The Daily Audio Bible
Today's audio is from the NIV. Switch to the NIV to read along with the audio.
Waarschuwing tegen het aanbidden van afgoden
13 Stel dat er bij jullie een profeet is, of iemand die dromen van God krijgt. En stel dat hij tegen jullie zegt dat er een teken of een wonder gaat gebeuren. 2 Stel dat het teken of wonder dat hij heeft verteld ook gebeurt, maar dat hij óók zegt: 'Laten we andere goden gaan dienen en aanbidden.' 3 Dan moeten jullie niet naar hem luisteren. Want de Heer God test jullie. Hij wil weten of jullie wel met je hele hart en je hele ziel van Hem houden. 4 Volg alleen jullie Heer God en heb diep ontzag voor Hem. Houd je aan zijn wetten. Gehoorzaam Hem, dien Hem en wees trouw aan Hem. 5 En die profeet of dromer moet worden gedood. Want hij probeerde jullie ongehoorzaam te maken aan de Heer God, die jullie uit de slavernij in Egypte heeft bevrijd. Hij heeft jullie willen wegtrekken van de weg die jullie Heer God heeft gewezen. Zo moeten jullie het kwaad uit Israël wegdoen.
6 Stel dat iemand je stiekem probeert te verleiden om andere goden te gaan aanbidden. Het kan je eigen broer, je moeder, je zoon, je dochter, je eigen vrouw of je allerbeste vriend zijn die dat probeert. 7 Hij wil dat je goden gaat aanbidden van één van de volken om jullie heen, of van volken ver weg. 8 Doe dan niet wat hij zegt. Luister niet naar hem. Je mag niet doen alsof het niet erg is wat hij zegt. Nee, je mag hem zelfs niet in leven laten. Je mag hem niet verbergen. 9 Je moet hem met stenen doodgooien. Jij moet als eerste een steen naar hem gooien, en daarna de anderen. 10 Hij moet gedood worden omdat hij heeft geprobeerd om je weg te trekken van de Heer God, die jullie uit de slavernij in Egypte heeft bevrijd. 11 Als de andere Israëlieten ervan horen, zullen ze diep ontzag hebben en niemand zal nog een keer zoiets durven doen.
12 Stel dat je over één van de steden die de Heer jullie gaat geven, hoort zeggen: 13 'Slechte mensen van je eigen volk hebben in die stad de bewoners weggetrokken van God. Ze hebben hen opgestookt om andere goden te gaan aanbidden.' 14 Dan moeten jullie dat goed onderzoeken en nagaan of het waar is. Als blijkt dat het waar is en er inderdaad zoiets vreselijks is gebeurd, 15 dan moeten jullie de bewoners van die stad doden. Zelfs het vee in die stad moeten jullie doden. 16 Verzamel dan de hele buit op het plein en steek daarna de stad met de buit in brand, als één groot brand-offer voor jullie Heer God. En die stad moet voor altijd in puin blijven liggen. Hij mag niet meer worden herbouwd. 17 En jullie mogen niets houden van wat er in die stad was, want het is vervloekt. Dan zal de Heer God niet langer kwaad zijn en zal Hij goed voor jullie zijn. Dan zal Hij jullie tot een groot volk maken, zoals Hij aan jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob heeft beloofd. 18 Wees dus gehoorzaam aan jullie Heer God en doe alles wat Hij jullie heeft bevolen. Dan leven jullie zoals Hij het wil.
Dieren die wel en dieren die niet gegeten mogen worden
14 Jullie zijn kinderen van jullie Heer God. Daarom mogen jullie je niet in je lichaam snijden als er iemand is gestorven. Scheer ook niet je hoofd kaal als teken van verdriet over een dode.[a] 2 Want jullie zijn van je Heer God. Hij heeft jullie uit alle andere volken uitgekozen om zijn eigen volk te zijn.
3 Eet niets wat de Heer walgelijk vindt. 4 Dit zijn de dieren die jullie mogen eten: koeien, schapen, geiten, 5 herten, reeën, antilopen, steenbokken, dassen, wilde buffels en gemzen. 6 Dus alle dieren die gespleten hoeven hebben (namelijk hoeven die helemaal in tweeën zijn gedeeld) en die herkauwen. 7 Maar de volgende dieren mogen jullie niet eten: kamelen, hazen en konijnen. Zij herkauwen wel,[b] maar hebben geen gespleten hoeven. Zij zijn onrein voor jullie. 8 Ook varkens mogen jullie niet eten, want die hebben wel gespleten hoeven, maar herkauwen niet. Ze zijn onrein voor jullie. Jullie mogen ze niet eten. En als jullie ze ergens dood vinden, mogen jullie ze niet aanraken.
9 Van de dieren die in het water leven, mogen jullie alle dieren eten die vinnen én schubben hebben. 10 Maar jullie mogen geen waterdieren eten die geen vinnen of geen schubben hebben. Die dieren zijn onrein voor jullie.
11 Alle reine vogels mogen jullie eten. 12 Maar de volgende vogels mogen jullie niet eten: arenden, haviken, zeearenden, 13 wouwen, alle soorten gieren 14 en alle soorten kraaien. 15 Ook geen struisvogels, koekoeken en alle soorten sperwers. 16 Ook geen uilen, kauwtjes, 17 roerdompen, pelikanen en aalscholvers, 18 ooievaars en alle soorten reigers, hoppen en vleermuizen. 19 Ook alle insecten zijn onrein voor jullie.[c] Jullie mogen die niet eten. 20 Maar alle reine vogels mogen jullie eten.
21 Jullie mogen geen vlees eten van dieren die jullie dood hebben gevonden. Jullie mogen zulk vlees wel te eten geven aan de vreemdelingen die in jullie steden wonen, of verkopen aan een buitenlander. Maar jullie mogen er zelf niet van eten, want jullie zijn van de Heer.
En je mag een jong geitje niet koken in de melk van zijn moeder.
Het tiende deel van de oogst
22 Geef elk jaar heel precies een tiende deel van de hele oogst van jullie akkers aan de Heer. 23 Breng dat tiende deel van jullie graan, wijn en olijf-olie, samen met de eerstgeboren dieren van jullie koeien, schapen en geiten, naar de plaats die jullie Heer God zal uitkiezen om te wonen. Maak van die tienden een feestmaaltijd klaar en eet die op. Zo zullen jullie leren om je leven lang diep ontzag te hebben voor de Heer God.
24 Als jullie ver weg wonen van de plaats die jullie Heer God zal uitkiezen, dan is het misschien te moeilijk om dat tiende deel van de oogst mee te nemen. 25 Verkoop het dan en neem het geld mee naar de plaats die de Heer God zal uitkiezen. 26 Gebruik dat geld om daar te kopen waar jullie zin in hebben: koeien, schapen of geiten, wijn of andere drank of wat jullie ook maar willen. Maak er een feestmaaltijd van klaar bij de Heer en eet daarvan met je gezin. 27 Laat ook de Levieten die in jullie stad wonen, mee-eten. Jullie mogen hen niet aan hun lot overlaten. Want zij hebben geen eigen stuk grond zoals jullie.
28 Verzamel om de drie jaar het tiende deel van de oogst van dat derde jaar in je eigen stad. 29 Dat is voor de Levieten (omdat zij geen eigen stuk grond hebben), de vreemdelingen, de weeskinderen en de weduwen die in jullie stad wonen. Ze mogen daarvan eten zoveel ze willen. Dan zal jullie Heer God al jullie werk zegenen.
Het heilige rustjaar
15 Om de zeven jaar moeten jullie iedereen die een schuld aan iemand anders heeft, die schuld kwijtschelden. 2 Iedereen die nog iets van een volksgenoot moet terugkrijgen, moet hem dat kwijtschelden. Je mag niemand nog dwingen om terug te betalen, want de Heer zegt dat je het moet kwijtschelden. 3 Een buitenlander mogen jullie wél dwingen om zijn schuld te betalen. Maar wat je nog van één van je volksgenoten moet krijgen, moet je hem kwijtschelden.
4 Niemand van jullie hoeft trouwens arm te zijn. Want de Heer zal goed voor jullie zijn in het land dat Hij jullie gaat geven. 5 Maar dan moeten jullie wel gehoorzaam zijn aan de hele wet van de Heer God die ik jullie nu geef. 6 Dan zal de Heer God goed voor jullie zijn. Daardoor zullen jullie aan veel volken uitlenen, maar zelf zullen jullie niets hoeven te lenen. Jullie zullen over veel volken heersen, maar geen enkel volk zal over jullie heersen.
7 Maar stel dat tóch in één van jullie steden iemand woont die arm is. Dan mogen jullie niet hard voor hem zijn door hem niets te geven. 8 Jullie moeten goed voor hem zijn en meer dan genoeg aan hem uitlenen. Geef hem ruim wat hij nodig heeft. 9 Pas op dat jullie niet denken: 'Ik leen niets aan hem uit, want het is al bijna het zevende jaar, het jaar dat alle schulden worden kwijtgescholden. Dan krijg ik er niets meer van terug.' Want als je hem daarom niets geeft, zal je arme volksgenoot over jou tot de Heer roepen en je zal schuldig zijn. 10 Geef hem gul, zonder tegenzin. Want omdat je hem hebt gegeven, zal je Heer God goed voor je zijn bij alles wat je doet. 11 Want er zullen altijd wel arme mensen in het land zijn. Daarom beveel ik jullie dat jullie gul moeten zijn voor de arme mensen en voor de mensen die het moeilijk hebben.
Vrijlating van slaven
12 Als iemand van je eigen volk zichzelf als slaaf aan je verkoopt, moet hij je zes jaar dienen. Maar in het zevende jaar moet je hem vrij laten weggaan. 13 Maar je mag hem niet met lege handen laten vertrekken. 14 Je moet hem een paar van je schapen of geiten, graan en wijn meegeven. Geef hem gul van de dingen die de Heer God jou gegeven heeft. 15 Vergeet niet dat je zelf een slaaf bent geweest in Egypte en dat de Heer God je heeft bevrijd. Daarom beveel ik jullie dit.
16 Maar stel dat die slaaf tegen je zegt: 'Ik wil niet bij je vertrekken,' omdat hij van jou en je gezin is gaan houden omdat hij het goed bij je heeft. 17 Dan moet je een grote spijker nemen en die door zijn oor in de deur slaan.[d] Dan zal hij voor altijd je slaaf blijven. Hetzelfde moet je doen met een slavin die wil blijven.
18 Je moet het niet erg vinden om een slaaf weg te laten gaan, want dankzij hem heb je zes jaar lang geen knecht hoeven betalen.
Houd je aan deze regels. Dan zal de Heer God goed voor je zijn bij alles wat je doet.
De eerstgeboren dieren
19 Alle eerstgeboren mannetjes-dieren van jullie koeien, schapen en geiten zijn voor jullie Heer God. Jullie mogen dus niet met een eerstgeboren dier op het land werken of de wol ervan gebruiken. 20 Maar jullie moeten ze elk jaar voor jullie Heer God slachten in de plaats die de Heer zal uitkiezen. Je moet er samen met je gezin een feestmaaltijd van houden. 21 Maar als het dier niet gezond is, mogen jullie het niet voor jullie Heer God slachten. Bijvoorbeeld als het kreupel, blind of ziek is. 22 Dan moeten jullie het gewoon thuis opeten. Reine en onreine mensen mogen ervan eten, net zoals van een hert of een ander wild dier. 23 Alleen het bloed mogen jullie niet eten. Dat moeten jullie op de grond uitgieten, zoals je water uitgiet.
Jezus geneest een zieke vrouw en het dochtertje van Jaïrus
40 Toen Jezus terugkwam, wachtte er een grote groep mensen op Hem. Want ze hadden al naar Hem staan uitkijken. 41 Toen kwam er een leider van de synagoge naar Jezus toe. Hij heette Jaïrus. Hij liet zich voor Jezus' voeten op zijn knieën vallen en smeekte Hem om naar zijn huis te komen. 42 Want zijn enige dochter, die ongeveer twaalf jaar oud was, was heel erg ziek en lag op sterven.
Jezus ging met hem mee. Maar de hele groep mensen drong tegen Hem op. 43 Er kwam een vrouw naar Hem toe die al twaalf jaar lang bloed verloor. Ze had al haar geld uitgegeven aan de dokters. Maar niemand had haar kunnen genezen. 44 Ze kwam van achteren naar Hem toe en raakte de onderrand van zijn mantel aan. Onmiddellijk stopte het bloeden.
45 Jezus vroeg: "Wie heeft Mij aangeraakt?" Iedereen zei dat hij het niet geweest was. En Petrus zei: "Meester, de mensen duwen en dringen tegen U aan! En dan vraagt U wie U aangeraakt heeft?" 46 Maar Jezus zei: "Iemand heeft Mij aangeraakt. Want Ik merkte dat er kracht uit Mij ging." 47 De vrouw begreep dat Jezus het had gemerkt. Ze kwam bevend dichterbij[a] en liet zich voor Hem op haar knieën vallen. Toen vertelde ze Hem waarom ze Hem had aangeraakt en dat ze onmiddellijk was genezen. Iedereen hoorde het. 48 En Hij zei tegen haar: "Dochter, wees niet bang, je geloof heeft je gered. Ga in vrede."
49 Op dat moment kwam er iemand van het huis van Jaïrus. Hij zei tegen Jaïrus: "Uw dochter is gestorven. U hoeft de Meester niet meer te storen!" 50 Maar Jezus hoorde het en zei: "Wees niet bang, maar geloof! Dan zal ze worden gered." 51 Hij ging het huis binnen. Alleen Petrus, Johannes en Jakobus mochten mee naar binnen, en de ouders van het kind. Verder niemand. 52 Iedereen huilde en jammerde over haar. Maar Jezus zei: "Stop met huilen. Ze is niet gestorven, maar ze slaapt." 53 De mensen lachten Hem uit. Want ze wisten dat het kind dood was. 54 Maar Hij stuurde hen allemaal weg. Toen pakte Hij haar hand en riep: "Kind, sta op!" 55 En haar geest kwam in haar terug en ze stond onmiddellijk op. Jezus zei dat ze haar iets te eten moesten geven. 56 Haar ouders waren stomverbaasd. Maar Hij verbood hun om er met iemand over te praten.
Jezus stuurt zijn twaalf leerlingen op pad
9 Daarna riep Jezus zijn twaalf leerlingen bij Zich. Hij gaf hun de macht over alle duivelse geesten en om ziekten te genezen. 2 Toen stuurde Hij hen erop uit om de mensen over het Koninkrijk van God te gaan vertellen en de zieken te genezen. 3 Hij zei tegen hen: "Neem niets mee voor onderweg. Geen staf, geen reistas, geen brood, geen geld en geen extra kleren. 4 Als jullie ergens onderdak krijgen, blijf daar dan een poosje en reis van daar weer verder. 5 Als de mensen van een stad jullie niet willen ontvangen en niet naar jullie willen luisteren, ga dan uit die stad weg. Klop het stof van je voeten af om hen te waarschuwen." 6 Toen gingen ze op weg en reisden van dorp naar dorp. Ze vertelden overal het goede nieuws aan de mensen en genazen de zieken.
Psalm 71
1 Heer, ik vertrouw op U.
Stel me alstublieft nooit teleur.
2 Red mij en bevrijd mij, omdat U rechtvaardig bent.
Hoor mij roepen en red mij.
3 Wees de rots onder mijn voeten,
een burcht waar ik altijd veilig kan wonen.
U zal me redden.
Bij U ben ik veilig, op U kan ik vertrouwen.
4 Mijn God, red me uit de handen van de mensen
die zich niets van U aantrekken.
Red me uit de greep van die schurken.
5 Want ik vertrouw op uw hulp.
Heer, ik vertrouw al mijn hele leven op U.
6 Vanaf de dag dat ik werd geboren
heb ik op U vertrouwd.
Zelfs al vóór mijn geboorte zorgde U voor mij.
Daarom zal ik altijd dankliederen voor U zingen.
7 Heel veel mensen hebben gezien
dat mijn leven één groot wonder is,
doordat ik bij U altijd zo veilig ben als in een burcht.
8 Ik dank U aldoor.
Ik prijs U de hele dag.
9 Laat me niet in de steek nu ik oud ben geworden.
Laat me niet alleen nu ik zwak geworden ben.
10 Want mijn vijanden overleggen met elkaar
hoe ze me kunnen doden.
11 Ze zeggen:
"God heeft hem in de steek gelaten.
We kunnen hem achtervolgen en grijpen,
want niemand zal hem redden."
12 God, laat me niet in de steek!
Mijn God, kom mij gauw helpen!
13 Zorg ervoor dat hun plannen niet slagen.
Zorg dat het slecht met hen afloopt.
Maak dat de mensen die mij willen doden,
voor schut zullen komen te staan.
14 Maar ik blijf op U vertrouwen.
Ik zal U altijd blijven prijzen.
15 Ik zal iedereen vertellen dat U rechtvaardig bent,
want U heeft mij een ontelbaar aantal keren gered.
16 Ik zal vertellen
over de geweldige dingen die U heeft gedaan,
over uw rechtvaardigheid.
17 God, U heeft me van kind af aan over U geleerd.
En nog steeds vertel ik elke dag over uw wonderen.
18 Laat me niet in de steek nu ik oud en grijs geworden ben.
Laat me aan de mensen vertellen wat U allemaal heeft gedaan.
Laat me aan mijn kinderen en kleinkinderen vertellen van uw macht.
19 Zo hoog als de hemel is, zó groot is uw rechtvaardigheid.
Wie is er zoals U? U heeft geweldige dingen gedaan!
20 U heeft me veel ellende laten meemaken.
Maar U zal me weer nieuw leven geven,
mij redden van het dodenrijk.
21 U zal ervoor zorgen dat ik weer geëerd word.
U zal me troosten.
22 Dan zal ik voor U op mijn harp spelen.
Ik zal uw trouw prijzen, mijn God.
Ik zal liederen voor U zingen
en op de citer spelen voor de Heilige God van Israël.
23 Ik zal voor U zingen en juichen,
want U heeft mijn leven gered.
24 Ik zal elke dag vertellen over uw rechtvaardigheid.
Want de mensen die mij willen doden, zult U voor schut zetten.
Ze zullen rood van schaamte worden.
5 Goede mensen bedenken alleen eerlijke en rechtvaardige dingen.
Slechte mensen zijn alleen maar kwaad van plan.
6 De woorden van slechte mensen zijn dodelijk.
Maar de woorden van eerlijke mensen brengen redding.
7 Slechte mensen komen ten val en zijn er niet meer.
Maar de familie van goede mensen zal altijd blijven bestaan.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016