The Daily Audio Bible
Today's audio is from the GW. Switch to the GW to read along with the audio.
Edom, Moab en Ammon
2 Toen keerden we om en vertrokken in de richting van de woestijn. We gingen in de richting van de Rietzee, zoals de Heer tegen mij had gezegd. Dagenlang trokken we om de bergen van Seïr heen. 2 Toen zei de Heer tegen mij: 3 'Jullie hebben nu lang genoeg om deze bergen heen getrokken. Buig nu af naar het noorden. 4 Zeg tegen het volk: Jullie zullen nu door het gebied van jullie broeders trekken: het volk van Ezau in Seïr.[a] Ze zullen bang voor jullie zijn, maar denk er om: daag hen niet uit. 5 Want Ik zal jullie niets van hun land geven. Nog geen voetbreed mogen jullie ervan hebben. Want de bergen van Seïr heb Ik aan het volk van Ezau gegeven. 6 Als jullie eten willen hebben, moeten jullie daarvoor betalen. Ook voor het water dat jullie er drinken moeten jullie betalen. 7 Want bij alles wat jullie doen, ben Ik goed voor jullie geweest. Ik heb op deze hele tocht door de woestijn voor jullie gezorgd. Ik ben deze 40 jaar met jullie geweest, en jullie hebben aan niets tekort gehad.' 8 We trokken weer bij het volk van Ezau in Seïr vandaan, weg van de vlakte van Elat en Ezeon-Geber. We sloegen de richting in van de woestijn van Moab.
9 Toen zei de Heer tegen mij: 'Maak het volk Moab niet kwaad en daag het niet uit. Want Ik zal jullie niets van zijn land geven. Want het land Ar heb Ik aan het volk van Lot gegeven.'[b] 10 (Vroeger hadden de Emieten daar gewoond. Dat was een sterk en groot volk, met mensen die net zo groot waren als de Enakieten. 11 Ze werden reuzen genoemd, net als de Enakieten. Men zei dat ze van de Refaïeten afstamden. De Moabieten noemden hen Emieten. 12 En in Seïr woonden vroeger de Horieten. Maar het volk van Ezau had hen uit hun land weggejaagd en hen vernietigd. Daarna waren ze zelf in dat land gaan wonen, net zoals Israël heeft gedaan met het land dat de Heer hun had gegeven.) 13 De Heer zei: 'Ik wil dat jullie de beek Zered oversteken.' Toen staken we de beek Zered over. 14 Er was 38 jaar voorbij gegaan sinds we van Kades-Barnea vertrokken waren. In die jaren waren alle mannen die met het leger konden meegaan tot de laatste man gestorven. 15 Want de Heer had gezworen dat hij hen tot de laatste man zou doden. 16 Toen alle krijgers van het leger tot de laatste man waren gestorven, 17 zei de Heer tegen mij: 18 'Trek nu langs het land van Moab, langs de stad Ar. 19 Dan komen jullie in de buurt van de Ammonieten. Maar denk er om: daag hen niet uit. Ik zal jullie niets van het land van de Ammonieten geven. Want Ik heb het aan het volk van Lot gegeven.'[c]
20 (Ook in dit land hadden eerst reuzen gewoond. De Ammonieten noemden hen Zamzummieten. 21 Dat was een sterk en groot volk van mensen die zo groot waren als de Enakieten. Maar de Heer had de Zamzummieten laten verjagen en vernietigen door de Ammonieten. En de Ammonieten waren in dat land gaan wonen. 22 Net zoals de Heer de Horieten uit het land Seïr had laten verjagen en vernietigen door het volk van Ezau, en het volk van Ezau in Seïr was gaan wonen. Daar wonen ze nu nog steeds. 23 En de Kaftorieten, die uit Kaftor waren gekomen, hebben de Avvieten verjaagd en vernietigd en zijn in hun land gaan wonen, vanaf Hazerim tot aan Gaza.)
24 De Heer had gezegd: 'Breek nu het tentenkamp af en steek de beek de Arnon over, het land van de Amorieten in. Daag koning Sihon die in Hesbon woont uit voor de strijd. Verover zijn land. 25 Want Ik geef hem en zijn land in jullie macht. Ik zal ervoor zorgen dat vanaf nu de mensen bang voor jullie zullen zijn. Ze zullen beven van angst als ze over jullie horen.'
Hoe koning Sihon werd verslagen
26 Toen stuurde ik vanuit de Kedemot-woestijn boodschappers met een vredes-boodschap naar koning Sihon in Hesbon. 27 Ze moesten hem zeggen: 'Mogen we alstublieft door uw land trekken. We zullen op de grote weg blijven en er niet vanaf gaan. 28 Laat ons te voet door uw land trekken. En geef ons alstublieft water en brood. We zullen u ervoor betalen. 29 Het volk van Ezau in Seïr heeft ons ook door hun land laten gaan, en de Moabieten in Ar ook. We willen graag door uw land naar de Jordaan trekken. Die zullen we oversteken naar het land dat onze Heer God ons zal geven.' 30 Maar koning Sihon wilde ons niet door zijn land laten trekken. Want de Heer maakte hem koppig. Hij wilde hem door jullie laten overwinnen, en dat is ook gebeurd.
31 Toen zei de Heer tegen mij: 'Ik zal allereerst Sihon en zijn land aan jullie geven. Verover zijn land.' 32 Koning Sihon kwam ons met zijn hele leger tegemoet. Bij Jahaz viel hij ons aan. 33 Maar onze Heer God zorgde ervoor dat we hem, zijn zonen en zijn hele leger konden verslaan. 34 We veroverden en verwoestten al zijn steden. We doodden alle mannen, vrouwen en kinderen. We lieten niemand in leven. 35 Alleen het vee en alle spullen uit de steden die we hadden veroverd, namen we mee als buit. 36 We veroverden alle steden vanaf de stad Aroër langs de oever van de Arnon, tot aan Gilead. De Heer God gaf ze allemaal aan ons.
37 Alleen het gebied van de Ammonieten veroverden we niet. Het dal waar de Jabbok stroomt en de grote steden in de bergen veroverden we niet. Want onze Heer God verbood ons om daarheen te gaan.
Hoe koning Og werd verslagen
3 Toen we in de richting van Bazan trokken, kwam koning Og van Bazan ons met zijn hele leger tegemoet. Bij Edreï viel hij ons aan. 2 Maar de Heer zei tegen mij: 'Wees niet bang voor hem. Ik zal ervoor zorgen dat jullie hem en zijn hele leger zullen verslaan. Jullie zullen met hem hetzelfde doen als met koning Sihon die in Hesbon woonde.' 3 En onze Heer God zorgde ervoor dat we ook koning Og en zijn hele leger konden verslaan. We lieten niemand van hen in leven. 4 We veroverden ook alle 60 steden in het koninkrijk van Og in Bazan. Dus het hele gebied van Argob. 5 Het waren allemaal sterke steden met hoge muren met deuren en grendels. Verder nog een heel aantal steden zónder muren. 6 We doodden alle mannen, vrouwen en kinderen, zoals we ook bij koning Sihon van Hesbon hadden gedaan. 7 Maar al het vee en alle spullen uit de steden namen we mee als buit.
8 Zo veroverden we aan de oostkant van de Jordaan het land van de twee koningen van de Amorieten. We veroverden het hele gebied vanaf de beek de Arnon tot aan de berg Hermon. 9 (De Sidoniërs noemen die berg Sirjon. De Amorieten noemen hem Senir.) 10 Zo veroverden we al hun steden op de vlakte, dus heel Gilead en heel Bazan tot Salcha en Edreï. Dat zijn alle steden van het koninkrijk van Og in Bazan. 11 (Koning Og van Bazan was de laatste van het volk van reuzen. Hij had een ijzeren rustbank.[d] Die wordt bewaard in de stad Rabba van de Ammonieten. Zijn rustbank is 9 el (4 m) lang en 4 el (1,8 m) breed, gemeten met de gewone el.)
Hoe het land van Og werd verdeeld onder de stammen
12 Zo veroverden we toen dat land. Daarvan gaf ik het gebied vanaf Aroër aan de beek Arnon, en de helft van de bergen van Gilead en de steden die daar liggen, aan de stammen van Ruben en Gad. 13 De rest van Gilead met heel Bazan, dus het koninkrijk van Og, gaf ik aan de halve stam van Manasse. Zo kregen zij dus samen het hele gebied Argob. (Het hele land Bazan wordt het land van de reuzen genoemd.) 14 Jaïr, uit de stam van Manasse, kreeg de hele streek van Argob tot de streek van de Gezurieten en de Maächatieten. Hij noemde die streek naar zichzelf: Bazan Havvot Jaïr (= 'de dorpen van Jaïr'). Zo heet die streek nog steeds. 15 Aan Machir, ook uit de stam van Manasse, gaf ik Gilead. 16 Aan de stammen van Ruben en Gad gaf ik het gebied vanaf Gilead tot aan de Arnon. De zuidgrens liep door het midden van deze beek. De noordgrens was de beek de Jabbok. Daar begint het gebied van de Ammonieten. 17 Verder gaf ik hun de vlakte en de Jordaan met het gebied dat daarbij hoort, vanaf Kinneret tot aan de Zoutzee in de vlakte, dus tot aan Asdot-Pisga aan de oostkant van de Zoutzee.
18 In die tijd beval ik de stammen van Ruben en Gad en de halve stam van Manasse: 'Jullie Heer God heeft jullie dit land gegeven. Jullie mogen het hebben. Maar dan moeten jullie wel vooraan het leger van de andere stammen de Jordaan oversteken. Alle mannen die met het leger kunnen meegaan, moeten mee. 19 Alleen jullie vrouwen, kinderen en vee (ik weet dat jullie veel vee hebben) mogen achterblijven in de steden die ik jullie heb gegeven. 20 Jullie moeten met de andere stammen meestrijden. Totdat de Heer ook aan hen vrede en rust zal hebben gegeven, net zoals Hij aan jullie heeft gegeven. De Heer God gaat hun het land aan de overkant van de Jordaan geven. Jullie moeten hen helpen dat te veroveren. Daarna mogen jullie teruggaan naar het land dat ik aan jullie heb gegeven.'
21 Tegen Jozua zei ik: 'Je hebt met eigen ogen gezien wat jullie Heer God met deze twee koningen heeft gedaan. De Heer zal hetzelfde doen met alle andere koninkrijken waar je nog naartoe gaat. 22 Wees dus niet bang voor hen, want de Heer God strijdt Zelf voor jullie.'
Hoe Mozes God smeekte om ook het beloofde land in te mogen gaan
23 Ook smeekte ik de Heer toen: 24 'U bent nog maar net begonnen met mij te laten zien hoe sterk en machtig U bent. Want welke god in de hemel of op de aarde kan zulke geweldige dingen doen als U? 25 Laat mij alstublieft de Jordaan oversteken. Dan kan ik het prachtige land zien dat aan de overkant ligt, dat prachtige bergland en de Libanon.' 26 Maar door jullie schuld was de Heer boos op mij. Hij wilde niet naar me luisteren. Hij zei tegen mij: 'Zo is het genoeg. Ik wil je er niet meer over horen. 27 Klim naar de top van de Pisga en kijk naar het westen, noorden, zuiden en oosten. Kijk goed rond, want je zal de Jordaan niet oversteken. 28 Maar zeg tegen Jozua wat hij moet doen. Want hij zal de leiding van je overnemen. Bereid hem goed voor op zijn taak. Want hij zal het volk naar de overkant brengen. Hij zal ervoor zorgen dat dit volk het land krijgt dat jij zal zien.' 29 En we bleven in het dal tegenover Bet-Peor.
Jezus kiest de twaalf leerlingen uit
12 Op een keer ging Jezus naar de bergen om te bidden. De hele nacht lang bad Hij tot God. 13 Toen het weer dag was geworden, riep Hij zijn leerlingen bij Zich. Hij koos er twaalf uit. Die noemde Hij apostelen.[a] 14 Het waren Simon, die Hij ook Petrus noemde, Petrus' broer Andreas, Jakobus, Johannes, Filippus, Bartolomeüs, 15 Matteüs (= Levi), Tomas, Jakobus de zoon van Alfeüs, Simon die de bijnaam 'de Zeloot' had, 16 Judas de zoon van Jakobus, en Judas Iskariot, die Hem later verraden heeft.
17 Hij daalde met hen de berg weer af en bleef staan op een vlakte. Daar was een grote groep mensen samengestroomd: een groot aantal van zijn leerlingen, maar ook andere mensen uit heel Judea en uit Jeruzalem. Ook uit de steden Tyrus en Sidon, die aan de zee liggen. 18 Ze waren gekomen om Hem te horen spreken en om door Hem te worden genezen. Ook mensen die last hadden van duivelse geesten werden genezen. 19 En iedereen probeerde Hem aan te raken. Want er ging kracht van Hem uit en Hij maakte iedereen gezond.
Lessen en waarschuwingen
20 En Jezus keek zijn leerlingen aan en zei: "Het is heerlijk voor je als je niet veel hebt, want het Koninkrijk van God is voor jou. 21 Het is heerlijk voor je als je honger hebt, want God zal je honger stillen. Het is heerlijk voor je als je nu huilt, want je zal lachen. 22 Het is heerlijk voor je als de mensen je haten omdat je in de Mensenzoon gelooft. Wees er blij over als ze niet met je willen omgaan, je uitschelden en lelijke dingen van je zeggen die niet waar zijn. 23 Wees er blij over en wees vrolijk! Want je krijgt er een grote beloning voor in de hemel. Want hetzelfde hebben hun voorouders met de profeten gedaan.
24 Maar pas op, rijke mensen! Want jullie hebben je troost al. 25 Pas maar op, jullie die nu zoveel te eten hebben! Want jullie zullen honger hebben. Pas maar op, jullie die nu plezier hebben en lachen! Want jullie zullen verdriet hebben en huilen. 26 Pas maar op als alle mensen goede dingen van jullie zeggen. Want hetzelfde hebben hun voorouders met de leugen-profeten gedaan."
Wees goed voor je vijanden
27 Jezus zei: "Luister naar wat Ik zeg: houd van je vijanden en wees goed voor de mensen die je haten.[b] 28 Zegen de mensen die je vervloeken, en bid voor de mensen die je slecht behandelen. 29 Als iemand je op je linkerwang slaat, draai dan ook je rechterwang naar hem toe. Als iemand je mantel afpakt, geef hem dan ook je hemd. 30 Als iemand iets van je wil lenen of van je afpakt, geef het hem dan en vraag het niet terug. 31 Behandel andere mensen op dezelfde manier als je zelf behandeld zou willen worden.
32 Als je alleen houdt van je vrienden, wat is daar dan voor bijzonders aan? Want ook slechte mensen houden van hun vrienden. 33 En als je iets goeds doet voor iemand die iets goeds doet voor jou, wat is daar dan voor bijzonders aan? Ook slechte mensen doen dat. 34 En als je alleen iets wil uitlenen aan iemand van wie je het ook weer terug zal krijgen, wat is daar dan voor bijzonders aan? Ook slechte mensen lenen aan andere slechte mensen om weer evenveel terug te willen krijgen. 35 Nee, houd van je vijanden en wees goed voor hen. Leen iets uit zonder te verwachten dat je het terug zal krijgen. Dan zul je een grote beloning krijgen en een kind van de Allerhoogste God zijn. Want Hij is óók goed voor de ondankbare en slechte mensen.
36 Wees vriendelijk, net zoals jullie Vader vriendelijk is. 37 Oordeel niemand. Dan zul jij ook niet geoordeeld worden. Veroordeel niemand. Dan zul jij ook niet veroordeeld worden. Laat los, dan zul jij ook losgelaten worden. 38 Geef, dan zal er ook aan jou gegeven worden: een goed gevulde, aangedrukte, geschudde, overlopende maatbeker zullen de mensen je geven. Want de maat waarmee jij andere mensen meet, daarmee zul jij ook gemeten worden."
Psalm 67
1 Een lied. Voor de leider van het koor. Begeleiden met een snaarinstrument.
2 God, heb medelijden met ons en zegen ons.
Wees alstublieft goed voor ons.
3 Dan zullen de mensen op aarde weten wat U doet.
Alle volken zullen weten dat U een goede God bent.
4 God, alle volken zullen U prijzen.
Alle volken zullen U samen prijzen.
5 Alle landen zullen blij zijn en juichen.
Want U heerst rechtvaardig.
U leidt de volken.
6 God, alle volken zullen U prijzen.
Alle volken zullen U samen prijzen.
7 De aarde gaf ons weer een rijke oogst.
U, onze God, bent goed voor ons.
8 U zal goed voor ons zijn.
Daardoor zullen alle mensen op aarde
diep ontzag voor U hebben.
27 Als je probeert om altijd het goede te doen, zal God goed voor je zijn.
Maar als je altijd kwaad wil doen, zal het kwaad je treffen.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016