Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

The Daily Audio Bible

This reading plan is provided by Brian Hardin from Daily Audio Bible.
Duration: 731 days

Today's audio is from the ESV. Switch to the ESV to read along with the audio.

BasisBijbel (BB)
Version
Numeri 21:1-22:20

De koperen slang

21 Harad, de koning van de Kanaänieten die in het Zuiderland woonden, hoorde dat Israël langs de Verspiedersweg kwam. Hij viel Israël aan en nam een aantal mensen gevangen mee. Toen deed het volk Israël een belofte aan de Heer: "Als U dit volk helemaal in onze macht geeft, zullen we al hun steden verwoesten." De Heer luisterde naar hen en gaf hun de overwinning over de Kanaänieten. Ze doodden hen en verwoestten hun steden. Daarom noemde Mozes die plaats Horma (= 'vernietiging').

Ze vertrokken van de berg Hor in de richting van de Rietzee. Want zo wilden ze om het land Edom heen trekken. Maar het volk werd onderweg ongeduldig. Ze mopperden en klaagden tegen God en tegen Mozes: "Waarom hebben jullie ons uit Egypte meegenomen? Om ons dood te laten gaan in de woestijn? Want er is hier geen brood en geen water. En dat flauwe spul (het manna) komt ons de neus uit." Toen stuurde de Heer giftige slangen op hen af, die hen beten. Heel veel mensen stierven. Toen ging het volk naar Mozes en zei: "We hebben verkeerd gedaan, want we hebben tegen de Heer en tegen jou gemopperd. Vraag alsjeblieft aan de Heer dat Hij ervoor zorgt dat de slangen weggaan!" Toen bad Mozes voor het volk. En de Heer zei tegen Mozes: "Maak een gifslang van koper en zet die op een paal. Iedereen die gebeten is, moet naar die slang kijken. Dan zal hij blijven leven." Toen maakte Mozes een koperen slang en zette die op een paal. Als iemand was gebeten en naar de koperen slang keek, bleef hij in leven.

De bron bij Beër

10 Daarna vertrokken de Israëlieten naar Obot. Daar zetten ze hun tenten op. 11 Van Obot trokken ze naar de heuvels van Abarim. Die liggen in de woestijn die aan de oostkant van Moab ligt. 12 Van daar gingen ze naar de Zered-beek. 13 Van de Zered trokken ze naar de overkant van de Arnon. De Arnon stroomt in de woestijn en komt uit het gebied van de Amorieten. Want de Arnon is de grens tussen Moab en de Amorieten. 14 (Daarom wordt er gezegd in het Boek van de Oorlogen van de Heer: 'Waheb in Sufa, en de dalen van de Arnon, 15 en op de hellingen van de beken die stromen naar de plaats Ar en tot aan de grens van Moab komen.') 16 Van daar gingen ze naar Beër. Daar bij Beër is de bron waarvan de Heer tegen Mozes zei: "Laat het volk bij elkaar komen, dan zal Ik ze water geven." 17 Daar maakte het volk dit lied:

'Borrel op, bron!
Zing om de beurt van de bron,
18 de bron die door koningen is gegraven,
die door de leiders van het volk is geboord met een koningsstaf,
met een heersersstaf.'

Koning Sihon van de Amorieten

19 Van de woestijn trokken ze naar Mattana. Van Mattana naar Nahaliël. 20 Van Nahaliël naar Bamot. Van Bamot naar het dal dat in de vlakte van Moab ligt, bij de berg van de Pisga, vanwaar je uitkijkt over de Wildernis.

21 Daar stuurde Israël boodschappers naar koning Sihon van de Amorieten. Ze moesten hem vragen: 22 "Mogen we door uw land trekken? We zullen op de weg blijven. We zullen niet dwars door akkers en wijngaarden gaan. We zullen geen bronwater drinken. We zullen over de grote weg gaan, totdat we uw land doorgetrokken zijn." 23 Maar Sihon wilde niet dat Israël door zijn land zou trekken. Hij riep zijn hele leger bij elkaar en ging Israël tegemoet in de woestijn. Bij Jaza viel hij Israël aan. 24 Maar Israël versloeg hem en veroverde zijn land vanaf de Arnon tot aan de Jabbok, de grens met het land van de Ammonieten. Want de grens van de Ammonieten werd goed verdedigd. 25 Israël veroverde alle steden van de Amorieten en ging er wonen: in Hesbon en alle andere plaatsen. 26 Hesbon was de stad waar koning Sihon woonde. Sihon had tegen de vorige koning van Moab gestreden en het hele land van Moab veroverd, tot aan de Arnon. 27 Daarom hebben de mensen die spreuken schrijven het volgende lied gemaakt:

'Kom naar Hesbon!
Versterk en herbouw de stad van Sihon!
28 Want uit Hesbon trok Sihons leger op
en verspreidde zich als een vuur over Moab.
Het vernietigde de stad Ar-Moab
en de leiders die heersten over de bergen van de Arnon.
29 Pas maar op, Moab!
Je bent verloren, volk van de god Kamos!
Jullie mannen sloegen op de vlucht voor Sihon.
En Kamos liet hen door Sihon gevangen nemen.
De vrouwen uit zijn land liet hij gevangen meenemen als buit.
30 Maar nu hebben we hen verslagen!
Hesbon is verwoest, samen met Dibon.
We hebben het land vanaf Nofat tot aan Medeba verwoest.'

31 Zo ging Israël in het land van de Amorieten wonen. 32 Daarna liet Mozes Jaëzer verkennen. Ze veroverden Jaëzer en de dorpen die daarbij hoorden. Ze verjoegen de Amorieten die daar woonden.

Koning Og van Bazan

33 Daarna trokken ze in de richting van Bazan. Og, de koning van Bazan, trok hun met zijn hele leger tegemoet. Want hij wilde hen bij Edreï aanvallen. 34 Maar de Heer zei tegen Mozes: "Wees niet bang voor hem. Want Ik geef hem en zijn hele volk en zijn land in jullie macht. Jullie zullen met hem hetzelfde doen als met koning Sihon van de Amorieten die in Hesbon woonde." 35 Zo versloegen ze hem, zijn zonen en zijn hele volk. Niemand ontkwam. Zo veroverden ze zijn land.

Koning Balak vraagt Bileam om Israël te komen vervloeken

22 De Israëlieten trokken verder en zetten hun tentenkamp op langs de Jordaan in de vlakte van Moab. Aan de andere kant van de Jordaan lag de stad Jericho.

Koning Balak van Moab, de zoon van Zippor, zag wat Israël met de Amorieten had gedaan. Daarom waren hij en zijn volk erg bang voor het volk Israël. Vooral omdat het zo groot was. Toen overlegde Balak met de leiders van Midian. Hij zei: "Die mensenmassa van Israël zal ons hele land kaalvreten, zoals een koe het gras van het veld afvreet!" En hij stuurde boodschappers naar de waarzegger Bileam, de zoon van Beor. Bileam woonde in Petor, aan de rivier van zijn vaderland.[a] Ze moesten hem zeggen: "Er is een volk uit Egypte gekomen dat zó groot is, dat het hele land door dat volk bedekt wordt. Het staat nu aan de grenzen van mijn land. Dat volk is machtiger dan ik. Kom het daarom alsjeblieft voor mij vervloeken. Misschien zal ik hen dan kunnen overwinnen en uit het land wegjagen. Want ik weet dat als jij iemand zegent, dan is hij werkelijk gezegend. En als jij iemand vervloekt, dan is hij werkelijk vervloekt."

De leiders van Moab en van Midian gingen naar Bileam. Ze hadden het loon voor de waarzegger bij zich. Toen ze bij Bileam kwamen, vertelden ze hem de boodschap van Balak. Bileam antwoordde: "Blijf deze nacht hier. Dan zal ik jullie morgen vertellen wat de Heer mij heeft gezegd." Toen bleven de leiders van Moab bij Bileam. Die nacht kwam God naar Bileam toe en vroeg: "Wie zijn die mannen daar bij jou?" 10 Bileam antwoordde: "Dat zijn boodschappers van koning Balak van Moab. 11 Ze hebben me gezegd dat er een groot volk uit Egypte is gekomen. Een volk dat zó groot is, dat het hele land erdoor bedekt wordt. Koning Balak vraagt mij of ik dat volk voor hem wil komen vervloeken. Hij hoopt het dan te kunnen overwinnen en te kunnen wegjagen." 12 Toen zei God tegen Bileam: "Je mag niet met hen meegaan. Je mag dat volk niet vervloeken, want Ik heb het gezegend."

13 Bileam stond 's morgens op en zei tegen de leiders van Balak: "Ga naar jullie land terug, want ik mag van de Heer niet met jullie meegaan." 14 Toen gingen de leiders van Moab terug naar koning Balak. Ze zeiden hem: "Bileam wilde niet met ons meekomen." 15 Maar Balak stuurde opnieuw leiders, meer en belangrijker dan de vorige. 16 Toen ze bij Bileam kwamen, zeiden ze: "Koning Balak vraagt of je alsjeblieft wil komen. 17 Hij zal je een grote beloning geven. Hij zal je alles geven wat je vraagt. Als je dat volk maar voor hem vervloekt." 18 Maar Bileam antwoordde de mannen van Balak: "Al gaf Balak mij zijn huis vol zilver en goud, ik kan niet ongehoorzaam zijn aan het bevel van mijn Heer God. Niet in grote dingen, maar ook niet in kleine dingen. 19 Maar blijf vannacht hier. Dan zal ik zien wat de Heer mij hierover nog wil zeggen." 20 Die nacht kwam God naar Bileam toe en zei tegen hem: "Ga maar met die mannen mee, nu ze zijn gekomen om je te halen. Maar doe alleen wat Ik je zeg."

Lukas 1:26-56

Maria raakt in verwachting

26 Toen Elizabet zes maanden in verwachting was, stuurde God de engel Gabriël naar Nazaret. Dat is een stad in Galilea. 27 Hij ging naar een jonge, ongetrouwde vrouw die nog maagd was. Ze was verloofd met Jozef en nog nooit met hem naar bed geweest. Jozef was uit de familie van koning David.[a] De vrouw heette Maria. 28 De engel ging haar huis binnen en groette haar. Toen zei hij: "God heeft jou uitgekozen. God is met je." 29 Ze schrok toen ze hem zag. Ook was ze geschrokken van zijn woorden. Ze vroeg zich af wat de engel bedoelde. 30 De engel zei tegen haar: "Je hoeft niet bang te zijn, Maria. Want God wil goed voor jou zijn. 31 Je zal in verwachting raken en een zoon krijgen. Je moet Hem Jezus (= 'God redt') noemen. 32 Hij zal een belangrijk mens zijn en Hij zal 'Zoon van de Allerhoogste God' worden genoemd. De Heer God zal Hem koning van Israël maken, net als zijn voorvader David.[b] 33 Hij zal voor eeuwig als koning regeren over het volk Israël. Er zal nooit een eind komen aan zijn heerschappij."

34 Maria zei tegen de engel: "Hoe kan dat gebeuren? Want ik ben nog niet getrouwd." 35 De engel zei: "De Heilige Geest zal bij je komen. De kracht van de Allerhoogste God zal over je komen. Daardoor zal er een heilig kind in je ontstaan. Hij zal daarom 'Zoon van God' worden genoemd. 36 Je nicht Elizabet is ook in verwachting van een zoon. Ze is al oud en iedereen dacht dat ze geen kinderen kon krijgen. Maar nu is ze al zes maanden in verwachting. 37 Want voor God is niets onmogelijk." 38 Maria antwoordde: "Ik wil de Heer God gehoorzaam zijn. Laat Hij met me doen wat u heeft gezegd." Toen ging de engel bij haar weg.

Maria bezoekt Elizabet

39 Daarna vertrok Maria haastig naar een stad in de bergen van de stam van Juda. 40 Ze ging daar Zacharias en Elizabet bezoeken. Ze ging hun huis binnen en groette Elizabet. 41 Toen Elizabet de groet van Maria hoorde, bewoog het kind in haar buik. Het leek op te springen. En Elizabet werd vol van de Heilige Geest. 42 Ze riep luid: "God is zó goed geweest voor jou! Meer dan voor alle andere vrouwen! En God is óók zo goed voor je kind! 43 Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer bij mij op bezoek komt? 44 Want op het moment dat je mij groette, sprong mijn kind van blijdschap op in mijn buik. 45 Wat heerlijk voor je dat je hebt geloofd wat Hij tegen je heeft gezegd! Want wat Hij tegen je heeft gezegd, zal ook gebeuren."

46 Maria zei: "Ik prijs de Heer God. 47 En ik ben blij over God, mijn Redder, 48 omdat Hij zó goed geweest is voor mij, een gewone vrouw. Voortaan zullen alle volken zeggen dat God heerlijke dingen voor mij heeft gedaan. 49 Want de heilige, machtige God heeft geweldige dingen bij mij gedaan. 50 Hij is vriendelijk en goed voor alle mensen die ontzag voor Hem hebben. Ook voor hun kinderen is Hij vriendelijk. 51 Hij heeft machtige dingen gedaan. Trotse mensen heeft Hij vernederd. 52 Machtige mensen heeft Hij hun macht afgenomen. Maar gewone mensen heeft Hij geëerd. 53 Hongerige mensen heeft Hij veel gegeven. Maar rijke mensen heeft Hij met lege handen weggestuurd. 54 Hij is zijn volk Israël te hulp gekomen, 55 omdat Hij wilde doen wat Hij vroeger aan onze voorouders heeft beloofd. Want Hij heeft al aan Abraham beloofd dat Hij voor eeuwig goed zou zijn voor hem en zijn familie ná hem."[c]

56 Maria bleef ongeveer drie maanden bij Elizabet. Daarna ging ze naar huis terug.

Psalmen 57

Psalm 57

Voor de leider van het koor. Op de wijs van: 'Dood mij niet'. Een prachtig lied van David, dat hij maakte toen hij voor Saul vluchtte en zich in een grot verborg.[a]

Heb alstublieft medelijden met mij,
God, heb medelijden en red mij!
Want ik kom bij U bescherming zoeken.
Ik wil onder uw vleugels schuilen tot het gevaar voorbij is.

Ik roep tot de Allerhoogste God.
Ik roep tot de God die alles voor me doet wat nodig is.
Hij zal me vanuit de hemel te hulp komen en mij redden.
Hij zal mijn vijanden vernietigen.
Hij laat me zien dat Hij vriendelijk is en trouw.
Het is alsof ik midden tussen de leeuwen lig.
Ze willen me verscheuren.
Hun tanden zijn zo scherp als speren en pijlen.
Hun tong is zo scherp als een zwaard.
God, laat tot in de hoogste hemel zien hoe machtig U bent!
Laat over heel de aarde zien hoe geweldig U bent!

Ze hadden voor mij een val opgezet.
Ze hadden me bijna gevangen.
Ze hadden een valkuil voor me gegraven.
Maar ze zijn er zelf in gevallen!
Nu ben ik veilig, God, ik ben gerust.
Ik zal dankliederen voor U zingen.
Ik wil muziek maken op de harp en de citer.
Ik zeg tegen mezelf: "Word wakker en zing!"
Ik zal 's morgens vroeg wakker worden om U te prijzen.
10 Ik wil U met mijn liederen prijzen, Heer.
Ik zal liederen over U zingen, voor alle volken.
11 Want zo hoog als de hemel is, zó groot is uw liefde.
Uw trouw komt tot aan de hoogste wolken.
12 God, laat tot in de hoogste hemel zien hoe machtig U bent!
Laat over heel de aarde zien hoe geweldig U bent!

Spreuken 11:9-11

De woorden van een slecht mens storten andere mensen in het ongeluk.
Maar goede mensen worden door hun wijsheid gered.

10 Als het goed gaat met de eerlijke mensen in de stad, is iedereen blij.
Als het slecht afloopt met de slechte mensen, wordt er gejuicht.

11 Door goede mensen gaat het goed met de hele stad.
Maar slechte mensen brengen de stad alleen maar ellende.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016