Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

The Daily Audio Bible

This reading plan is provided by Brian Hardin from Daily Audio Bible.
Duration: 731 days

Today's audio is from the NLT. Switch to the NLT to read along with the audio.

BasisBijbel (BB)
Version
Numeri 16:41-18:32

God straft het volk met een ziekte omdat het blijft mopperen

41 Maar de volgende ochtend mopperde het hele volk van de Israëlieten tegen Mozes en Aäron: "Jullie hebben het volk van de Heer gedood."[a] 42 Toen de mensen naar Mozes en Aäron dromden bij de tent van ontmoeting, daalde de wolk van de Heer neer. Zijn stralende aanwezigheid bedekte de tent. 43 Mozes en Aäron gingen naar de ingang van de tent van ontmoeting. 44 En de Heer zei tegen Mozes: 45 "Ga weg bij dit volk, want Ik ga hen in één ogenblik doden." Toen lieten ze zich voor de Heer op de grond vallen. 46 En Mozes zei tegen Aäron: "Neem snel een vuurpan, doe er vuur van het altaar in, leg er wierook op en ga snel naar het volk. Vraag daar aan de Heer om vergeving voor hen. Want de Heer is vreselijk boos op hen geworden en straft hen al. Want er is een gevaarlijke ziekte uitgebroken." 47 Aäron nam een vuurpan en ging er haastig mee tussen de mensen staan. Want er was een vreselijke ziekte onder de mensen uitgebroken. Hij legde er wierook op en vroeg daarmee aan de Heer om vergeving voor het volk. 48 Toen hij zo tussen de levenden en doden stond, hield de ziekte op. 49 Er waren 14.700 mensen aan de ziekte gestorven. De mannen die samen met Korach waren gedood, waren daar niet bij meegeteld. 50 Toen Aäron terugkwam bij Mozes bij de ingang van de tent van ontmoeting, was de ziekte opgehouden.

De staf van Aäron bloeit

17 De Heer zei tegen Mozes: "Laat de leiders van elke stam van Israël hun staf brengen. Er moeten dus twaalf staven komen. Op elke staf moet je de naam van de leider van de stam schrijven. De naam van Aäron moet je op de staf van de stam van Levi schrijven. Want van elke stam moet er één staf zijn. Leg ze allemaal in de tent van ontmoeting, bij de kist van het verbond. Daar zal Ik naar jullie toe komen. De staf van de man die Ik uitkies, zal gaan bloeien. Zo zal Ik een einde maken aan het gemopper en geklaag tegen jullie. Want eigenlijk mopperen en klagen ze tegen Míj." Toen Mozes dit aan de Israëlieten verteld had, gaven al hun leiders hem één staf. Van elke stam kreeg hij één staf, twaalf staven in totaal. De staf van Aäron was er ook bij. Mozes legde ze neer bij de Heer, in de tent van het verbond. Toen Mozes de volgende dag naar binnen ging, bloeide de staf van Aäron van de stam van Levi. Er waren knoppen en bloemen aan gekomen en er zaten amandelen aan. Mozes bracht alle staven uit de tent naar buiten, zodat iedereen kon zien wat er was gebeurd. Toen nam iedereen zijn eigen staf weer terug.

10 En de Heer zei tegen Mozes: "Leg de staf van Aäron weer bij de kist van het verbond. Bewaar hem daar als een teken voor de mensen die niet naar Mij willen luisteren. Zo maak Ik een eind aan hun gemopper tegen Mij. Want anders zal Ik hen doden." 11 Mozes deed wat de Heer tegen hem gezegd had.

12 Dit gebeurde omdat de Israëlieten tegen hem hadden gemopperd: 'Kijk eens, we gaan allemaal dood! Allemaal! 13 Iedereen die in de buurt van de Heer komt, sterft! Straks zijn we allemaal dood!'

De taak van de Levieten

18 Toen zei de Heer tegen Aäron: "Jij, je zonen en de andere Levieten zijn verantwoordelijk als er iets verkeerd gedaan wordt bij de dienst in het heiligdom. En jij en je zonen zijn zelf verantwoordelijk voor de verkeerde dingen die jullie zelf als priester doen. De andere mannen uit de stam van Levi zullen jou en je zonen helpen bij het werk in het heiligdom. Maar jij en je zonen moeten dienen in de tent van ontmoeting, mijn heiligdom. De Levieten moeten met jullie voor de tent zorgen. Maar zij mogen het wierook-altaar en de heilige voorwerpen in de tent van ontmoeting niet aanraken. Anders zullen ze sterven, en jullie ook. Zij zullen jullie helpen met jullie werk in de tent van ontmoeting. Maar niemand van de andere stammen mag dat.

Jij en je zonen hebben de taak om te dienen in het heiligdom en bij het altaar. Als jullie je hieraan houden, dan zal Ik niet boos worden op de Israëlieten. Ik heb Zelf de Levieten uit de rest van de Israëlieten gekozen en aan jou gegeven om je te helpen bij de tent van ontmoeting. Maar alleen jij en je zonen mogen priesters zijn. Alleen jullie mogen dienen in alles wat er bij het altaar en achter het gordijn bij de kist van het verbond moet gebeuren. Daar moeten jullie dienen. Aan jullie heb Ik de taak van priesters gegeven. Het is mijn geschenk aan jullie. Maar als andere mensen die dingen doen, moeten ze worden gedood."

Het deel van de offers dat voor de priesters is

En de Heer zei tegen Aäron: "Het is ook jullie taak om alle beweeg-offers van de Israëlieten aan te nemen. Alles wat ze aan Mij geven, geef Ik aan jullie, omdat jullie gezalfd zijn. Dit is een eeuwige wet, die ook geldt voor jullie zonen ná jullie. Van de offers waarvan maar een deel verbrand wordt, is een deel voor jullie. Dat deel is heel erg heilig. Alles wat ze Mij vrijwillig geven, met de meel-offers die daarbij horen, is voor jullie. En hun vergevings-offers en schuld-offers die ze aan Mij geven, zijn ook voor jou en je zonen. Dat is heel erg heilig. 10 Alle mannen uit jouw familie mogen daarvan eten. Ze moeten het eten op een heilige plek, want het is heel erg heilig.

11 De beweeg-offers die de Israëlieten aan Mij geven en die niet verbrand worden, geef Ik aan de priesters en hun gezinnen. Iedereen in jullie gezin die rein is, mag ervan eten.[b] Dat is een eeuwige wet. 12 Ik geef jullie dus het allerbeste deel van de olijf-olie, van de wijn en van het graan. Het eerste deel daarvan, het deel dat ze aan Mij geven, geef Ik aan jullie. 13 Het eerste deel van alles wat geoogst wordt in het land, is voor Mij. En Ik geef het aan jullie. Iedereen in jullie gezin die rein is, mag ervan eten. 14 Alles wat in Israël aan Mij wordt gegeven, is voor jullie. 15 Alle oudste zonen en alle eerstgeboren dieren die ze aan Mij geven, zijn voor jullie. Alleen moeten jullie de oudste zonen vrijkopen. Ook de eerstgeboren onreine dieren moeten jullie vrijkopen. 16 De zonen moeten jullie vrijkopen zodra ze één maand oud zijn. Je koopt hen vrij met een bedrag van 5 sikkels zilver (55 gram), gewogen met de sikkel die in het heiligdom gebruikt wordt. Die is 20 gera. 17 Maar de eerstgeboren dieren van koeien, schapen of geiten mag je niet vrijkopen. Ze zijn voor Mij. Je moet hun bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar werpen en hun vet moet je verbranden. Als je het zó doet, ben Ik blij met het offer. 18 Maar het vlees van die dieren is voor jullie: het borststuk dat naar Mij omhoog gehouden is en heen en weer is bewogen en de rechter schouder zijn voor jullie.

19 Alle beweeg-offers die de Israëlieten aan Mij geven, geef Ik aan de priesters en hun gezinnen. Het is een eeuwige wet van Mij, een eeuwig verbond dat geldt voor jou en je familie ná jou."

De tienden van de Israëlieten en van de Levieten

20 En de Heer zei tegen Aäron: "De priesters zullen in het land geen eigen gebied krijgen. In plaats daarvan hebben ze Mij. 21 Ook de andere Levieten krijgen geen eigen gebied. Ik geef hun alle tienden van Israël.[c] Die zijn voor hen. Dat is hun loon voor het werk dat ze bij de tent van ontmoeting doen. 22 Want de Israëlieten mogen niet meer bij de tent van ontmoeting komen. Doen ze dat toch, dan zijn ze Mij ongehoorzaam en zullen ze sterven. 23 Maar de Levieten moeten dienen bij de tent van ontmoeting. Zij zijn er verantwoordelijk voor en ze zullen zelf verantwoordelijk zijn voor wat ze daarbij verkeerd doen. Dit is een eeuwige wet voor jou en je familie ná jou. Jullie krijgen geen eigen gebied bij de Israëlieten. 24 In plaats daarvan krijgen de Levieten alle tienden die de Israëlieten als beweeg-offer aan Mij geven. Daarom heb Ik gezegd dat de Levieten geen eigen gebied krijgen, zoals de andere Israëlieten."

25 De Heer zei tegen Mozes: 26 "Zeg tegen de Levieten: In plaats van een eigen gebied krijgen jullie van de Israëlieten de tienden. Daarvan moeten jullie weer een tiende deel als beweeg-offer aan Mij geven. 27 Zoals de andere Israëlieten een tiende deel van hun oogst van graan of wijn aan Mij geven, zo geven jullie aan Mij een tiende deel van de tienden die jullie krijgen. Dat is júllie beweeg-offer aan Mij. 28 Dat deel moeten jullie aan de priester Aäron geven. Maar eerst moeten jullie het naar Mij omhoog houden en heen en weer bewegen. Daarna geven jullie het aan Aäron. 29 Van alles wat jullie krijgen, moeten jullie een heel tiende deel van het beste deel aan Mij geven. 30 Zeg dus tegen de Levieten: 'De Israëlieten geven een tiende deel van het beste van hun oogst van graan of wijn als beweeg-offer aan de Heer. Daarna is het voor jullie. En jullie geven weer een tiende deel van het beste daarvan als beweeg-offer aan de Heer. Daarna is dat voor Aäron. 31 De rest mogen jullie met je hele gezin eten, waar je wil. Het is jullie loon voor het werk dat jullie in het heiligdom doen. 32 Jullie mogen daarbij niet het beste deel zelf houden, maar jullie moeten het beste deel ervan aan de Heer geven. Want jullie moeten ontzag hebben voor de offers die de Israëlieten brengen. Anders zullen jullie sterven.' "

Markus 16

Het lege graf

16 Toen de heilige rustdag voorbij was, kochten Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jakobus, en Salome specerijen en olie om Jezus' lichaam te gaan zalven. Heel vroeg op de eerste dag van de week[a] gingen ze naar het graf. De zon kwam net op. En ze zeiden tegen elkaar: "Wie zal voor ons de steen wegrollen die voor de ingang van het graf ligt?" Toen ze opkeken, zagen ze dat de steen al weggerold was. Het was een heel grote steen. Ze gingen het graf binnen. Daar zagen ze aan de rechterkant een jongeman zitten in witte kleren. Ze schrokken heel erg. Hij zei tegen hen: "Schrik maar niet! Jullie zoeken Jezus uit Nazaret, die gekruisigd is. Maar Hij is opgestaan uit de dood. Hij is hier niet. Kijk, dit is de plek waar ze Hem hadden neergelegd. Maar ga nu naar de leerlingen en naar Petrus. Zeg tegen hen dat Hij voor hen uit zal reizen naar Galilea. Daar zullen jullie Hem zien, zoals Hij jullie heeft gezegd." Ze gingen zo snel mogelijk naar buiten en vluchtten weg van het graf, bevend van angst. En ze durfden tegen niemand iets te zeggen.

Toen Jezus 's morgens vroeg op de eerste dag van de week uit de dood was opgestaan, liet Hij Zich eerst aan Maria Magdalena zien. Vroeger had Hij zeven duivelse geesten uit haar weggejaagd. 10 Ze ging weg en vertelde aan de leerlingen die bij Hem waren geweest, dat ze Jezus had gezien. Ze zaten diepbedroefd over Hem bij elkaar. 11 Toen ze hoorden dat Hij leefde en dat Maria Hem gezien had, geloofden ze haar niet.

12 Daarna liet Hij Zich zien aan twee van zijn leerlingen die op weg waren naar hun akker. Maar Hij zag er anders uit. 13 En ook zij gingen het aan de anderen vertellen. En weer geloofden ze het niet.[b] 14 Daarna liet Hij Zich aan de elf leerlingen zien terwijl ze aan het eten waren. Hij zei streng tegen hen dat ze ongelovig en eigenwijs waren. Dat zei Hij omdat ze de mensen die Hem hadden gezien nadat Hij uit de dood was opgestaan, niet hadden willen geloven.[c]

Jezus' opdracht aan zijn leerlingen

15 En Jezus zei tegen hen: "Ga nu de hele wereld in en vertel het goede nieuws aan iedereen. 16 Wie het nieuws gelooft en zich laat dopen, zal worden gered. Maar wie het niet gelooft, zal worden veroordeeld. 17 De mensen die het geloven, zullen de volgende wonderen doen: ze zullen namens Mij duivelse geesten uit mensen wegjagen, ze zullen in nieuwe talen spreken, 18 ze zullen slangen oppakken, en zelfs als ze iets dodelijks drinken zal dat hun geen kwaad doen. En als ze zieke mensen de handen opleggen, zullen die mensen gezond worden." 19 Toen de Heer Jezus dit tegen hen had gezegd, werd Hij meegenomen naar de hemel. Daar is Hij naast God gaan zitten. 20 Maar de leerlingen gingen op pad en vertelden overal het goede nieuws. En de Heer Jezus deed wonderen door hen heen. Zo liet Hij zien dat het waar was wat ze zeiden.

Psalmen 55

Psalm 55

Voor de leider van het koor. Begeleiden op een snaarinstrument. Een lied van David, om iets van te leren.

God, luister alstublieft naar mijn gebed.
Doe niet alsof U mij niet hoort.
Luister alstublieft naar me en geef me antwoord.
Ik schreeuw het uit tot U.
Mijn vijanden bedreigen me.
Mensen die zich niets van U aantrekken,
brengen me in gevaar.
Ze willen me kwaad doen omdat ze me haten.
Mijn hart krimpt in elkaar in mijn binnenste.
Ik ben doodsbang.
Ik beef van angst.
Ik sta helemaal te trillen.
Had ik maar vleugels als een duif.
Dan zou ik wegvliegen naar een veilig plekje.
Ik zou heel ver wegvliegen
en in de woestijn gaan wonen.
Ik zou snel een veilige plaats zoeken,
een schuilplaats tegen de storm.
10 Breng hen in verwarring, Heer!
Zorg dat ze ruzie met elkaar krijgen.
Want door hen is er geweld in de stad.
11 Dag en nacht zaaien ze onrust binnen de muren.
Ze veroorzaken alleen maar ellende.
12 Overal zijn misdadigers.
Op het plein heersen leugen en bedrog.

13 Het is geen vijand die mij beledigt.
Dát zou ik nog kunnen verdragen.
Het is niet iemand die mij altijd al haatte,
die mij nu bedreigt.
Voor hem zou ik me verbergen.
14 Nee, het is mijn vriend,
de man die ik vertrouwde.
15 We trokken met elkaar op.
Samen vierden we feest in Gods heiligdom.
16 Zulke vrienden mogen van mij doodvallen,
levend naar het dodenrijk gaan!
Want ze zijn door en door slecht.

17 Maar ik roep mijn God om hulp.
Hij zal me redden.
18 Van de vroege ochtend tot de late avond kreun ik het uit tot Hem.
Hij zal naar me luisteren.
19 Hij zal me redden en in veiligheid brengen,
hoeveel vijanden er ook zijn.
20 God die heerst vanaf het begin van de tijd,
zal mij horen en hen vernederen.
Want ze willen God niet gaan dienen.
Ze willen geen ontzag voor Hem hebben.
21 Hij die mij nu aanvalt, was mijn vriend.
Hij verbreekt onze vriendschap.
22 Zijn woorden zijn zo zoet als honing,
maar zijn hart is zo bitter als gal.
Zijn woorden klinken vriendelijk,
maar ze steken als getrokken zwaarden!

23 Geef al je zorgen aan de Heer.
Hij zal voor je zorgen.
Hij laat zijn vrienden nooit in de steek.
Hij zorgt ervoor dat ze nooit zullen vallen.
24 Maar zijn vijanden jaagt Hij de dood in.
Moordenaars en bedriegers doodt Hij,
nog vóór de helft van hun leven.
Maar ik vertrouw op U.

Spreuken 11:7

Als een slecht mens sterft, heeft hij niets meer te verwachten.
Hij heeft geen enkele hoop meer.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016