The Daily Audio Bible
Today's audio is from the GW. Switch to the GW to read along with the audio.
Wetten voor vrouwen die een belofte aan de Heer doen
30 Mozes zei tegen de leiders van de stammen van Israël: 2 "Dit is wat de Heer bevolen heeft: Als een man iets aan Mij belooft of zweert, moet hij zich daaraan houden. Hij moet precies doen wat hij beloofd of gezworen heeft.
3 Als een vrouw iets aan Mij belooft terwijl ze nog bij haar vader thuis woont, 4 en haar vader is het er niet mee eens maar hij zegt dat niet gelijk tegen haar, moet ze alles doen wat ze beloofd of gezworen heeft. 5 Maar als haar vader haar gelijk heeft gezegd dat hij het er niet mee eens is, dan telt het niet wat ze aan Mij heeft beloofd. Ze hoeft het niet te doen. Ik zal haar vergeven dat ze niet doet wat ze beloofd heeft, omdat haar vader het er niet mee eens was.
6 Als ze verloofd is op het moment dat ze haar beloften doet, 7 en de man met wie ze zal trouwen is het niet met haar eens maar hij zegt dat niet gelijk tegen haar, moet ze alles doen wat ze beloofd heeft. 8 Maar als hij het haar gelijk heeft gezegd dat hij het er niet mee eens is, dan telt het niet wat ze aan Mij heeft beloofd. Ze hoeft het niet te doen. Ik zal haar vergeven dat ze niet doet wat ze beloofd heeft.
9 Een weduwe of een vrouw die door haar man is weggestuurd, moet altijd alles doen wat ze aan Mij beloofd heeft.
10 Als een getrouwde vrouw iets aan Mij beloofd of gezworen heeft, 11 en haar man is het er niet mee eens maar hij zegt dat niet gelijk tegen haar, moet ze alles doen wat ze beloofd heeft. 12 Maar als haar man duidelijk gelijk heeft gezegd dat hij het er niet mee eens is, dan telt het niet wat ze aan Mij heeft beloofd. Ze hoeft het niet te doen. Ik zal haar vergeven dat ze niet doet wat ze beloofd heeft. 13 Het hangt dus af van haar man of ze moet doen wat ze aan Mij heeft beloofd, of niet. 14 Als hij het er niet mee eens is maar hij zegt dat niet gelijk tegen haar, dan moet zij daardoor doen wat ze aan Mij heeft beloofd. Want hij heeft niet gelijk tegen haar gezegd dat hij het er niet mee eens is. 15 Als hij pas later zegt dat hij het er niet mee eens is, is hij verantwoordelijk voor wat zij beloofd of gezworen heeft. Hij wordt gestraft als zij niet doet wat ze aan Mij beloofd heeft."
16 Dit zijn de regels die de Heer aan Mozes gegeven heeft over de verantwoordelijkheid van een man voor zijn vrouw, en van een vader voor zijn dochter zolang zij nog bij hem thuis woont.
De wraak van Israël op de Midianieten
31 De Heer zei tegen Mozes: 2 "Ik wil dat je wraak neemt op de Midianieten.[a] Daarna zul je sterven." 3 Toen zei Mozes tegen het volk: "Maak je klaar voor de strijd: de Heer wil dat we wraak nemen op de Midianieten. 4 Elke stam van Israël moet 1000 mannen sturen." 5 Zo werden uit elke stam 1000 mannen gestuurd: 12.000 mannen maakten zich klaar voor de strijd. 6 Mozes stuurde de priester Pinehas, de zoon van Eleazar, met het leger mee. Pinehas had de heilige voorwerpen en de trompetten bij zich. 7 Ze vielen de Midianieten aan, zoals de Heer aan Mozes bevolen had. Ze doodden alle mannen. 8 Ook doodden ze de vijf koningen van Midian: Evi, Rekem, Zur, Hur en Reba. Ook de waarzegger Bileam werd gedood. 9 De vrouwen en kinderen van Midian, al het vee en alle spullen namen ze mee als buit. 10 De steden en tentenkampen staken ze in brand. 11+12 Daarna gingen ze met de hele buit en alle gevangenen en alle dieren terug. Ze brachten ze naar Mozes en de priester Eleazar en de Israëlieten die in het tentenkamp in de velden van Moab langs de Jordaan bij Jericho waren achtergebleven.
13 Mozes, de priester Eleazar en alle leiders van het volk gingen hun tegemoet. 14 Maar Mozes werd woedend op de legeraanvoerders toen ze van de strijd terugkwamen. 15 Hij zei tegen hen: "Hebben jullie de vrouwen laten leven? 16 Zíj waren het die door Bileam waren opgestookt! Zíj hebben de Israëlieten ontrouw aan God gemaakt! Door hén brak de ziekte uit onder het volk van de Heer! 17 Dood alle jongens, en ook alle vrouwen die wel eens met een man naar bed zijn geweest. 18 Maar alle jonge meisjes die nog nooit met een man naar bed zijn geweest, mogen jullie laten leven.
19 Verder moeten jullie allemaal zeven dagen buiten het tentenkamp blijven, want jullie hebben mensen gedood. Dus zijn jullie onrein. Iedereen die iemand heeft gedood of die een dode heeft aangeraakt, moet zich op de derde en op de zevende dag laten reinigen.[b] Ook jullie gevangenen moeten dat doen. 20 Reinig ook alle kleren en alle dingen van leer, geitenhaar of hout."
21 Toen zei de priester Eleazar tegen alle mannen die meegevochten hadden: "Dit is de wet die de Heer aan Mozes heeft gegeven: 22 Alles wat tegen vuur kan, dus alles van goud, zilver, koper, ijzer, tin of lood, 23 moeten jullie door het vuur halen om het rein te maken. Daarna moeten jullie het met reinigings-water reinigen.[c] En alles wat niet tegen vuur kan, moeten jullie met water afspoelen. 24 En jullie moeten op de zevende dag je kleren wassen, zodat jullie rein worden. Pas daarna mogen jullie weer in het tentenkamp komen."
De verdeling van de buit
25 De Heer zei tegen Mozes: 26 "Tel alles wat als buit is meegebracht, alle mensen en alle dieren. Doe dat samen met de priester Eleazar en de leiders van het volk. 27 Verdeel dan de buit in twee helften. De ene helft is voor de mannen die hebben gevochten. De andere helft is voor de rest van het volk. 28 Van het deel voor de mannen die gevochten hebben, moet je een deel aan Mij geven. Steeds is één op de 500 gevangenen en één op de 500 koeien, ezels en schapen voor Mij. 29 Die moet je aan de priester Eleazar geven als een beweeg-offer voor Mij. 30 Van het deel voor de rest van de Israëlieten moet je steeds één op de 50 gevangenen en één op de 50 koeien, ezels en schapen geven aan de Levieten die voor mijn heiligdom zorgen."
31 Mozes en Eleazar deden wat de Heer gezegd had. 32 De buit die was meegebracht, bestond uit 675.000 schapen, 33 72.000 koeien, 34 61.000 ezels 35 en 32.000 vrouwen die nog nooit met een man naar bed geweest waren.
36 De helft van de buit was voor de mannen die gevochten hadden. Ze kregen:
337.500 schapen. 37 Daarvan waren er 675 voor de Heer.
38 36.000 koeien. Daarvan waren er 72 voor de Heer.
39 30.500 ezels. Daarvan waren er 61 voor de Heer.
40 16.000 mensen. Daarvan waren er 32 voor de Heer.
41 Mozes gaf het deel voor de Heer als beweeg-offer aan de priester Eleazar, zoals de Heer het Mozes bevolen had.
42 De andere helft was voor de rest van de Israëlieten. 43 Zij kregen:
337.500 schapen,
44 36.000 koeien,
45 30.500 ezels
46 en 16.000 mensen.
47 Van deze helft nam Mozes steeds één op de 50 gevangenen en één op de 50 dieren. Die gaf hij aan de Levieten die voor het heiligdom van de Heer moesten zorgen, zoals de Heer hem bevolen had.
Het geschenk van de legeraanvoerders
48 Toen kwamen de aanvoerders van het leger naar Mozes toe. 49 Ze zeiden: "We hebben geteld met hoeveel mannen we zijn teruggekomen, en er ontbreekt helemaal niemand. 50 Daarom willen we als dank een geschenk aan de Heer geven. We geven een deel van alle gouden voorwerpen die we hebben gevonden: kettingen, armbanden, ringen, oorringen en hangers. Daarmee willen we aan de Heer om vergeving vragen." 51 Mozes en de priester Eleazar namen deze gouden voorwerpen van hen aan. 52 Het woog bij elkaar 16.750 sikkels (184 kilo). Het werd als beweeg-offer aan de Heer gegeven. 53 Alle krijgers hadden voor zichzelf buit veroverd. 54 Mozes en de priester Eleazar brachten het goud dat ze van de aanvoerders hadden gekregen naar de Heer in de tent van ontmoeting, zodat de Heer aan de Israëlieten zou denken.
Jezus wordt in de woestijn door de duivel uitgedaagd
4 Vol van de Heilige Geest ging Jezus weg van de Jordaan. De Heilige Geest bracht Hem naar de woestijn. 2 Daar werd Hij 40 dagen lang door de duivel uitgedaagd. Al die tijd at Hij niets. Toen er 40 dagen voorbij waren, had Hij honger. 3 Toen zei de duivel tegen Hem: "Als U Gods Zoon bent, zeg dan tegen deze steen dat hij in brood moet veranderen." 4 Maar Jezus antwoordde hem: "In de Boeken staat: 'Je kan niet alleen van brood leven. Je hebt ook alles wat God zegt nodig om te leven.' "
5 Toen bracht de duivel Hem naar een hoge berg. Daar liet hij Hem in één enkel ogenblik alle koninkrijken van de aarde zien. 6 Hij zei tegen Hem: "Ik kan U de macht geven over al die koninkrijken en U al hun rijkdom geven. Want ik heb daar nu de macht over. Ik kan ze geven aan wie ik wil. 7 Als U mij aanbidt, zullen ze van U zijn." 8 Maar Jezus antwoordde: "Ga weg, duivel, want er staat in de Boeken: 'Aanbid alleen je Heer God en dien alleen Hém.' "
9 Daarna bracht de duivel Hem naar Jeruzalem. Daar zette hij Hem op de rand van het dak van de tempel. En hij zei tegen Hem: "Als U Gods Zoon bent, spring dan naar beneden. Er staat toch in de Boeken: 10 'God zal zijn engelen de opdracht geven om U te beschermen.' 11 En er staat ook: 'Ze zullen U op hun handen dragen, zodat U uw voeten niet aan een steen zal stoten.' " 12 Maar Jezus antwoordde hem: "Er staat ook: 'Je mag je Heer God niet uitdagen.' "
13 Toen de duivel klaar was met Hem uit te dagen, liet hij Jezus voor een bepaalde tijd met rust.
14 Jezus ging terug naar Galilea, vol van de kracht van de Heilige Geest. In het hele gebied werd er over Hem gepraat. 15 Hij gaf les in hun synagogen en alle mensen prezen Hem.
Jezus preekt in de synagoge van Nazaret
16 Zo kwam Jezus ook in Nazaret, waar Hij was opgegroeid. Zoals altijd ging Hij op de heilige rustdag naar de synagoge. Hij stond op om voor te lezen. 17 Ze gaven Hem het boek van de profeet Jesaja. Hij deed het open en zocht de plaats op waar staat: 18 'De Geest van de Heer is op Mij. Hij heeft Mij met zijn Geest gezalfd om aan arme mensen goed nieuws te brengen. Hij heeft Mij gestuurd om mensen die een gebroken hart hebben te genezen. 19 Om gevangenen te vertellen dat ze vrij zijn. Om blinde mensen te vertellen dat ze weer kunnen zien. Om slaven als vrije mensen weg te sturen. En om te vertellen dat het feestjaar van de Heer begonnen is.'[a] Dat las Hij voor. 20 Daarna deed Hij het boek dicht, gaf het aan de dienaar terug en ging zitten. Iedereen keek aandachtig naar Jezus.
21 Hij begon: "Nu zijn deze woorden uit de Boeken werkelijkheid geworden." 22 Iedereen was het met Hem eens. Ook waren ze verbaasd over zijn woorden. Want Hij sprak zo vriendelijk. En ze zeiden: "Hij is toch de zoon van Jozef?" 23 Hij zei tegen hen: "Jullie zeggen nu vast tegen Mij: 'Dokter, genees Uzelf! We hebben gehoord wat U in Kapernaüm heeft gedaan. Doe diezelfde dingen nu ook hier in uw eigen stad.' 24 Maar luister goed! Ik zeg jullie dat geen één profeet in zijn eigen stad wordt geloofd. 25 Wat Ik nu ga zeggen is de waarheid: in de tijd van de profeet Elia[b] waren er veel weduwen in Israël. Het had toen drie jaar en zes maanden lang niet geregend. Daardoor was er in het hele land zware hongersnood. 26 Maar God stuurde Elia niet naar één van de weduwen in Israël, maar naar een weduwe in Sarepta, bij Sidon, dat niet in Israël ligt. 27 En in de tijd van de profeet Elisa waren er veel mensen ziek in Israël, en niemand van hen werd genezen. Maar de man Naäman uit het land Aram werd wél genezen."
28 Toen de mensen in de synagoge dit hoorden, werden ze woedend. 29 Ze stonden op en sleurden Hem de stad uit. Ze namen Hem mee tot aan de rand van de berg waarop hun stad was gebouwd. Daar wilden ze Hem naar beneden gooien. 30 Maar Hij liep tussen hen door en vertrok.
Psalm 63
1 Een lied van David, toen hij in de woestijn van Juda was.
2 God, mijn God, wat verlang ik naar U!
Met hart en ziel verlang ik naar U,
zoals een dor en droog land verlangt naar water.
3 Ik heb U in uw heiligdom gezien.
Daar heb ik gezien hoe sterk en machtig U bent.
4 Uw liefde is mij meer waard dan het leven.
Ik zal U prijzen.
5 Mijn leven lang wil ik U prijzen.
Ik zal mijn handen naar U opsteken.
6 Bij U voel ik mij net zo tevreden als na een heerlijke maaltijd.
Ik zing blij over U.
7 Als ik 's nachts wakker lig en aan U denk,
prijs ik U.
8 Want U heeft mij geholpen.
Veilig onder uw vleugels zing ik vrolijk voor U.
9 Ik wil altijd dicht bij U zijn,
want ik kan niet zonder U.
U houdt mij altijd vast.
10 Maar mijn vijanden die mij willen doden,
zullen zelf worden gedood.
11 Ze zullen worden gedood door het zwaard
en opgegeten worden door de jakhalzen.
12 Maar de koning zal blij zijn met God.
Iedereen die bij God zweert, zal blij zijn over Hem.
Want Hij snoert leugenaars de mond.
20 De Heer haat het als mensen onbetrouwbaar zijn.
Maar Hij is blij met mensen die leven zoals Hij het wil.
21 Het staat vast: slechte mensen zullen altijd hun straf krijgen.
Maar zelfs de kinderen van eerlijke mensen zullen altijd worden gered.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016