik had verkeerd gedaan,
dingen gedaan die God niet goed vindt.
Maar ik heb niet de straf gekregen die ik verdiende.
28 God heeft mij gered van de dood.
Nu wandel ik weer in het licht."
29 Zo doet God deze dingen.
Hij doet dat misschien twee of drie keer met een mens.
30 Zo wil Hij hem redden van de dood,
zodat het levenslicht weer op hem valt.
31 Luister hier goed naar, Job.
Wees stil tot ik ben uitgesproken.
32 Als je me iets te antwoorden hebt, zeg het dan.
Spreek, want ik wil je graag gelijk geven.
33 Maar als je niets te antwoorden hebt,
luister dan naar me, dan kun je iets leren van mijn wijsheid. (lees verder)
Gods nieuwe verbond met de mensen
3 Ben ik hiermee over mezelf aan het opscheppen tegen jullie? Of heb ik brieven van andere mensen nodig waarin zij goede dingen over mij schrijven? Of vraag ik soms aan jullie om zulke brieven over mij te schrijven? Sommige mensen hebben zulke brieven nodig, maar ik niet. 2 Nee, jullie zijn zelf zo'n brief, geschreven in mijn hart. Iedereen kan die brief lezen en kan weten wat er in staat. 3 Iedereen kan zien dat jullie een brief van Christus zijn, door mij geschreven.[a] Maar niet geschreven met inkt, maar met de Geest van de levende God. En hij is ook niet geschreven in steen,[b] maar in vlees: in jullie harten.
4 Ik durf dit zo te zeggen, want zo groot is mijn vertrouwen op God door Christus. 5 Het is niet zo dat wij zélf zulk goed werk doen. Maar de goede dingen die gebeuren, zijn het werk van God door ons heen. 6 Hij heeft ons geschikt gemaakt om Hem in het nieuwe verbond te dienen. Dat nieuwe verbond is geen wet waar we ons aan moeten houden.[c] Het is een verbond in de Geest. Want de wet brengt uiteindelijk de dood. (Doordat we ons niet aan de wet kunnen houden, worden we schuldig verklaard.) Maar de Geest van God maakt levend.
7 De wet van Mozes, waarvan de tekst in steen was uitgehakt, bracht uiteindelijk de dood. Toch liet die wet al heel veel van Gods macht en majesteit zien. Zóveel zelfs, dat het volk Israël niet naar Mozes' gezicht kon kijken toen hij hun de wet gaf. Want zijn gezicht straalde van hemels licht. Maar dat licht verdween ook weer.
8 Maar het werk van de Geest brengt leven. Daarom laat dat werk nog veel méér van Gods macht en majesteit zien. 9 De wet van Mozes liet de mensen zien dat ze schuldig waren omdat ze ongehoorzaam waren aan God. Toch waren Gods macht en majesteit er in te zien. Het werk van de Geest spreekt de mensen door het goede nieuws vrij van hun schuld. Dat laat nog veel méér van Gods macht en majesteit zien. 10 Iets dat vol is van Gods macht en majesteit (de wet van Mozes), is dus toch nog niet echt vól daarvan, als iets anders (het goede nieuws) nog méér macht en majesteit heeft. 11 Want als iets dat verdwijnen zou (de wet van Mozes) al vol van Gods macht en majesteit was, dan is iets dat blijven zal (het goede nieuws), nog veel voller van Gods macht en majesteit.
Het licht van Gods Geest
12 We verwachten dus nog geweldige dingen! Daarom kunnen we vol geloof en zonder vrees spreken. 13 We hoeven niet te doen wat Mozes deed: hij deed een doek over zijn gezicht. Zo zou het volk Israël niet zien dat het stralende licht van Gods macht en majesteit ook weer van zijn gezicht verdween. 14 Maar eigenlijk lag er niet alleen een doek over Mozes' gezicht. Tot nu toe is het ook alsof er een doek ligt over het hart van de Israëlieten als er uit de Boeken wordt voorgelezen. Ze zien niet waar de Boeken werkelijk over gaan. Dat komt doordat hun hart koppig is. En die 'doek' kan niet worden weggehaald, omdat die alleen door geloof in Christus verdwijnt. 15 Elke keer als er uit de Boeken van Mozes wordt voorgelezen, ligt die 'doek' over hun hart. Daardoor begrijpen ze niet wat er eigenlijk staat. 16 Maar elke keer als iemand in de Heer gaat geloven, wordt de 'doek' van zijn hart weggehaald.
17 De Heer is de Geest. En waar de Geest van de Heer is, is vrijheid. 18 En op ons gezicht is het licht van de macht en majesteit van de Heer te zien. Want er is geen 'doek' over ons gezicht. We zijn als spiegels die steeds meer de stralende macht en majesteit van de Heer weerspiegelen. Want we gaan steeds meer op Christus lijken. Dat gebeurt door de Geest van de Heer.
Psalm 43
1 Mijn God, kom alstublieft voor mij op.
Wees mijn Rechter.
Ik word beschuldigd door een volk dat U niet wil dienen.
Help me te ontsnappen aan deze mensen die liegen en bedriegen.
2 Ik vraag U om mij te beschermen.
Waarom neemt U het niet voor mij op?
Waarom maken mijn vijanden me het leven zo moeilijk?
Ik loop in zwarte kleren vanwege alle ellende.
3 Leid mij, Heer.
Uw woord is als een lamp voor mij.
Uw woord zal me naar uw heiligdom leiden,
naar uw heilige berg.
4 Dan zal ik naar uw altaar gaan.
Daar zal ik met muziek over U jubelen en juichen.
Want U bent mijn God!
5 Ik zeg tegen mezelf:
"Waarom ben je zo treurig?
Waarom ben je zo onrustig?
Vertrouw op God!
Hem zal ik prijzen.
Hij is mijn Redder, Hij is mijn God!"
8 Als je oneerlijkheid zaait, zul je rampen oogsten.
De stok waarmee je slaat, zal breken.
9 Voor mensen die vriendelijk zijn, zal God goed zijn,
omdat ze hun eten delen met de arme mensen.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016